Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijByvoegsels en Aanmerkingen voor het Agtste Deel der Vaderlandsche Historie van Jan Wagenaar. Door Mr. H. van Wyn, Mr. N.C. Lambrechtsen, Mr. Ant. Martini, E.M. Engelberts, en anderen. Te Amsterdam, by J. Allart, 1792. In gr. 8vo. 108 bl. - Dezelfde voor het Negende Deel, 1793, 115 bl. - Dezelfde voor het Tiende Deel, 1793, 130 bl. Behalven een Aanhangsel van 12 bl.De drie Deelen van het groote Werk des Vaderlandschen Historieschryvers, tot welker opheldering deeze drie Stukjes geschikt zyn, behelzen, gelyk bekend is, een der gewigtigste Tydperken van ons Gemeenebest, hetgeen, naauwelyks ontslagen van het juk der Spaansche dwingelandye, door den verraaderlyken moord van willem den I, en de daarop gevolgde gebeurtenissen, weder gebragt werd op het punt van door zynen magtigen vyand vernield, of van beroofd te worden van zyne afhangelykheid, onder den schyn van buitenlandsche bescherminge; maar door den Moed en het Beleid der Staaten, de Schranderheid en Staatkunde van oldenbar- | |
[pagina 358]
| |
neveld, de Krygskunst en Dapperheid van maurits en willem lodewyk, onder den Godlyken zegen, van den ondergang gered, eerlang zo hoog steeg in magt en aanzien, dat deszelfs voormaalige beheerschers, ten einde adems geoorlogd, zich genoodzaakt vonden, het Twaalfjaarige Bestand met de Vereenigde Gewesten te sluiten. Gelukkig ware men geweest, indien men ook, terwyl men rust van buiten had, den Vrede en de Eendragt inwendig had weeten te bewaaren, en elkanders verschillende begrippen, over eenige afgetrokken stellingen der Godgeleerdheid, in liefde te verdraagen. Nu miskende men den aart der menschelyke Rechten en van ieders Christelyke Vryheid, van niet alleen in zaaken des Geloofs voor zichzelven te oordeelen, maar ook zyne gevoelens, voor zo verre zy de rust der zamenleevinge niet stooren, openlyk te belyden, en met bescheidenheid te verdedigen. Hieruit onstonden verdeeldheden, waaronder zich Staatkundige inzichten mengden, welke eindelyk 's Lands gryzen Staatsdienaar het eerlyke hoofd kostten, terwyl in het Kerkelyke de magtigste party, gelyk het doorgaans gaat, zich de hoedanigheid van Rechter aanmaatigde, en derzelver uitspraaken gevolgd werden van eene vervolginge haarer min vermogende tegenstreeveren, welke de menschenvriend gaarne in vergetelheid zoude begraven zien, indien niet haare geheugenis in 's Lands Jaarboeken den nakomelingen tot waarschouwing konde dienen. Onze Schryvers leveren over dit Tydperk weder een aantal van Aantekeningen, en daaronder niet weinige van aanmerkelyken dienst tot opheldering van verscheidene byzonderheden in 's Lands Geschiedenissen. Zy bewaaren, zoveel ons gebleeken is, overal die naauwkeurige onpartydigheid, welke een der voornaamste vereischten van eenen goeden Historieschryver uitmaakt; maar tevens zo ligtlyk uit het oog verloren wordt. Geen braaf man, geen eerlyk burger, kan onverschillig zyn, omtrent de welvaart van zyn Vaderland. Wanneer in hetzelve geschillen ontstaan, welke op die welvaart aanmerkelyken invloed hebben, en waarover hy eenigzins bevoegd is te oordeelen, kan hy naauwelyks nalaaten der eene partye meer dan der andere te zyn toegedaan, het zy omtrent den grond des geschils, het zy uit hoofde der wyze, waarop de twistende aanhangen zich jegens elkander gedraagen. Hieruit ontstaat dikwyls, ook by de beste men- | |
[pagina 359]
| |
eenig vooroordeel, eenige vooringenomenheid, welke, zelfs zonder dat zy het weeten of bedoelen, eenen meer of min schadelyken invloed hebben op hunne beschryvinge der daaden van anderen; hen de bedryven hunner vrienden doorgaans van den gunstigsten kant doen beschouwen, terwyl zy hunnen vyanden ter naauwernood, en dit nog niet altoos, gemeen recht laaten wedervaaren. Vooral niet minder is de vooringenomenheid ten voordeele van alles wat ons Vaderland betreft, en tegen deszelfs vyanden, of dikwyls tegen vreemdelingen in het algemeen. Waar vindt men den Geschiedenisschryver, die niet hier of daar zyne eigene Natie, meer dan behoorde, verheft boven andere Volken, of, in de beschryving van oorlogsdaaden en staatsbedryven, de misslagen der Krygsoversten en Staatsdienaaren van zyn Vaderland, altyd gewillig en openhartig erkent, de fraaie daaden en pryswaardige handelingen van deszelfs vyanden altyd den verdienden lof toedeelt? Wagenaar munt boven verre de meesten grootlyks uit, zo in de naauwkeurigheid zyner verhaalen, als in die edele onzydigheid, welke den geest verheft boven partyzucht en byzondere inzichten; niet alleen, wanneer hy spreekt van de betrekkingen en handelingen van den Staat tot en met andere Mogendheden, maar ook daar hy van binnenlandsche geschillen handelt. Een sterk bewys hiervan is, dat de heethoofdigen van beide partyen, het zy in het staatkundige, het zy in het kerkelyke, hem altoos van weerskanten beschuldigd hebben van al te groote toegeeflykheid of aankleevinge aan hunne tegenstreeveren. Eene beschuldiging, welke veelmeer tot zyn voordeel bewyst, dan de éénzydige lofspraak van eenen byzonderen aanhang immer konde uitwerken. Die beschuldiging maakt eene opzettelyke verdeediging van deezen waardigen Man onnoodig: en het is ons oogmerk niet zulk eene verdediging te schryven. Alleenlyk willen wy aanmerken, dat de geleerde Opsteller (want schoon op den titel deezer drie Stukjes verscheidene naamen staan, komt het ons duidelyk voor, dat dezelve weder geheel uit de pen des Heeren van wyn gevloeid zyn) deezer Byvoegselen getrouwlyk het voetspoor drukt van zynen Voorganger, ook dan, wanneer hy deszelfs misslagen, het gevolg van 's menschen bepaalde vermogens en gebrekkige kundigheden, aanwyst en verbetert. Hy erkent de groote ver- | |
[pagina 360]
| |
diensten van maurits, maar geeft ook rechtmaatigen lof aan de Staaten, zo van Holland, als AlgemeeneGa naar voetnoot(*). Zeer gewigtig is de Aantekening, welke wy in het Achtste Stukjen, bl. 91, enz. vinden ter ophelderinge van het geene, in de Vaderl. Hist. D. VIII, bl. 455, enz. gezegd wordt, raakende den staat van Eersten Edele in Zeeland. Zy is getrokken uit ‘'t geen de Zeeuwsche Edele, jacob van grypskerke, in zyn onwaardeerbaar Handschrift, het Graafschap van Zeeland genaamd ... heeft aangeteekend,’ en beslaat ruim negen bladzyden. Zy is dus te lang om geheel door ons te worden overgenomen. En echter is zy van zo grooten aanbelang, dat wy niet kunnen nalaaten ze onzen Leezeren, met zoveel verkortinge, als mogelyk is, tot een staal van dit Achtste Stukjen aan te bieden, ‘Van den staat of titul van eersten Edele,’ dus begint zy, ‘vindt men, in Zeeland, geenerlei spooren, in de 15 eeuw. Alle de Edelen wierden ... geroepen, tot beleid van 's Lands zaaken .... Allengskens ... begonnen de Edelen uit den huize van Bourgondie, van Egmond, van Lalaing .... (schoon zonder wettig gezag of toestemming) zig als eerste en voornaamste Edelen te onderscheiden, en zig een voorregt aan te maatigen, 't geen, naderhand, aanleiding gegeven heeft tot trapsgewyze uitbreiding van gezag. 't Bestondt hier in; dat zy .... geroepen wierden tot het aanhooren van 's Lands Rekeningen, op 't stuk der .... Beden, Belastingen en het SurcroisGa naar voetnoot(†), dat ook hunne naamen, aan 't hoofd der Rekeningen en Rentebrieven, gesteld wierden, dat zy de Rekeningen teekenden, en, daar en boven, uit het Surcrois, een aanzienlyk inkoomen genoten; waartegen het allen anderen Edelen wel vry stondt, op 's Lands rekeningen mede te verschynen, | |
[pagina 361]
| |
maar zonder .... dezelve te teekenen, of daarop, by naame, geïntituleerd te worden. Onder de Edelen .... muntte, door zyne eerampten, rykdommen en heerlyke goederen ... uit, maximiliaan, Heer van Beveren, Veere, enz.... Geen wonder dan, dat hy zig, op gelyke wyze, .... onderscheidde. Nimmer egter is de titul van eersten Edele, aan hem, 't zy alleen, 't zy nevens andere Edelen, opgedraagen, of door hem aangenomen. Nimmer heeft hy het 'er op toegelegd, om de andere Edelen uit te sluiten, of, door eenen Gemagtigden, op de Vergaderingen der Algemeene Staaten van Zeeland te verschynen, schoon hy zulks deedt op die der byzondere Staaten. Na het overlyden van ... maximiliaan ... hadt michiel van den hameele, uit naam der Verzorgers van den boedel, zig wel gesteld in het bezit der hoedanigheid van eersten Edele, door, alléén, 's Lands rekeningen te onderteekenen, en daarop geïntituleerd te worden; maar, ten Jaare 1562, verzette zig hier tegen Prins willem van orange, ten behoeve van zynen Zoon, philips willem, als Heere van St. Maartensdyk, verzoekende, uit dien hoofde, mits het overlyden van den ... Markgraave van Veere, “als geweest zynde de apparentste Edelman van Zeeland,” erkend te worden voor Hoofd en eersten Edele, en dus mede toegelaaten tot de intitulatie der Rekeningen: welk verzoek .... toegestaan zynde, zonder egter de andere Edelen uit te sluiten, is, hier uit, de titul van eersten Edele, te voren onbekend, eerst ter gelegenheid van 's Lands Rekeningen, geboren, en, ten volgende Jaare 1563, by dezelve byzondere Staaten, niet alleen weder toegelaaten, maar de betrekking van eersten Edele zelfs ook uitgebreid, buiten de rekening, tot zaaken van Regeering, onder voorwendsel van spoediger afdoening, enz. Toen nu, ten Jaare 1565, de Bezorgers der Nalatenschap van den Markgraave van Veere, dat Markgraafschap, en, als een deel daar van, den staat van Eersten Edele ... hadden te koop gesteld, verzettede zig hier tegen de Prins van orange; als reeds, voor zynen Zoon, tot eersten Edele, aangenomen; by een smeekschrift aan de Landvoogdes, in 't welk hy staande hieldt dat de staat van eersten Edele .... niet ver- | |
[pagina 362]
| |
bonden ware aan het Markgraafschap van Veere, enz..... met dat gevolg, dat de Landvoogdes, het verzoek stellende in handen der gemelde Verzorgers, denzelven, egter, voor eerst, verboodt, den staat van eersten Edele en 't regt van Surcreis te koop te stellen. De Verzorgers .... veroorloofden zig, des niet te min, de openbaare veiling .... te doen voortgaan, met byvoeging alleen deezer woorden, voor zoo veel des in de magt van de Crediteuren mogt zyn, en verder niet. De verkooping, op dien voet, doorgegaan zynde.... en de Koning, by naasting, kooper geworden, ... bleef de Prins van orange, voor zynen Zoon philips, in het ongestoord genot van den staat van eersten Edele, schoon de Koning, eerst den Heere adolf, en, naderhand, anthony van Bourgondie, last gaf, om, in zynen naam, als Markgraave van Veere en Heer van Brouwershaven, te verschynen op de Staatsvergaderingen .... terwyl, intusschen, van elders blykt, dat de andere Zeeuwsche Edelen almede ter Vergadering wierden beschreven .... Het blykt egter niet, dat de Koning, of zyn Gemagtigde, den naam van eersten Edele, op de Staatsvergadering, immer gebruikt hebben, maar wel op 's Lands Rekening overgebragt, den 17 July 1571, alwaar men las: “anthony van bourgondie, van wegens de Koninglyke Majesteit, als gecoft hebbende het Marquisaat van Veere, representeerende den staat van eersten edele 's Lands voornoemd.” Ondertusschen had het gevoelen des Konings, van ... Eigenaar geworden te zyn van den staat van eersten Edele, den Prinse van orange niet verhinderd, om zig, in de waarneeming derzelver hoedanigheid ..., te handhaaven. Ten dien einde, gaf hy onderscheiden lastbrieven, van welken egter geene strekten, om de andere Edelen uit te sluiten. Maar zy vervielen, door de opkomende beroerten ... Nu stremde het oorlog den gewoonen loop van zaaken. De Zeeuwsche Staatsleden waren verdeeld, sommigen de zyde des Konings houdende, anderen die des Prinsen van orange. De laatste wierdt, na de inneeming van Middelburg, de magtigste. De Prins gedroeg zig als 's Konings Stadhouder, en hadt 't voornaame beleid van zaaken, met | |
[pagina 363]
| |
advys van Gouverneur en Raaden van ZeelandGa naar voetnoot(*). Dit duurde tot den Jaare 1577, wanneer, na de vereeniging van alle de Zeeuwsche Steden tegen den Koning, de eerste voltallige Staatsvergadering kon gehouden worden. Jonker arend van dorp bekleedde nu de plaats van eersten Edele, voor den Heere van St. Maartensdyk, op last van den Prins van orange, die dus de eerste was, welke door een' Gemagtigden, den eersten Edele, op de Vergadering der Algemeene Staaten van Zeeland, deedt verbeelden. Hy nam die waar, tot den Jaare 1579, wanneer hy, na eene vrugtelooze pooging, om, aan de Steden, Vlissingen en Veere, de derde Stem, ter Staatsvergadering, te doen toewyzen .... genoodzaakt wierdt zyne waardigheid ... neder te leggen, en ... opgevolgd wierdt door Mr. pieter de ryke, wederom naamens den Heere van St. Maartensdyk (nogthans niet zonder aanmerkelyke byvoeging en verandering in den lastbrief, waarin egter van de uitsluiting der andere Edelen niet gewaagd wordt) tot den Jaare 1586, en, van dien tyd af, tot zynen dood, voorgevallen ten Jaare 1596, naamens Prins maurits, en ... den Heere van St. Maartensdyk. Trouwens, de Koop van het Markgraafschap van Veere, door Koning philips, ten Jaare 1566, was te niet gegaan, door het niet betaalen der Hoofdsom, en de zaaken ... zoodanig veranderd ... dat men, na het sneuvelen van anthony van bourgondie, in het Jaar 1573, onnoodig schynt geoordeeld te hebben, hem een' Opvolger, als Plaatsbekleeder van den Heere en de Steden Vlissingen en Veere, te benoemenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 364]
| |
Beide Steden waren ook, inderdaad, van alle leenroerigheid aan den Graave ontslagen. Zy waren goede en Graaflyke Steden geworden, en behoefden dus, door hunnen nieuwen Heer, of zyne Gemagtigden, ter Staatsvergadering niet meer verbeeld te worden. Dit was te minder noodig, na dat hun, in 1574, by uitdrukkelyke Voorregtsbrieven, uit naam van den Graave, door den Prins van orange, als deszelfs Stadhouder, belooft was, dat zy nimmer zouden kunnen worden veralieneert, by transporte, beleeninge of anderzins, in 't geheel of ten deele. Ondertusschen wierden zy, ten Jaare 1580, op den aandrang van eenige Rentheffers, nogmaals te koop gesteld, en ook ingekogt door de Burgemeesters dier Steden: maar ook deeze tweede Verkoop, met gereede betaaling niet gevolgd zynde, oordeelde men, ten volgenden Jaare, eene derde Verkooping noodzaaklyk. Zy geschiedde, op voorwaarden, by Vonnis van den Hove van Holland, den 12 Mei 1581 vastgesteld, in welken men zig gedroeg tot de voorige van den Jaare 1566, zonder van den Staat van eersten Edele, of met naame, of in kragt, gewag te maaken. Men hadt, nogthans, ten dage van het Vonnis, eene Waarschouwing aangeplakt, aangaande de te doene Verkooping van het Markgraafschap, waar by men verklaarde, dat den Kooper zoude volgen de Geregtigheid en proerogative van, over alle de Edelen van Zeeland, te representeeren den tweeden Staat van voorn. Landen. Prins willem van orange kogt beide de gemelde Steden; doch maakte geen den minsten eisch op den staat of titul van eersten Edele, veel min tot uitsluiting der anderen, of tot het voorgewend regt om den tweeden Staat alleen te verbeelden. Mr. pieter de ryke bleef Plaatsbekleeder van philips, als Heere van St. Maartensdyk, zelfs lang na 's Prinsen dood, en 't was eerst ten Jaare 1586, wanneer Prinse maurits, te Middelburg koomende, onder het oog gebragt wierdt, dat, by overlyden van zynen broeder philips, de | |
[pagina 365]
| |
Heerlykheid van St. Maartensdyk (uit hoofde van welke de staat van eersten Edele thans wierdt waargenomen) mogte kunnen vervallen aan anderen, terwyl hy, als Markgraaf van Veere, ook op dien staat aanspraak zoude kunnen maaken. Hy gaf dan, den 3 July 1586, een' nieuwen Lastbrief aan denzelven Mr. pieter de ryke, uit zynen eigen naam, zonder vermelding zyner hoedanigheid, nogthans met byvoeging van een nieuwen titul, naamelyk van Proesident van Gecommitteerde Raaden, en met magt van een ander, in zyne plaats, te kunnen stellen in de Vergadering der Staaten van Walcheren, zonder dat, wederom, van de uitsluiting der andere Edelen gerept wierdt. Nu, egter, Mr. pieter de ryke, ten Jaare 1596, overleden was, veranderden de zaaken van gedaante. Prins maurits, die eerst ... den staat van eersten Edele gelaaten hadt aan zynen broeder philips, en, naderhand, op eigen gezag, dezelve hadt aangenomen, nevens zyn' Broeder, altoos, egter, zonder uitsluiting der andere Edelen, vondt nu geraaden dien staat tot dien van éénen Edele over te brengen. Hier toe gaf aanleiding de groote magt en invloed van den Prins, die, mits de afwezigheid der anderen, nu gewoon was alleen het Lid der Edelen te verbeelden, wyl de meeste Zeeusche Edelen ten Lande waren uitgeweken, of der Roomsche Godsdienst en den Koning getrouw gebleven, terwyl de overigen buiten staat waren hun regt, tegen 's Prinsen gezag, te doen gelden. Waar by kwam, dat de meeste Regenten van Zeeland, dien de Regeering van voorige tyden bekend was, by het overlyden van Mr. pieter de ryke, waren uitgestorven, terwyl de nieuw' aangekoomene geen oudere Regeering kenden, dan van den Jaare 1581, sedert welken tyd, de Edelen wel niet uitgeslooten, maar, egter, niet verscheenen waren. Geen wonder dan, dat Prins maurits, eindelyk, zyn oogmerk bereikte, en dat zyn Lastbrief, op Jonker jacob van malderé, standt hieldt. 't Is waar, dit geschiedde zonder prejudicie, en onverminderd eens ieders geregtigheid; maar door zoodanige Acten van non prejudicie, ('t zyn de woorden van den Edelen van grypskerke, waar mede wy ook deeze schets van zyn betoog ... besluiten zullen) worden doorgaans de zwakken in magt of courage, of in beiden, geabuseert, | |
[pagina 366]
| |
en verliezen hun regt, terwyl de magtigen grooter magt, en dus schyn van regt, verkreegen hebbende, niets los laaten, maar hooger steigeren.’ De geleerde Schryver, enkel de Geschiedenis des Vaderlands willende ophelderen, maakt hier op geene verdere aanmerkingen. Wy zullen zyn voorbeeld volgen, en alleenlyk hier byvoegen, dat, volgens de naastvolgende Aantekening, de Staaten van Zeeland, tot voor weinige jaaren, niet konden verstaan den staat van eersten Edele verbonden of geaffecteerd te zyn aan eenige Huizen, Plaatsen, Persoonen ofte FamilienGa naar voetnoot(*). Doch hierin is onlangs verandering gekomen. ‘Het spreekt van zelve’ (dus eindigt de gemelde Aantekening) ‘dat, na dat Hun Ed. Mog. de Heeren Staaten van Zeeland, by Resolutie van den 1 Mey 1788, ten verzoeke van eenige Landlieden, in Walcheren, goedgevonden hebben de waardigheid van eersten Edele erfelyk te verklaaren, in die wettige Afstammelingen van Prinse willem V, aan welken het Stadhouder-Kapitein-Generaal- en Admiraalschap van Zeeland, den 30 November 1747, door Hun Ed. Mog., mede Erfelyk, opgedraagen isGa naar voetnoot(†), de bovengemelde bepaaling, ten aanzien der opvolging, wel moet gehouden voor afgedaan; nogthans, behoudens de overige bepaalingen, by voorige Resolutie van den 1 November 1751, met betrekking tot den Plaatsbekleeder van den eersten Edele, by vernieuwing, vastgesteldGa naar voetnoot(‡).’
(Een tweede Uittreksel in een volgend Stukje.) |
|