| |
Vervolg op M.N. Chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur-, Zedekundig en Konst-Woordenboek, door J.A. de Chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Zeventiende Stuk. Te Campen, by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam, by J. Yntema, 1793. In gr. 4to.
Mag dit Vervolg des alom bekenden en algemeen gepreezen Woordenboeks van chomel een Voorraadverzamelplaats heeten van de noodigste, nuttigste en vermaakendste, Kundigheden des Huislyken, Burgerlyken en Zedelyken, Leevens, waarin men, met zeer weinig zoekens, by een opslag van het oog, de gewigtigste, beste en nieuwste, Ontdekkingen en Waarneemingen aantreft, gelyk wy, de voorige Stukken aankondigende, telkens, hier van staalen bybragten; het mag, inzonderheid, eene Voorraadverzamelplaats genaamd worden van 't geen tot de Plantkunde behoort.
Uit dit Stuk zouden wy, ten bewyze hier van, eene menigte Artykels kunnen aanstippen, of slegts één, uitvoerig bearbeid, overneemen; dan, daar dit enkel aanstippen niets beduidt, en één lang Artykel te veel plaats zou beslaan, lust het ons het voornaamste op te geeven van twee Artykelen in dit vak.
Ten dien einde is onze keuze gevallen op suikerriet en tabak: wy zullen dezelve, overeenkomstig ons oogmerk, en naar gelange van de bekrompenheid der plaatze, welke wy daar toe kunnen verleenen, bekorten.
Het Suikerriet heeft drie Soorten, naamlyk: 1. Wild Suikerriet. 2. Gewoon Suikerriet. 3. Italiaansch Suikerriet, en 4. Geaaird Suikerriet. Van welke wy alleen zullen mededeelen, het
‘SUIKERRIET (Gewoon). Saccharum officinarum. Suikerriet, met gepluimde Bloemen en platte Bladen. Saccharum Floribus paniculatis, Foliis planis. Linn. Syst. Nat. Hort. Cliff. 26. Mat. Med. 33. Roy. Lugd. 52.
| |
| |
Arundo Saecharifera. C. bauh. Plin. 18. Sloan. Jam. 31. Hist. I. p. 108. T. 66. Rumph. Amb. V. p. 186. T. 74. f. 1. Burm. Fl. Ind. p. 23.
Van dit Riet, dat op vogtige en onder water staande gronden, zo wel in Oost- als in West-Indiën, overvloedig geteeld wordt, gewaagen byna alle Reisbeschryvers. Het heeft dikke knoopige Wortels, zich scheef en zydewaards uitspreidende, waar uit Rietstengen voortkomen, dikwils twee of drie duimén dik, van zeven, agt, tot tien en twaalf, voeten lang. Rumphius heeft ze gezien van zeventien voeten. Zy zyn geelachtig en glad, maar bestaan uit Leden, van een handbreed tot een half voet lang, die dus het Riet knoopig maaken. De bovenste Leden geeven Bladen uit, van eenige voeten langte, maar niet breed, die opwaards staan, en het Riet ten deele omvangen. “De Heer houttuyn zegt: ik heb zulk een gedroogd Suikerriet, dat in zyn geheel tien voeten lang is, en ruim een duim dik, met Bladen van wel twee ellen langte, niet meer dan een vinger breed. De Leden hebben, in 't midden, ongevaar de langte van twee duimen; by den Wortel zyn ze korter. Gewoonlyk wordt het, zyne dikte en grootte hebbende, wat boven den grond afgesneeden, en dan geeft het weder andere Stengen uit. Indien men het voort laat groeijen geeft het somtyds eene Bloem-Air uit, als een uitgespreide Pluim, en draagt een langwerpig spits Zaad. Door Stek, of in den grond gelegde stukken, teelt men het gemaklyk voort; ja een geheel Riet, begraven, geeft uit ieder Knoop een nieuwe Plant.”
Het sappige honigzoete Merg, dat rykelyk in het welgehavende Riet vervat is, levert die zo bekende Suiker uit, wier Latynsche benaaming van 't Arabisch woord Saccar afgeleid wordt. 't Is zeker dat den Ouden reeds dit natuurlyk Sap-zoet bekend was; hoewel men meent, dat zy het, in Arabiën en andere Oostersche Landen, door de hitte der lucht gestolde Sap des Riets daar voor gebruikt hebben. Mooglyk hebben zy eerst maar het zoete sap, als syroop, uit zulk Riet gezoogen en genuttigd. Quique bibunt tenera dulces ab Arundine Saccos. Lucanus. Galenus schreef, dat de Sacchar, uit Indiën en Gelukkig Arabiën aangebracht, een soort van Honing was, doch minder zoet dan die. Simpl. Medicam. Libr. 7. Plinius verhaalt, dat men het gomachtig in
| |
| |
Rieten vondt, van grootte als een Hazelnoot; doch spreekt ook van Rieten, op de Gelukkige Eilanden groeiende, uit welken sap geperst werdt van aangenaamen smaak. Hist. Nat. Libr. 6.
De zeer geleerde salmasius heeft zich verbeeld, dat de Suiker der Ouden alleenlyk de traan ware van het Bamboes-Riet, 't welk groote Boomen maakt in Oost-Indiën. Dit is, ten deele, niet onwaarschynlyk; om dat zy van Riet spreeken, dat als Boomen groeide, en dewyl de Bamboezen, jong zynde, een zoet sap, als Honing, bevatten, 't welk door uitdrooging hard wordt: maar het is ook te denken, dat zy insgelyks het regte Suikerriet gekend hebben, en allengs gekomen zyn tot de bekwaamste manier, om het sap daar uit te persen, en door uitwaaseming daar van Suiker te bereiden. Sommigen willen zelfs, dat het zo beruchte Tabaxir, 't welk avicenna zeid' de asch te zyn van gebrand Riet, niets anders zy geweest dan Suiker, die, ruuw en ongezuiverd, veel naar asch gelykt. Piso verhaalt, dat in Brasil het Suikerriet van zelv' groeit, en zeer hoog wordt; geevende Suiker-Krystallen uit door de hitte der zonne.
Onder de Verzengde Luchtstreek onzes Aardkloots wordt dit Riet meest overal, waar een bekwaame grond daar toe is, hedendaags geplant. Om het te teelen, moet een grond uitgekoozen worden, die niet te vet of zwaar is, maar ligt en diep, taamelyk vogtig; doch zodanig niet, dat 'er het water op staan blyft, en van alle kanten vry blootgesteld aan de zonneschyn. Vóór het planten moet het land van allerlei ontuig, dat de onbelemmerde Wortelschieting van het Riet zoude verhinderen, wel gezuiverd worden. Als dan wordt het zelve in vierkante perken verdeeld, daar men, langs een gespannen Koord, Groeven in maakt, die twee of drie voeten van elkander zyn, naar de bekwaamheid van het land. In ieder van deeze kuilen, die by de twee voeten lang, vier of vyf duimen breed, en met boven de zeven of agt duimen diep zyn, poot men twee stukken Riet, ruim vyftien duimen lang, aan het boven-end van het Riet, daar het zelve knoopigst is, afgenomen, en deeze worden met aarde bedekt, zodanig dat ieder Plantsoen of Stek, aan elk end van het kuiltje, omtrent drie duimen uit den grond steekt. Het bekwaamste saizoen, tot de planting, is de kleme Regentyd; dewyl de vogtigheid der aarde als dan het Gewas te spoediger Wortelen doet schieten.
| |
| |
Weinig dagen na de planting ziet men het uitspruiten, en dan is het welhaast noodig, het onkruid en allerlei Bygewas, waardoor de groeijing verhinderd zou worden, te doen uitroeijen. Dit geschiedt, terwyl het Riet nog jong is, twee of driemaal, en na verloop van eenige maanden nog eens: want het komt tot volwassenheid of rypheid niet, dan na verloop van een jaar. Vervolgens laat men het affnyden, waar toe eerst de Koppen of Toppen, met de Bladeren daar aan, afgehakt, en dan de Rieten, dicht by den grond, afgekapt worden, zonder egter den Stoel te beschadigen. De Rieten worden vervolgens in twee of drie stukken, niet boven de vier voeten lang, gekapt, en met den afval, de Top-enden naamelyk, aan bosjes gebonden, om het naar de Molen voeren. Best is het, niet meer Riet te laaten snyden, dan men binnen een etmaal tyds kan uitpersen, om dat het anders ligt bederft.
Om het Sap, dat de Suiker geeft, uit het Riet te persen, worden werktuigen gebruikt, die men in 't algemeen Suiker-Molens noemt. Zodanigen zyn 'er van tweederlei soort, naamlyk die door Water, en die door Paarden of Runderen, omgedreeven worden. Windmolens heeft men 'er weinig. Het binnenwerk bestaat uit drie zwaare Houten Rollen, overend geplaatst en met yzeren Bossen bekleed, die omgedraaid worden door een groot Rad, welks Tanden vatten in die van het Rad dat aan de Spil vast is. Dewyl de middelste Rol byna tegen de anderen aan komt, zo begrypt men ligt dat de stukken Riet, aan 't end scherp gesneeden, welke de Slaaven daar geduurig in steeken, door deeze klemming styf worden uitgeperst, zo dat het Sap in een daar onder staanden bak loopt, en uit denzelven wederom, door middel van een' geut, geleid wordt in de koperen ketels, die, met fornuizen, daar onder gemetzeld, bezyden de pars, in het Kookhuis staan. De Ketel bekwaamelyk voorzien zynde, wordt aanstonds vuur daar onder gestookt, en dan laat men het sap, zo dra het door schuimen gezuiverd is, in een anderen loopen, om met sterker vuur verder gezuiverd te worden; waartoe men ook drooge Steenkalk gebruikt. Uit deezen Ketel komt het in een derden, die wat kleiner is, en daarin kookt men het zelve tot de bekwaame dikte, om in Houten Koelbakken overgeschept te worden, waarin de Suiker droog wordt, die men daar uit schept in Vaten, tot verzending naar
| |
| |
Holland. De Kookhuizen van de Suikermolens zyn met vyf, zes of zeven, Ketels voorzien.
De Schuim, welke van de Suiker-Ketels komt, wordt in de Volkplanting zelve gebruikt, om den sterken drank te stooken, die Dram genoemd wordt, of Kilduivel, en voor de Slaaven gebruikt, even als men in de Nederlanden aan Werkvolk de Jenever geeft. De Dram is een gezonde drank. Door een tweede overhaaling wordt de Dram veel sterker, en gelykt dan meer naar de Rum, die van de Melassen op de Eilanden, en in de Engelsche Volkplantingen, wordt gestookt. Melasse noemt men de Syroop, die uit de Vaten lekt, daar de Suiker in overgeschept is, wanneer dezelven te verzygen staan. Dit is nu de wyze op welke het te Surinamen gedaan wordt. In Oost-Indiën geschiedt het op dergelyke manier, door de Javaanen en Chineezen, maar op sommige Eilanden kookt men 'er slegts Syroop van, die aldaar anders gemaakt wordt van de uitgeperste Rieten, waarvan de Europëers ook Bier brouwen. De Maleijers noemen de Suiker Gala, de Chineezen Tung. De Rum, weet men, is een sterke drank, welke in de West-Indiën van de Malassen, gelyk in Oost-Indiën de Arak van Ryst, gestookt wordt. Voorts eeten de Indiaanen of kaauwen veel de jonge Spruiten van dit Riet, inzonderheid van eene soort, genaamd Tecsia, welke zeer dun is van Steng en Bast, en zeer zoet Sap heeft, zo rumphius meldt. Dit doet men ook in Egypten, zegt forskaöhl, die te Kairo de Halmen zag te koop venten: maar de Suiker, zegt hy, wordt 'er zo goed niet gemaakt als in Europa.
't Menigvuldig gebruik van de Suiker, in de huishouding, tot het aangenaam maaken van allerlei laffe, en het verzagten der scherpheid van zuure, spyzen en dranken, is zeer bekend. Men schynt ze hedendaags niet te kunnen missen; terwyl in de oudste tyden enkel Honig daar toe gebruikt werdt. Ook is zy van oneindigen dienst, tot het bereiden van konserven, geleijen, tot het inleggen van vrugten, en inzonderheid tot de syroopen der Apotheeken. Men kan ze derhalven niet van de Geneesmiddelen uitzonderen, en, behalven het gebruikbaar maaken van veele Artsenyën, welke zonder dien te leelyk of te scherp zyn zouden, wordt zy, op zich zelve, ook, tot verzagting van de borst, van maag- en kolykpynen, dienstig bevonden. Zelfs is zy zagtelyk den afgang bevorderende; maar gelyk, volgens 't gemeene
| |
| |
spreekwoord: te veel Zoets walgt, zo wordt ook het al te rykelyk gebruik van de Suiker, in sommige gestellen, voor de ingewanden nadeelig; ja kan, misschien, wel eene uitteering veroirzaaken: gelyk sommigen daar van de Engelsche ziekte, in kinderen, afleiden. Anderen pryzen een rykelyk gebruik van Suiker, Honig en andere zoete dingen, als middelen aan, om de gezondheid te bewaaren. En, wat het scorbut in de mond betreft, daar eenigen de Suiker van beschuldigen, wordt het voorbeeld bygebracht van zeker Heer, die zyn geheele leeven veel daar van gehouden hadt, en, over de tagtig jaaren oud zynde, een stel nieuwe Tanden kreeg, leevende tot by de honderd jaaren; zie dit omstandig in de Philosophische Verhandelingen, by f. houttuyn, III Deel, bladz. 327, &c. Op dien grond heeft zeker voornaam Engelsch Geneesheer, genaamd Doctor slare, een verdediging uitgegeeven van de Suiker, tegen de beschuldigingen van Doctor willis en andere Geneeskundigen, als ook tegen 't algemeene vooroirdeel; draagende dat vertoog aan de Dames op. Dus zien wy dat dit stuk zeer in twyfel staat, en dat de Suiker, even als allerlei leevens- en geneesmiddelen, spyzen en dranken, naar de omstandigheden, het gestel, de leevensmanier, van den geenen die ze gebruikt, heilzaam kan zyn, of vergiftig. Uitwendig is zy, als een zagtelyk zuiverend middel, tot versche wonden, als ook, inzonderheid, voor sommige oogkwaalen, dienstig.
TABAK, in het latyn Nicotiana, is de naam van een Planten-Geslacht, onder de Klasse der Pentandria, of Vyfmannigen, gerangschikt. - De Kenmerken zyn, een trechterswyze Bloem met een geplooiden Rand; hellende Meeldraadjes; voorts een tweehokkig tweeklepkig Zaadhuisje. - Daar zyn zeven soorten van, waar van de zes eersten tot de Kruiden, en de laatste tot de Boomen behooren.
1. Gewoone Tabak. Nicotiana Tabacum. Tabak, met lancetswys' eyronde ongesteelde afloopende Bladen en spitspuntige Bloemen. Nicotiana Foliis lanceolato-ovatis, sessilibus decurrentibus, &c. Linn. Syst. Nat. XII. Gen. 247. p. 171. Veg. XIII. 248. p. 185. Hort. Cliff. 56. Upf. 45. Roy. Lugdb. 423. Nicotiana major latifolia, C. bauh. Pin. 169. Hyoscyamus Peruvianus. Dod. Pin. 452. Biennochoes. Renealm. Sp. 37. T. 38.
Deeze soort levert den Geslachtnaam uit, als dus ge- | |
| |
noemd zynde naar j. nicotius, die Gezant van Frankryk was aan 't Hof van Portugal, en aldaar het Zaad kreeg van dit Kruid, 't welk door zekeren Nederlander, omtrent het midden der zestiende eeuw, uit Florida was overgebracht. Hy vertoonde of zondt het zelve aan katharina de medicis, Koninginne Weduwe en Voogdesse van françois den II, op wier order het in den Koninglyken Tuin in Frankryk gezaaid, en, opkomende, Herba Medicea geheeten werdt. Anderen, die het zelve ook voortteelden, gaven 'er wederom andere naamen aan. De Spaanschen of Engelschen, die het vervolgens vervloedig vonden groeijen op Tabago, noemden het, zo men wil, deswegens Tabaco en Tobacco, of met een Latynschen uitgang Tabacum. Dus is het, by den naam van Tabak, zedert alom bekend geworden in het voorste der voorgaande eeuw: hoewel de Brasilsche naam Petun was of Petum, naar welken men het dikwils Herba Peti genoemd vindt. Van de Wilden der West-Indische Eilanden werdt het Youly geheeten.
Waarom dit Gewas, dat zekerlyk ook in Peru voorkomt, in 't byzonder Peruviaansch Bilsenkruid genoemd zy, is onzeker. Het allerbeste, Varinas genaamd, naar de Volkplanting Varina, groeit aan de vaste kust van Zuid-Amerika, genaamd Tierra ferme; voorts door de geheele West-Indiën en is verder in de Provincie van Virginiën, in Noord-America, voortgeplant. Deeze is de voorraadschuur van Tabak voor Engeland geworden; gelyk de Fransche Eilanden voor Frankryk zyn, en dus voert de Tabak, naar haare afkomst, den naam van Virginische of Portoriksche, St. Domingo, Havana of Baai-Tabak, enz. De overvoering van het Kruid gaf ook weder aanleiding tot het overbrengen van het Zaad, en daar door heeft men dit Gewas in de middelste- deelen van Europa, in onze Nederlanden en de nabuurige Ryken, zo sterk begonnen voort te teelen, dat die teeling nu ruim vyftien jaaren geleden door den Koning van Frankryk, om den invoer der West-Indische Tabak niet te benadeelen, verbooden werdt.
't Is een jaarlyks Zaai-Gewas, dat uit zeer klein Zaad een groote Plant wordt, en dus zeer schielyk groeit. Naar de vetheid van den grond maakt het een Steng van drie of vier ellen hoogte, die by den Wortel ontzachlyk lange en breede Bladen uitgeeft, zynde bleekgroen en als met kleine haairtjes begroeid, doch op 't aantasten zagt
| |
| |
en smeerig. Aan den Steng zyn de Bladen kleiner, en deszelfs top is gekroond met groote Bloemen van gezegde figuur, welke bleek paarsch en aan den rand witachtig zyn. Hier op volgt het Zaadhuisje.
Men hadt van de Tabak, oudtys, een zo uitmuntend denkbeeld, dat zy Herba Sancta of Heilig Kruid, en Panacéa of Algemeen Geneesmiddel, getyteld werdt. De kragten, die 'er de Indiaanen aan toeschreeven, waren verbaazende. Het hadt, onder de wondheelende, pynstillende en tegengiftige, middelen, zyns gelyke niet. Ook hebben verscheiden Autheuren, zo in de zestiende als zeventiende eeuw, tot lof van dit Kruid geschreeven. Men kan niet ontkennen, dat het uitwendig een goed wondmiddel is, geneezende tevens veelerlei huidziekten en vuile zweeren: doch het is ook zeker, dat het zelve, op het hoofd gelegd, om hoofdpyn te doen bedaaren, of ook om het ongediert te dooden, de Menschen somtyds stomp en als dronken maakt. Hier uit blykt het gevaar, dat 'er in steekt, om zulks aan Kinderen te doen. Een aanmerkelyk voorbeeld, dien aangaande, vindt men in het IV Deel der Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 447, enz. Geene bereidingen daar van, 't zy de syroop, het extrakt of de olie, kunnen inwendig gebruikt worden, zonder groote voorzichtigheid. Men heeft ondervonden, dat een weinigje van het sap, onder 't Bloed van leevende Dieren gemengd, hun oogenblikkelyk doet sterven. De Tabak kan egter, in kleine veelheid gebruikt zynde, tot een braak- en purgeermiddel dienen. Tegen tandpyn is zy een beproefd middel. De rook-klysteeren, daar van, zyn niet alleen in 't algemeen dienstig om afgang te verwekken, maar ook, zedert weinige jaaren, met byzondere vrugt gebruikt, om Drenkelingen in het leeven te behouden.
Daar zyn ook bereidingen van de Tabak, welke Saussen genaamd worden, die maaken, dat sommig volk, ('t welk in de Noorder landen onder 't gemeen veel in zwang gaat,) dezelve met smaak en zonder hinder kaauwt; gelyk het ambagtsvolk en de zeelieden, van alle Natiën, zeer veel doen met de raauwe Tabak: maakende de gewoonte het gebruik daarvan op die manier onschadelyk, ja zelfs, zo men voorgeeft, dienstig tegen scheurbuik in 't tandvleesch. Het Vrouwvolk, te Lima in Peru, heeft gestadig een rolletje Tabak in den mond, dat zy kaauwen en Limpion noemen; 't welk hen, in
| |
| |
de oogen van Vreemdelingen, gantsch niet bevallig maakt. Het Manvolk rookt 'er sterk, zo wel als te Karthagena en elders in de Westindiën. Het een zo wel als 't andere doet kwylen, en staat, in dit opzicht, eenigermaate gelyk. Het Tabakrooken hebben de Portugeezen, met en benevens dit Kruid, overbracht in de Oostersche landen, en waarschynlyk is het, door de verovering van Brasil, ook tot ons gekomen. De Persiaanen, zo mannen als vrouwen, zyn daar van groote liefhebbers, en van hun is de gewoonte, om tabaksrook door een lange houten pyp of riet in te zuigen, overgegaan tot de Arabieren en andere volkeren van Asiën. De Chineezen en Japoneezen zuigen den rook der aangestooken Tabak door een pyp in, gelyk de Europeaanen, en veelen haalen dien door water op, gelyk de Turken; maar by de Negers en Amerikaanen is het de gewoonte een pypje te maaken van een opgerold blad Tabak, en dit pypje, aan 't eene end brandende, by 't andere in den mond te houden; gelyk sommig zeevolk, in de Westindiën, ook wel doet: doch veelen van die volkeren bedienen zich van eigen gemaakte tabakspypen.
Ofschoon nu het tabakrooken, in Europa, waarschynlyk reeds in het begin der voorgaande eeuw bekend geweest zy, was nogthands, wegens de duurte van de Tabak, die gewoonte niet algemeen. In 't voorste deezer eeuw rookte men, in onze Nederlanden, nog maar zeer weinig, en byna niet dan in herbergen, of by andere samenkomsten. Zedert de Engelschen de Virginische Tabak zo gemeen gemaakt hebben, en de Franschen ons zo veel van hunne Westindische hebben toegevoerd, is de pyp, by den gemeenen man, den geheelen dag naauwlyks uit den mond: maar by lieden van aanzien, rang en vermogen, is het rooken meest uit de mode geraakt: ten minste wordt het niet rooken in een gezelschap thands niet meer voor vreemd gehouden; noch het rooken als een bewys van deftigheid aangezien.
Het rooken van Tabak, dat men wel eens, spottende, Tabakdrinken genoemd heeft, is by de Franschen niet ingedrongen; maar die Natie heeft zich zo veel te meer overgegeeven aan het gebruik van Snuiftabak, 't welk in Asiën tot dien trap is gehaat geweest, dat de Koning van Persiën en de Groot Hertog van Moskoviën het zelve, op straffe van den neus, ja zelfs van 't hoofd, te verliezen, verbooden hebben gehad. Zo heeft ieder Natie,
| |
| |
mag men zeggen, zyn byzonderen smaak. Want, 't zy men de Tabak kaauwe, 't zy men ze rooke of opsnuive, dit kruid behoudt altoos zyn venynigen aart, die, wanneer men 't overdaadig doet, niet nalaat zich, door haare uitwerkingen, vroeger of laater te openbaaren.
Ik wil nu de voorbeelden niet aanhaalen van de geenen, wier hoofden of hersenpannen van binnen door den rook zwart, en de voorhoofdsholligheden met Snuif gevuld gevonden zyn; maar alleen acht geeven op de verdoovende eigenschappen van dit Kruid, dat een vergift is voor meest alle Dieren, en de rook inzonderheid voor 't Gevogelte en de Insekten. Bovendien wordt, in het eerste geval, door het geduurig uitwerpen van de kwyl, dat in veelen by 't rooken plaats heeft, de spysverteering benadeeld, en, door het inzwelgen van een gedeelte des rooks of van het sap, de maag bedorven. Het snuiven droogt de hersenen op, bederft den reuk, en kan allerlei kwaalen der zintuigen en zenuwen veroirzaaken. Doch ten opzicht van dit alles maakt de gesteldheid van deh Mensch, de hoedaanigheid van de Tabak, de tyd des jaars en de gewoonte, een oneindig verschil, 't welk de reden is, dat sommige Geleerden met zo veel kragt voor, als anderen tegen, 't gebruik van den Tabak geschreeven hebben. Zie Waarneemingen over 't gebruik en misbruik van de Tabak. Uitgez. Verh. VIII. D. bl. 129. Zeker is 't, dat, in alle spyzen en dranken, of alles wat men ten monde inneemt, de overmaat van het gebruik een misbruik maakt, en de gezondste dingen verandert in vergiften. Dus is het zeker, dat een maatig gebruik van de Tabak, op de eene of andere manier, naar de gewoonte, bevonden wordt tot aangenaamheid, versterking en verfrisschinge, te strekken: ja het kan, in zekere omstandigheden, dienen tegen honger en dorst.
In Sweeden heeft men Tabaks-Land van de overgebleevene Stengen en Bladen, door de Schaapen, zonder hinder, laaten zuiveren en schoon eeten. Dit komt zo vreemd niet voor, dewyl men weet, dat dit Vee verscheiden Kruiden, zelfs die scherp zyn, gelyk de Veld-Ranonkel, nuttigt, en dus een land, van 't geene de Runders overlaaten, geheel kaal scheert. Bovendien heeft de Tabak, die in de Noordelyke landen, ja zelfs die in onze Provinciën, geteeld wordt, op verre na de scherpte niet van de Virginische, en die van de Spaansche Westindiën. In de Levant, en op de kusten van Klein Asiën, niet
| |
| |
alleen, maar ook in Oostindiën, valt Tabak, die in 't rooken een zeer aangenaamen geur heeft, daar onze Nederlandsche onverdraaglyk stinkt. Of dit verschil van de Tabak, die in byzondere deelen des aardbodems geteeld wordt, enkel aan de verschillende landaart en kweeking, dan ook aan het gebruik van verschillende soorten van dit Kruid, toe te schryven zy, is my bedenklyk. 't Is zeker, dat men 'er in de Westindiën heeft, die grooten breed-, of ook die smalbladig, en die klein en rond van Blad is; zynde deeze de beste en mooglyk komt dezelve naast overéén met de Turksche Tabak, waar van linnaeus spreekt. Een uitvoerig en naauwkeurig bericht, wegens het planten en bereiden van de Tabak zo in Virginiën, Maryland, als in onze Nederlanden, is reeds medegedeeld in ons woordenboek, VI. Deel, bl. 3591, enz.’
Wegens de zes andere Soorten moeten wy onze Leezers wyzen tot het Werk zelve, deeze bestaan in, 2, Heesterige. 3, Boersche. 4, Gepluimde. 5, Lymerige. 6, Zeer kleine. en 7, Brandende Tabak. |
|