Gedachten over de Bloed- en Watervloejing uit Jezus doorstokene zyde, van den Heere M.J. de Man, in deszelfs leven Med. Doct., Archiater der Stad en des Kwartiers van Nymegen, enz. Uit het Latyn vertaald, door W.L. Krieger, Predikant in 's Gravenhage. Te Amsterdam, by J. Allart, 1794. In gr. 8vo. 41 bl.
Na de verschillende gevoelens, zo van Godgeleerden als Geneeskundigen, omtrent dit Stuk aangehaald, en de meesten derzelven wederlegd te hebben, stelt de Heer de man zyne eigen meening voor, welke hierop nederkomt, dat men, zonder tot eenig wonderwerk de toevlugt te moeten neemen, de afzonderlyke uitvloeijing van Bloed en Water uit de doorstoken zyde van den Heiland, zeer natuurlyk kan verklaaren, door te stellen, dat de Spies ‘door de rechter zyde, langs den kant der tien e ribbe, voor (misschien ook eenigzins boven) het kraakbeenig buigzaam uiteinde van de elfde ribbe zy ingegaan in 't lichaam, en in eene schuine richting opwaards gaande door de zelfstandigheid (parenchyma) van de lever zy doorgegaan, en de met bloed opgevulde nederwaards gaande holäder (vena cava) doorstoken heeft, waardoor dit bloed terstond is uitgestort, terwyl de steek, voortgaande, ook opening gegeeven heeft aan de vochten, waar mede het hartezakje (pericardium) zo zeer was vervuld.’ De groote hoeveelheid deezer beide vochten leidt hy af uit de meer dan gewoone ophooping van bloed in de vena cava, en van weiachtig vocht in 't hartezakje, die vooral uit de geweldige folteringen, welke den dood vooraf gingen, en de daaruit ontstaande belemmeringen in den omloop des bloeds, noodwendig moest plaats hebben.
In deeze verklaaring komt niets voor, hetwelk strydig is met 't maakzel en de verrichtingen van het menschlyke lichaam zo wel, als de verschynselen in lyken, die