Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Vraage; in welken zin kunnen de Menschen gezegd worden Gelyk te zyn? en welke zyn de Regten en Pligten, die daar uit voortvloeijen. Door Mr. Pieter Paulus, voorheen Raad en Advocaat-Fiscaal ter Admiraliteit op de Maaze, enz. enz. enz. Te Haarlem, by C. Plaat, 1793. In gr. 8vo. 216 bl.'t Is geen misnoegde Mededinger na den Gouden Eerprys van teyler's Godgeleerd Genootschap, die, verstooken van deeze Eere, met zyne Verhandeling ter baane komt, om, ware het mogelyk, van het Algemeen eene Goedkeuring te ontvangen, hem ontstaan by het Genootschap, waar hy een Antwoord op de Vraage inleverde: neen, schoon de Heer p. paulus wel degelyk het oogmerk hadt, om na den Prys te dingen, werd hy, door zynen Overschryver te leur gesteld, in de onmogelykheid gebragt, om, ten bestemden tyde, hetzelve toe te zenden. Hy liet het, derhalven, leggen, tot hy zag, hoedanig door het Genootschap omtrent de ingekomene Antwoorden zou worden beslooten; of wel tot dat de door hetzelve bekroonde Verhandeling, of Verhan- | |
[pagina 316]
| |
delingen, indien zulks geschiedde, zouden weezen uitgegeeven. Naa de Uitgave der Verhandelingen van de Hoogleeraars cras en brownGa naar voetnoot(*), meende de Heer paulus veilig te kunnen besluiten, om ook deeze zyne Verhandeling in het licht te zenden: zo, om dat het hem voorkwam, dat de onderscheide wyze van Behandeling van het zelfde onderwerp genoeg uit elkander liep, om daar door ten minsten niet te verveelen; als ook, om dat het Onderwerp zelve overwaardig was, van alle zyden, en uit verschillende oogpunten, beschouwd te worden; en hy zich vleide, dat daar door zelfs aan het Oogmerk des Genootschaps, by het opgeeven der Vraage, te meer zou worden voldaan. De betrekking, welke deeze Verhandeling heeft tot teyler's Godgeleerd Genootschap, bewoog den Schryver, om dezelve aan Heeren Directeuren en Leden van 't zelve op te draagen: ‘geenzins,’ gelyk hy zich te recht uitdrukt, ‘om voor haar, myn Heeren! van uw gezag of aanzien eenige bescherming te vraagen of te verwagten. Neen zeker. Zy daale liever in de diepste vergetelheid, byaldien zy, door het gewigt der Gronden en redeneeringen, waar op zy gebouwd is, zichzelven niet staande houden of beschermen kan; en men hoone het Onderwerp zelve nimmer, met 'er in zodanig geval, by wien het ook zy, eenige bescherming voor te vraagen of te eischen. Het betoog der waarheid kan zo min door gezag of magt ingeboezemd en voortgeplant worden, als deezen, op zichzelven, buiten staat zyn, om grondige waarheden te wederleggen, te verdonkeren, of met wortel en tak uit te rooijen, gelyk de Historie van den Christlyken Godsdienst daar van, in vroeger en laater dagen, de treffendste bewyzen oplevert.’ Op het leezen van den Naam, den zo verdienstlyk beroemden Naam, des Schryvers, dan nog veel meer naa het leezen der Verhandelinge, smertte het ons, dat de Heer paulus niet tydig genoeg gereed geweest was, om met de hem waardige Kampvegters, cras en brown, in het strydperk te treeden. Zyn Stuk zou ongetwyfeld, eene plaats naar verdiensten, in teyler's Verhandelingen, | |
[pagina 317]
| |
beslaagen hebben, schoon wy het ons niet vermeeten te bepaalen, welk eene, huns oordeels, dezelve zou verkreegen hebben. Dat de Verhandeling by het Genootschap en de Directeuren van teyler's Naalaatenschap een gunstig onthaal ontmoette, is ontwyfelbaar: dewyl wy, van goeder hand, verzekerd zyn, dat, by eene Goedkeuring van dit zo laat gekomen Stuk, den Schryver, uit erkentenis, door de Heeren Directeuren van teyler's Fundatie, eene Zilveren Medaille, op den Stempel van het Godgeleerd Genootschap geslaagen, met een buitengewoon Opschrift voorzien, is toegezonden, nevens een Exemplaat van de Verhandelingen, zo by dit Genootschap, als by teyler's Tweede Genootschap, uitgegeeven, met toezegging van de Deelen, welke staan te volgen. - Het ongeluk der laate gereedheid, waar door de Bundel der Verhandelingen van teyler's Godgeleerd Genootschap den arbeid deezes Schryvers derft, wordt vergoed, door de Algemeenheid, waar mede de afzonderlyk uitgegeevene Verhandeling geleezen is: herhaalde Oplagen, binnen korten tyd vertierd, wyzen onwederspreeklyk uit, hoe zeer dezelve viel in den smaak onzer leezende Landgenooten. Van eene Verhandeling, reeds door vier Drukken zo wyd en zyd verspreid, zal geen breeder opgave noodig weezen, dan van den korten Inhoud. In de Inleiding over het aanbelang, het recht begrip, en het waare doel, der Vraage, snydt de Schryver, door zich tot de Zedelyke Gelykheid, als mede tot volkomene en volstrekte Regten en Pligten, te bepaalen, veel overtolligs af, en beschiet het wit door de Heeren Vraagers voorgesteld, blykens de Voorreden voor de Verhandelingen van cras en brown geplaatst (bl. IV). Drie Hoofd-Afdeelingen scheiden de Onderwerpen deezer Verhandelinge. De Eerste Afdeeling bevat Twee Hoofdstukken. Het Iste toont in welken zin de Menschen in den Natuurstaat kunnen gezegd worden, gelyk te zyn. - Het II. Welke de regten en pligten zyn, die uit deeze Gelykheid der Menschen voortvloeijen. De Tweede Afdeeling is in Vier Hoofdstukken gesmaldeeld, die tot Opschriften voeren: I. In welken zin de Menschen, in eene burgerlyke maatschappy leevenve, gezegd kunnen worden, gelyk te zyn. - II. Welke de regten zyn, die uit deeze Gelykheid der Menschen, in eene Burgermaatschappy leevende, voortvloeijen. - III. | |
[pagina 318]
| |
Welken de pligten zyn, die uit deeze Gelykheid der Menschen, in eene Burgermaatschappy leevende, voortvloeijen. IV. Wederlegging van eenige Aanmerkingen, die tegen de Gelykheid der Menschen, en der Regten en Pligten, daar uit in den Burgerstaat voortspruitende, gemaakt zyn. De Derde Afdeeling behelst Gevolgen, uit de Gelykheid der Menschlyke Regten en Pligten in den Natuur- en Burgerstaat tusschen de Volken onderling voortvloeijende. Deeze wel gemaakte en uit elkander voortvloeijende Verdeeling der Stoffe verwerkt de Heer paulus met eene doorgaande evenredige breedvoerigheid; doorgaande schryven wy; want zou hy, onzes oordeels, de aangevoerde bewysreden uit het Euangelie ontleend, hoe schoon en gewigtig in zichzelve, zonder nadeel, merklyk hebben kunnen bekorten, - hy verwerkt dezelve met ten toon spreiding van oordeelkundige beleezenheid in de Schriften, voorheen betrekkelyk dit Onderwerp uitgegeeven, en eene gelukkige te pas brenging van Gezegden, die soms ter beweeringe dienen van Waarheden, welke schor in eeniger ooren klinken, wanneer ze geuit worden door lieden, van elders niet gestempeld met een gangbaar merk in het Godsdienstige of Staatkundig Regtzinnige; schoon de Heer paulus toont die scherm niet altoos te behoeven of ook te zoeken, daar zyn Rondborstigheid, niet min dan zyn zugt voor Deugd en Godsvrugt, allerwegen, in deeze Verhandeling, doorstraalen, - hy verwerkt ze met byzondere Toepassing op de ten tyde van het geeven der Vraage heerschende, en nog by lange naa niet geëindigde, geschillen over de Regten van den Mensch, met beoordeeling der Voor- en Tegenschryveren, byzonder in het IVde Hoofdstuk der IIde Afdeelinge. Allertreffendst hebben wy gevonden de Derde Afdeeling, en zouden gaarne zo daar uit, als uit de voorgaande, het één en ander ontleenen; doch de alombekendheid der Verhandelinge maakt het overtollig. Met veel genoegen lazen en herlazen wy dit Stuk; en, in vergelyking met de twee Verhandelingen, by teyler's Genootschap, ter Beantwoording van dit Vraagstuk, uitgegeeven, zouden wy deeze de Meestgeschiktste voor het Algemeen heeten, die van cras de Wysgeerigste, en die van brown de Cierlykste. By gelegenheid der Vierde Uitgave, die van de voorige nergens in verschilt, dan dat onderaan op bl. 35 nog gevoegd is, jacobus II: vs. 1-10, betuigt de Schry- | |
[pagina 319]
| |
ver zyn genoegen over het gunstig onthaal, 't welk de Nederlanders aan de Schriften van zynen Jeugdigen leeftyd verleend, en de nog grootere graagte, met welke zy deezen zynen arbeid ontvangen hebben. Dezelve schryft hy, daar 'er zo veel goeds en treffends, thans over dit Onderwerp geschreeven, het licht ziet, meest toe aan het doorsteekend oogmerk, dat men daar in meent gevonden te hebben, om, naamlyk, der Waarheid hulde te doen, en dezelve in alle haare gevolgen, zonder eenige verdraaijing of bewimpeling, naakt, en zo als die zich aan mynen geest vertoonden, voor te stellen: en dit zeker is eene verdienste, welke deeze Verhandeling zich vrylyk mag toeëigenen, en waarin zy aan geene andere Schriften behoeft toe te geeven; daar ik met de volkomenste overtuiging verzekeren kan, dat men by het opstellen derzelve niets anders dan het opspeuren der waarheid op het oog, en geen ander doel, gehad heeft, dan om, door het betoog der Gelykheid, en de bepaaling der Regten van den Mensch, zo in den Natuur- als in den Burgerstaat, het waaragtig belang en algemeen Broederschap des Menschdoms te bevorderenGa naar voetnoot(*). |
|