Oraav Donamar. Brieven geschreéven ten tyde van den Zevenjaarigen Oorlog in Duitschland. Uitgegeéven door E.R.T.O.B.U.E.W.K. Iste en IIde Deel. Amsterdam by J. de Coster, 1793. 't Samen, behalven 't Voor- en Nabericht, 544 bl. gr. 8vo.
Deeze Brieven zyn, volgens het bericht, oorsprongklyk in Cyfferletters geschreeven, en, naderhand, ontcyfferd in 't licht gegeeven, en dit is mooglyk de rede, dat de Uitgeever zyn eigen naam als in Cyffer opgeeft, welken hy, dien 't lust, onzent wege, vry ontcyfferen mag. - Ook word ons in 't zelve gezegd, dat donamar en zyn Vriend jan giuliano, die de twee Mannelyke Hoofdpersonaadjen in deeze Brieven zyn, twee Voorbeelden opleveren van menschelyke grootheid in haare dwaalingen: en, met deezen Leiddraad aan de hand, zetten wy ons tot het leezen deezer Brieven; doch bevonden ras, dat hy ons uit den Doolhof, waar in wy ons begeeven hadden, niet kon verlossen. - Wy konden, met alle ons mooglyke oplettenheid, het Plan of oogmerk van deezen Roman niet opspeuren; dit maakte ons, eenigzins, verdrietig, en deed ons naar het einde verlangen, in hoop van als dan het een of ander te ontdekken; en, ziet daar, tot aan het zelve gekomen zynde, vonden wy een Fragment van eenen Brief aan den Uitgeever, in plaats van een noodig Voorbericht aan den Leezer, en hier in word ons aangekondigd, dat in een derde Deel het punt van vereeniging zal gevonden worden, en dat men dus het Plan niet voor de volëinding van het geheel, kan beoordeelen. Dus moeten wy wagten tot dat ons dit ter hand gesteld zal zyn, om alsdan over de Characters der Hoofdpersoonen, en het beloop des Verhaals, met grond, te kunnen oordeelen. - Dat men in een Roman, waar in, maar al te veel, de Liefdesgevallen het voornaame inweefzel zyn, eene Bylaage vind, over de Vrouwelyke geneigdheid en haaren aart, is niet te verwonderen, en zodanige komt ons ook hier voor, Iste D. bl. 159-167, die zekerlyk niet zeer tot eer der vrouwelyke Sexe verstrekt. - Maar dat men, in een Werk van deezen aart, een soort van Geloofs-belydenis, ontmoet, dat
het zo veel geruchtsmaakend Stelzel van Kant, schoon eenigzins verhanzeld, daar in vyftien bladz. (IIde D. van 39-55) beslaan zoude, had zeker niemand kunnen vermoeden, en het komt ons voor, dat het