Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
Gezangen op de Geboorte, het Lyden, Sterven en Verheerlyking van Jezus Christus. Door J. Hazeu Cs. z. Te Amsteldam, by N.T. Gravius en J. Hazeu Cz. z., 1794. In gr. 8vo. 258 bl.Tot heeden mist men, in de Hervormde Kerk van Nederland, zodaanige Godsdienstige Gezangen, welke by de verklaaring van jezus Lyden, en op de Feestdagen, gezongen kunnen worden. Noch het aanhoudend verlangen van veelen; de ernstige poogingen van sommigen; noch het voorbeeld der Lutherschen en Doopsgezinden, welke zeer gepaste en reeds hernieuwde Euangelische Liederen gebruiken, hadden kragt genoeg, om dit gebrek in de Hervormde Kerk te doen vergoeden. Heeden schynt men 'er ook veel minder dan ooit aan te denken, zedert de door de Provintiën afgevaardigde Predikanten, tot het berymen van nieuwe, en nu reeds in gebruik zynde, Psalmen, te vergeesch aangehouden hebben, om eenige Euangelische Gezangen by die Psalmen te mogen voegen. Ware 'er immer een gepaste tyd of gelegenheid, om zodanige Gezangen te ontwerpen en in te voeren, het ware zeker die van den Jaare 1772; dan daar het toenmaals, zelfs op verzoek, tot geen besluit heeft kunnen gebragt worden, merkt men ras, dat 'er gewigtige redenen moeten zyn, welke de invoering van zulke Gezangen by de Hervormden, tot heeden, wel eene alzins gewenschte zaak doen blyven, doch geen vooruitzicht opleveren, dat dezelve spoedig zal geschieden. Intusschen kan men de poogingen van den Heere hazeu (wiens dichterlyk genie men uit een' berymden, en geheel op Nooten gestelden, Heidelbergschen Catechismus reeds heeft leeren kennenGa naar voetnoot(*)), om voorgemelde redenen, geenszins af keuren; en wel te minder, om dat hy deeze Gezangen aan de Hervormde Kerk niet opdringt, maar nederig van gevoelen is, dat, indien men by dezelve eens zulke Gezangen begeerde in te voeren, men bekwaame Dichters genoeg vinden zoude; weshalven hy zich volstrekt niet durst vleyën, dat men zyne Gezangen, in zulk een geval, daar toe zoude kiezen en goedkeuren. Echter zou hy het zich, en met reden! tot eene eer rekenen, wanneer hy, door dit zyn Werk, den grond mogt leggen, dat 'er Godsdienstige Gezangen in de Hervormde Kerk ingevoerd wierden. Doch zyn groote wensch is, dat dit Werk in de huisgezinnen der Christenen moge ingevoerd worden, en aldaar tot stichtinge zal zyn. Daar de vervulling van deezen wensch voornamelyk zal | |
[pagina 193]
| |
afhangen van de meerdere of mindere kunde en kieschheid der Huisgezinnen, die dit Gezangboek zullen gebruiken; zo kunnen wy niet nalaaten om aan te merken: dat zy, die iets meer dan eene drooge beryming van Schristuurplaatsen, of van zeer oppervlakkige Zedelessen uit dezelve getrokken, in hunne geestelyke Gezangen begeeren, zich maar zelden in deezen Bundel zullen voldaan vinden; nadien in dezelve niet alleen zeer weinig poëzy gevonden wordt, maar zelfs de kieschheid der taale en der denkbeelden, op veele plaatsen, enkel aan de zucht om te rymen is opgeofferd. De volgende Proeven zullen het bewyzen. Zie hier de aanhef van het 50ste Gezang.
De Landvoogd steld, ô Heer!
Een kruisschrift, niet tot eer
Der Jooden, in vertooning;
Gy had geen misdaên, neen:
Maar by uw' Naam alleen,
Schryft hy: ‘der Jooden Koning.
*
Schoon 't Volk dit hoonend' ziet,
Hy toch herschryft het niet;
Maar waakt, met trotsche toonen,
Voor d'eer van zyn geschryf;
Hy bleef dus 't wanbedryf
Aan u betoond, verschoonen.
*
Ziet daar, verblinde Joôn!
Het opschrift voor Gods Zoon,
Dien gy aan 't kruis doet sterven;
Schoon gy uw' Koning dood,
Zyn magt blyft eindloos groot;
Wat straf zult gy verwerven!
Welk een gewrongen, welk een koud verhaal van eene omstandigheid, die zo veel edele denkbeelden in het hart van een Christendichter kan verwekken! Op bl. 16 komen de volgende regels voor:
De vreê bazuin klinkt overäl,
De heem'le maaken bly geschal,
En aard en zeeën juichen;
Het Zuid' en Noord' roemt 's Heeren daên,
Het Oost' en West brengt Schatten aan;
't Moet alles voor hem buigen.
| |
[pagina 194]
| |
behalven dat juichen en buigen niet zeer kiesch gerymd is, zo heeft het aanbrengen van Schatten nog zo weinig verband met het algemeen gejuich, dat het enkel een stoplap wordt. Doch deze zyn, in zulk eene menigte, in deeze Gezangen te vinden, dat men dezelve byna op elke bladz. kan aantreffen. Dan, wy zeiden, dat de denkbeelden, en de kieschheid der taale, in dit Gezangboek, dikmaals aan het rym zyn opgeofferd geworden; wy behooren hetzelve dus nog in eenige Proeven te bewyzen. 10de Gezang:
Laat een snoodäart, een Verraader
Vluchten als het licht hem ziet;
Hy, voor 't onderzoek een' sinaader
Vlucht, maar zyne daaden niet.
Die smaader voor het onderzoek komt alleen daar zoo gewrongen voor om te rymen. Zo ook vinden we, bl. 63. Geef ons het Schild van 't waar gelove! in plaatse van 't geloof. En bl. 8, een geeven van hart en hand aan God: NB. de hand aan god!! ja, de Heer hazeu maakt geene zwaarigheid, om den Hof Gethsemané, bl. 42, eene Woestyn te noemen, om dus, by voorraad, een rymwoord voor pyn te hebben. Doch genoeg om ons gezegde te staaven. Zelfs buiten den dwang van Rym en Versmaat, is de taal deezer Gezangen, dikmaals, onzuiver, zo als bl. 11. vs. 6, juichd' in plaatse van juicht, bl. 57, gy slaat en wond de Knegt, in plaatse van den Knegt, en soortgelyken. - Intusschen zullen minder kiesche Zangers zich met dit Gezangboek mogelyk zeer wel te vreede achten, voornamelyk in Amsterdam, nadien het, volgens het Passieboekje van die Stad ingericht, en met Kerkelyke goedkeuring bekragtigd is: bestaande het geheel in 75 Gezangen; versierd met een niet onbevallig Tytelplaatjen. |
|