Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWat behooren Adel en Grooten thans te doen? Eene beantwoordde Vraag van J.L. Ewald. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1793. 51 bl. in gr. 8vo.Treffend waren, en zeer gepast, eene menigte der Aanmerkingen, die de Heer ewald den Vorsten voor oogen hieldt, als hy over de Staatsomwentelingen, derzelver Bronnen en Behoedmiddelen, handeldeGa naar voetnoot(*); dit zelfde mogen wy getuigen van zeer veele voorkomende Bedenkingen in dit kleine Boeksken aan den Adel en Grooten gerigt, ter beantwoordinge der Vraage: Wat behooren de Adel en Grooten thans te doen? Hy schetst de Geestgesteltenis der tegenwoordige tyden in Duitschland, en zegt, onder anderen: ‘Reeds hebben in de meeste Steden van het Zuidelyk gedeelte van Duitschland zich Clubs gevormd, die Vryheid en Gelykheid prediken; zy staan in onderlinge verbintenis, en begeeren niets minder uit te werken dan overal dien geest te verspreiden, die hun bezielt, en welke, in de daad, zeer ligt kan ontvonkt worden: wyl ten minsten het kiempje daarvan in ieder Mensch ligt, die naar Gods beeld geschaapen is. - Overal in geheel Duitschland zyn, wie weet hoe veele duizenden, Menschen verspreid, die van dorst naar Vryheid versmagten, die van yver blaaken, om dezelve, ook in hun Vaderland, te doen huisvesten. En zy, die deeze neiging koesteren, zyn juist de schranderste vernuften, de aandoenlykste en gevoeligste harten; menschen, die veel kunnen en durven onderneemen; zy wagten slegts op den blyden dag, op welken zy iets kunnen bewerken voor de Vryheid, naar welke hun hart reikhalst.’ | |
[pagina 323]
| |
Hy toont hoe allerzorglykst deeze tyd is voor de bevoorregte Standen in Duitschland, uit hoofde van de grieven, welke men tegen den Adel heeft; hoe die hachlykheid veld wint - waar op hy deezen raad laat volgen: ‘Niet dan door vrywilligen afstand van veele verworvene of door list verkreegene regten; niet dan door eene vrywillige deelneeming aan de lasten van het verdrukte gedeelte der Natie; niet dan door den onbaatzuchtigen, vaderlandlievenden geest, door daaden aan den dag gelegd en overal zigtbaar; niet dan door een waarlyk edel gedrag, kunt gy uwen Adel by de Natie wettigen, en de denkwyze veranderen, welke in Duitschland, van tyd tot tyd, algemeener wordt.’ Het onregtvaardige, het onverstandige, van een tegenovergesteld Gedrag, 't welk zy nog houden, inzonderheid door het niet mede toebrengen in het draagen der algemeene lasten, en door uit eene hoogte van gewaande Grootheid op den Burgerstand neder te zien, en verdrukking van veelerlei aart te pleegen, wordt met leevendige kleuren geschetst, en aangeweezen hoe zeer de tyden veranderd zyn. ‘Het ware,’ zegt de Heer ewald, ‘eene dwaasheid, zo wy het oordeel en de denkwyze der duistere eeuwen tot een maatstaf van ons oordeel en denkwyze wilden neemen; de mensch moet niet blyven staan, maar van tyd tot tyd onbevooroordeelder, verstandiger en wyzer, worden; en ik meen, dat wy thans wat meer licht verkreegen hebben met opzigt tot de Bestemming en de Regten van den Mensch, de Burgerlyke Vryheid en het Oogmerk der Regeeringen, dan men in vroeger tyden hadde. Wy zouden kwaalyk doen, wanneer wy de Veemgerigten, de Vuurproeven, de Heksenprocessen en de Godspraaken, in stand hielden, om dat wy die by onze Voorvaderen vinden; even zo kwaalyk zouden wy doen, wanneer wy den Adel als eene geheel uitmuntende, door God bevoorrechtte, klasse van Menschen wilden beschouwen, al hadden onze Voorvaderen denzelven ook aldus beschouwd. Het Volk is lang genoeg onmondig geweest, en als onmondigen behandeld. Doch geloof vry dat dit altoos zo niet gaan kan. Het is mondig geworden, en zal zichzelven voor mondig verklaaren, indien de Regenten en gy het zelve niet daar voor gelieft te ver- | |
[pagina 324]
| |
klaaren. De Jongeling laat zich niet meer zodanig behandelen als men den kleinen jongen behandelde; hy verscheurt alle banden, en begaat balddaadigheden, wanneer men zulks doet. En al eens ondersteld zynde, dat hier en elders in Duitschland het volk nog niet ryp genoeg ware, om zyne Regten, die het als Mensch heeft, zelve te ontwikkelen, weet gy dan niet, hoe veele welgevormde menschen gy, met recht of onrecht, tegen u in 't harnas hebt gejaagd? hoe veelen van de onderneemendste, bekwaamste, werkzaamste en verstandigste, Burgeren, met recht of onrecht, party tegen u trekken? ô! Deeze voorrechten zonder verdiensten, deeze uitsluiting by groote verdiensten, dit nederzien op anderen, 't welk zich zo veelen van u veroorlooven, en deeze genadige nederdaaling, die zwaarder nog, dan de lompste hoogmoed, drukt - gist en smeult in veele duizenden van harten, die trotsch genoeg zyn om by evengelyke verdiensten evengelyke voorrechten te begeeren; maar echter niet trotsch genoeg om zich boven aanmaatigingen zonder verdiensten te verheffen. Het verdriet van den beledigden Burger-trots zal losbarsten, zo dra eene gelegenheid zich daartoe aanbiedt; het zal ysselyker losbarsten, dan gy u thans kunt verbeelden; de beledigde menigte zal in haaren eigen Stand een' magtigen Aanhang vinden, gelyk zy in Frankryk ook vondt; zy zal het Volk deszelfs Rechten en het verkragten van dezelve bekend maaken, gelyk zy in Frankryk deedt. - Alle oude gebruiken, alle verdragen, alle geschreevene, ondertekende en gezegelde, Privilegien, zullen u niets kunnen baaten; tienvoudig zal men u elke verdrukking vergelden, en gy zult onder het burgerlyk Despotismus versmagten, gelyk zo menig arm lyfeigen onder het Despotismus van den Adel versmagt is. - Dit zyn geen ydele uitroepingen en overdreevene begogelingen. Een Man van den Burgerstand kan meer daar van weeten dan gy; want voor hem durft men zyne gevoelens openhartig aan den dag leggen.’ Ewald wenscht en raadt, dat de Adel en Grooten in Duitschland, door tydige Opofferingen, van zich het lot van Frankryk verwyderen, en de verdrukking tot die hoogte niet laaten komen als dezelve in Frankryk was geklommen, gevolgd van de verschriklykste Volksberoerten. Ter voorkominge hier van bidt hy hun, ‘om vrywillig | |
[pagina 325]
| |
afstand te doen van onbillyke, door list verkreegene, tegen de eerste grondbeginzelen van het Recht der Natuur regelrecht strydige, Voorregten, om het Volk van verdrukking te ontheffen, en langs deezen eenigen weg het Vaderland te behouden by die rust, waarin het zich zo lang heeft mogen verheugen.’ Schoon dit Antwoord bepaald voor Duitschland berekend is, ontvouwt het ons de Geestgesteldheid des Volks, aldaar, en kan het met vrugt geleezen worden overal waar men Menschen vindt, (en waar treft men ze niet aan?) die, op Geboorte en Afkomst trots, zich verbeelden van een ander Leem gevormd te zyn dan de Burgerman. Hoe zeer onbeledigend dit Antwoord geschreeven zy, zal het weinig smaaken aan die met weerzin leezen het oude Rympje van john bull:
Toen Adam spitte en Eva span,
Waar vondt men toen den Edelman?
en geen smaak vinden in de Grondstelling door kotzebue als een Zinspreuk aan het hoofd van zyne Fragmenten over den Adel geplaatst.
Vergeet uw rang wanneer de Menschheid spreekt: -
Gedenk niet aan uwe Adelyke Voorzaaten,
Dan alleen wanneer de Eer u oproept!
‘Laat,’ dus luidt het slot des Voorberigts, laat ‘dit Boekje de Waereld ingaan, en uitwerken wat het kan uitwerken; zelfs de onredelykste Beoordelaar zal den Schryver niet kunnen beschuldigen, dat hy Onlusten heeft willen aanstooken. Nimmer toch heeft eenig mensch iemand met den naam van Brandstichter bestempeld, die, wanneer 'er brand ontstondt, olie en stroo, waar door het vuur gevoed wordt, trachtte uit den weg te ruimen.’ |
|