Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOphelderende Aanmerkingen op de Verhandeling over de Vraag, in welken zin kunnen de Menschen gezegd worden Gelyk te zyn? en welke zyn de Regten en Pligten, die daar uit voortvloeijen? Door Mr. Pieter Paulus. Tweede Druk. Te Amsterdam, by D.M. Langeveld, 1794. 150 bl. met nog 32 bl. Bydraagen.Op zeer goede gronden meenen wy, hier boven bl. 318, als een doorsteekende Charactertrek der uitmuntende Verhandelinge van den Heer paulus, opgegeeven te hebben, dat dezelve zeer geschikt is voor het Algemeen, of voorgesteld, zo in Taal en Styl, als in wyze van behandeling, dat de gewigtige Leere, daar in ontvouwd, voor alle eenigzins denkenden, ten vollen bevattelyk gemaakt wierd. Met dit begrip vervuld, zagen wy vreemd op, toen wy de thans aangekundigde Ophelderende Aanmerkingen in handen kreegen. Aan het slot eener vry winderige Inleiding, zegt de Ophelderaar: ‘Een oogmerk zo heilzaam, als dat van den Heere paulus, te helpen voordzetten, kan niet dan goedkeuring wegdraagen, - naar die goedkeuring heb ik verlangd, en dat verlangen heeft my de pen doen opvatten, om het beknopte Werk van gezegden waardigen Schryver, hier en daar, voor de oogen van min doorzigtigen, op te helderen, te verklaaren, en zodanig uit te breiden, dat het, zonder veel nadenkens, kan bevat worden, op dat het edelste van alle Leerstukken door ieder aangenomen, en myn Va- | |
[pagina 321]
| |
derland gelukkiger worde. - Aangevuurd door welgegronde hoop op goedkeuring, treede ik ter zaake. - Ik zal eenige Texten uit het Werk van den Heere paulus overneemen, dezelve woordlyk, met onderscheidende commas op den kant, en met aanwyzing der bladzyden, alwaar zy in het gezegde Werk te vinden zyn, ter neder stellen, en myne Verklaaringen en Uitbreidingen daarvan laaten volgen, zo beknopt als eenigzins met myn oogmerk bestaanbaar zal weezen.’ Wy hebben, by het doorleezen, de reeds veronderstelde noodloosheid der Verklaaringe van een duidelyk geschreeven Boek, allerwegen, ondervonden; en gelooven dat de Heer paulus met zulk een Verklaarder van zyne Begrippen zo min gediend is als met den hoogzwellenden Tytel van Apostel der Menschheid (bl. 9.) aan hem gegeeven; doch deeze laatste is hem reeds met meer dergelyke grootspraak van elders toegeschikt, en, zo wy vertrouwen, door hem afgekeurd. De Schryver duidt zich aan als de Opsteller van de Stukswyze uitkomende Wysgeerige- Staat- en Historiekundige Brieven, tusschen een gevoelig Nederlander en het beminnelykst Batavisch Meisjen, bl. 51Ga naar voetnoot(*), en Maaker van het Dichtstukje, getyteld: De Egaliteit. - Het is ons alzins voorgekomen, dat het sterk Vertier der Verhandelinge, waar toe dit Stukje ter ophelderinge moet dienen, en Schryver en Boekhandelaar aangespoord hebben, om vaardig met deeze Aanmerkingen ter baane te komen, en, ware het mogelyk, in dat zog vaarende, medegesleept en aan den man gebragt te worden. Of dit oogmerk bereikt is weeten wy niet, schoon men veelligt in dit vermoeden zou vallen; althans op den Tytel van het ons toegezonden Exemplaar leezen wy, Tweede Druk. Nederig staat de Schryver (bl. 65.) aan den Heer paulus, ‘welmeenend af eene meerderheid in de bekwaamheid van krachtig te schryven,’ en, in de daad, de Ophelderende Aanmerkingen zyn op veele plaatzen kragtloos, gerekt, vol wind, of men moest Uitroepingen, Spraakwendingen, en stoute Verzekeringen, voor kragtig, bondig en afdoenend, houden. Of het Boekdeeltje, buiten dat, te dun ware, dan of | |
[pagina 322]
| |
die Toevoegzels ook elders moeten dienen, heeft men 'er 32 bladzyden Bydraagen aan gehegt, bestaande uit een Brok van 's Schryvers Dichtstukje De Egaliteit, uit Fragmenten van agrippa's Ydelheid der Weetenschappen, uit boëthius Troost der Wysbegeerte, en de Verlichte Bramin, meest tegen den Adel en Adeldom ingerigt. |
|