Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTegenwoordige Staat van Zweeden, door den Heer Catteau. Uit het Fransch vertaald, en met Aantekeningen en Byvoegzels vermeerderd. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, en te Rotterdam by J. Meyer. In gr. 8vo. 378 bl.Geene ongepaste bynaamen voegen wy aan deezen Tegenwoordigen Staat van Zweeden toe, als wy denzelven leerzaam, onderhoudend en veelbevattend, noemen. De Heer catteau vondt zich tot het vervaardigen deezes Werks in staat gesteld, doordien hy zich lang in Zweeden opgehouden, het binnenste des Ryks doorreisd, en de Taal des Lands geleerd, hadt. Voorts hadden verscheide Zweeden, grondig onderrigt van alles wat betrekking heeft tot hun Vaderland, hem, door het doen toe- | |
[pagina 128]
| |
komen van Gedenkschriften, hunne kennis medegedeeld. En putte hy uit de ryke bronnen van veele Werken in Zweeden in 't licht gekomen, door hem in de Voorreden vermeld; slegts twee der Werken in Frankryk, Engeland en Duitschland, en elders, over Zweeden in 't licht gegeeven, die van sheridan en canzler naamlyk, erkent hy hem van nut geweest te zyn. Misschien waren de Travels van w. coxe, waar van de twee eerste Deelen te Londen in den Jaare MDCCLXXXIV het licht zagen, en het derde, eene herhaalde Reis door de Noordsche Ryken behelzende, in MDCCXC uitgekomen, hem onbekend. Deeze hadden, anderzins, zo zeer als eenige Buitenlander, die over Zweeden schreef, verdienen geraadpleegd te wordenGa naar voetnoot(*). Aan de Zweedsche Natie, in wier midden hy zo lang geleesd en verkeerd heeft, biedt de Schryver dit Werk aan, waaromtrent hy met waarheid betuigt: ‘De zorgvuldigste onzydigheid heeft myne pen bestuurd; ik heb geschreeven 't geen myne oogen gezien hebben, myn geest gedagt, en myn hart gevoeld, heeft. Gy weet het, 'er is geene menschlyke Maatschappy, welke haare onvolmaaktheden niet heeft: dezelve zonder bitterheid aantoonende, spoort my aan, dezelve te verbeteren. Voor het overige, is het uwe agting, waar naar ik yverig haak, en ik zou niet anders dan uwe veragting verdiend hebben, indien de vleijery my de belangen der waarheid hadt doen verraaden.’ Lang was hy, naa het verzamelen der Stukken tot het opstellen van dit Werk, in 't onzekere geweest omtrent het ontwerp, 't welk hy wilde volgen; eindelyk dagt hem best en geregeldst, het geheel te schiften in XXIII Hoofdstukken, die de volgende Opschriften voeren: I. Natuur- en Aardrykskundige Gesteldheid. - II. Geschied- | |
[pagina 129]
| |
kundige Schets. - III. Naam, Wapens, Tytel, des Konings, Krooning, Hof, Koninglyke Familie, Hofplaats, Sloten. - IV. Verbintenissen met vreemde Mogenheden. - V. Regeeringsgesteldheid. - VI. Inwendig Bestuur. - VII. Godsdienst. - VIII. Burgerlyke en lyfstraflyke Wetten. - IX. Krygsïnrigtingen. - X. Ridderörden. - XI. Inkomsten en Uitgaven der Kroon. - XII. Bevolking. - XIII. Natuurlyke Rykdommen. - XIV. Land- en Akkerbouw. - XV. Nyverheid. - XVI. Binnenlandsche Koophandel. - XVII. Buitenlandsche Handel. - XVIII. Geldmiddelen, Muntspecien, Gewigten en Maaten. - XIX. Openbaare Opvoeding. - XX. Volks-Character, Zeden en Gebruiken. - XXI. Over de Taal. - XXII. Kunsten en Weetenschappen. - XXIII. Oudheden. Den Regeeringsvorm van MDCCLXXII, in deszelfs uitgestrektheid, in het Hoofddeel van de Staatsgesteltenis niet hebbende kunnen invoegen, en dit Stuk nogthans alle aandagt en opmerking verdienende van de geenen die de Staatkundige Wetten van Zweeden begeeren te kennen, heeft hy het aan 't einde geplaatst. Den tyd, wanneer de Heer catteau dit zo wel uit elkander gezette Werk opstelde, duidt hy in de Voorrereden, die geen Jaar- of Dagtekening draagt, aan; schryvende: ‘Myn oogmerk is, een Land te doen kennen, 't welk door veele groote Mannen vermaard geworden is; een Land, het welk langen tyd de Scheidsman van Europa is geweest, en, geduurende één-en-twintig jaaren, talryke Magten, die zich tegen 't zelve verbonden hadden, het hoofd gebooden heeft; een Land, 't welk, zelfs naa zynen val, door zyne huislyke Omwendingen, en door zyne aangewende poogingen tot herstelling zyner rampen, zich de aandagt en oplettenheid des onderzoekers heeft waardig gemaakt; een Land, eindelyk, het welk thans, met kloekmoedigheid, eenen gedugten en magtigen Nabuur beoorloogt.’ - Voor den Vertaaler, die zich van zyne taak wel gekweeten, en eenige Byvoegzels en Aanmerkingen by het Werk gedaan heeft, was dus, zo veel laater dit Werk in de Nederlandsche Wereld zendende, een ruim veld geweest om die Byvoegzels te vermeerderen, en zich niet te vergenoegen met de zeer korte Aantekening op bl. 82: ‘Zweeden in den Oorlog tusschen Rusland, Oostenryk en de Porte, ingewikkeld zynde, tastte hetzelve Rusland aan; | |
[pagina 130]
| |
doch met geen gelukkig gevolg. Een byzondere Vrede, in de Maand Augustus des Jaars 1790, op het onverwagtst, tusschen de Keizerin van Rusland en den Koning van Zweeden geslooten, maakte aan den Oorlog tusschen die beide Mogenheden weêr een einde.’ Het Hoofddeel der Regeeringsgesteldheid loopt tot den Jaare MDCCLXXII. Hier aan hadt niet weinig weetenswaardigs en belangryks kunnen toegevoegd worden. Leerzaam, onderhoudend en veelbevattend, hebben wy gezegd de, onzes oordeels, welvoeglyke bynaamen van dit Werk te weezen. Overvloed van plaatzen biedt zich aan, om deezen onzen lof te wettigen; het afschryven van een enkel Hoofddeel zou hier genoeg volstaan kunnen; dan liever willen wy hier en daar wat ontleenen, om den Schryver in meer dan een opzigt in zyne denkwyze en schryftrant te doen kennen. 's Schryvers penceel is, wanneer het op schilderen aankomt; en geene voeglyke gelegenheid daar toe laat hy voorby glippen; daar op volmaakt afgerigt. Zie hier een kleine: ‘De groote wegen in Zweeden zyn hard en breed: allen kronkelende loopende, verschaffen zy dikwyls eene aangenaame verrassing; waar door dezelve minder verveelende zyn. De schilderagtigste tooneelen vertoonen zich in menigte; daar is 'er, waaruit de landschapschilder het grootste nut kan trekken, en die een romansch karacter hebben het welk men bezwaarlyk elders zou vinden. Het oog vermaakt zich in het beschouwen dier treurige en woeste rotsklompen, hellende over eene groenende weide; dier duistere en digte bosschen, welke zich hier en daar openen, om, in derzelver doodsche schuilhoeken, begraasde velden en kudden te doen ontwaar worden; dier vreedzaame huttenGa naar voetnoot(*), staande tegen zandige geberg- | |
[pagina 131]
| |
ten, op welker kruinen eenige verstrooide dennen door den wind bewoogen worden. Met veel moeite eenen steilen berg beklommen, en deszelfs top bereikt, hebbende, ontdekt men eene vloeiende vlakte, omgeeven door een bosch, welks geboomte zich in 't zelve spiegelt; dit eenzaam bosch, waarin eene doodsche stilte heerscht, doorwandelende, en geloovende verre van de menschen en derzelver wooningen afgescheiden te zyn, verandert in eens het tooneel; de gezigtëinder breidt zich uit, en men ontdekt gehugten, tuinen en velden, in welken kloeke sterk gespierde armen den veldärbeid oefenen.’ De Inrigting des Ryksdags beschryvende, die zamengesteld is uit den Koning en de vier Ordens, den Adel, de Geestlykheid, de Burgery en de Boeren, laat de Heer catteau zich wegens de Boeren dus hooren: ‘De Boeren, die de landen, welke zy en hunne afkomelingen bezitten, bebouwen, magtigen, zo lang zy omtrent hunne verbintenissen met de Kroon niet in gebreke blyven, de Orde der Boeren op den Ryksdag. Zweeden is het éénig Land, waar de vertegenwoordigers van het lichaam der Landbouwers eene byzondere en onderscheiden klasse in de Volksvergaderingen uitmaaken. In de beraadslaagingen, betreklyk de algemeene belangen, kunnen veele zaaken voorkomen, die een Landman niet kan kennen, en naar waarde schatten; doch 'er worden ook veele overwoogen en verhandeld, die hem byzonder betreffen, en tot welker ontzwagteling zyne gevoelens van het grootste nut kunnen zyn. In de onderzoekingen zelfs, die buiten hem schynen te zyn, kan hy een goed doorzigt hebben, wanneer de zaak hem in haar waare daglicht wordt voorgesteld; het eenvoudig gezond verstand en de natuurlyke redenkunst oordeelen dikwyls niet min verstandlyk en bondig, dan een door oefening en arbeid aangekweekt verstand.’ - ‘Alles,’ schryft hy wyders, ‘is treffend in de ontzagverwekkende vertooning eens Ryksdags; doch men wordt inzonderheid getroffen door de rol welke de Boeren op | |
[pagina 132]
| |
dit staatlyk tooneel speelen: hoe schoon is het, den Landbouwer, in zyn eenvoudig boersch gewaad, plaats naast de andere Inwoonders te zien neemen, den Throon met vrymoedigheid naderen, en den Vorst, zonder verlegenheid, zonder schroom, aanspreeken! Rampzalige Russische en Poolsche Boeren, hoe verre zyt gy van deeze treffelyke bestaanlykheid verwyderd! Gy besproeit het aardryk met uw zweet, wanneer gy met veel moeite en arbeid hetzelve doorsnydt; en nooit verzoet het denkbeeld van één dier voorregten, van één dier voordeelen, welke der Menschheid eer en luister byzetten, uwe kwellingen en moeilykheden, noch stort vreugde en vertroosting in uwe hutten! Gy hebt noch Eigendom, noch Vaderland; een wreed Despoot offert u aan zyne wonderzinnigheid op, en gy durft de klagten niet uitbrengen, welke een verbitterd hart u op de lippen legt! - - - Verschoont, Leezers, die afgeperste beweeging eener Ziele, die alle stervelingen, van welken rang zy ook zyn, bemint en hoogschat; eener Ziele, die smerte gevoelt, wanneer zy een mensch onder het juk des rampspoeds gedrukt ziet, die zich vergramt, wanneer zy hem ziet veragten en onteeren.’ Elders van den Boerenstand spreekende toont hy zeer ingenomen met denzelven in Zweeden te weezen. ‘Hoe belangryk is het, den Mensch in deezen staat te beschouwen, waarin hy zich het naast by zyne oorspronglyke bestaanlykheid bevindt! Deeze agtenswaardige Stervelingen, welken een naarstige arbeid van de ondeugd verwydert, op wier voorhoofd onschuld en opregtheid rusten, die geen andere pragt en wellust kennen, dan eenen schoonen Hemel, en een verruklyk groen, zouden zy niet eerder de oplettenheid tot zich trekken, dan die Hoveling, die zich alleen door laag kruipen verheft, dan die Gunsteling van het geluk, slaapende op het dons, in de armen van den wellust, dan die Pronkert, die de waardigheid van den mensch bezwalkt, door de beuzelagtigheid van zynen smaak? Laaten wy in de hut van den Zweedschen Landman treeden; 'er heerscht orde, zindelykheid, gastvryheid, en meestal welgesteldheid; men beschouwt met genoegen den Bewooner; zyn voedzel is eenvoudig, maar kragtig, en overeenkomstig met het Gewest; zyne kleederen zyn alleen tot verwarming, en niet tot cie- | |
[pagina 133]
| |
raad; hy is geen slagtoffer van Staatkundige onderdrukkingen; eene ziele, welke door het juk van Despotismus niet is verpletterd geweest, noch gedrukt door het gewigt der elende, straalt uit zyne oogen; hy kan gemeenlyk leezen en schryven; de voornaamste trekken uit de Geschiedenis zyns Lands zyn hem bekend; hy spreekt daar over met zyne Kinderen, en ontsteekt in hun hart het vuur van Vaderlandsliefde. Men heeft 'er verscheidene gezien, die, in de hachlyke tyden, waarin Regeeringloosheid onrust en tweedragt verspreidde, eene rol gespeeld hebben. De naam van olof hokanson zal altyd in Zweeden geërbiedigd zyn: deeze Landman, gebooren in een Dorp van de Provincie Blekingen, was twaalfmaal Afgevaardigde en achtmaal Spreeker op den Ryksdag. Toen de Staaten, 1743, over de keus van een Troonsöpvolger raadpleegden, verkoozen de Adel, de Geestlykheid en de Burgerstand, eenpaariglyk, adolph frederik; de Boeren keurden deeze Verkiezing niet goed, stonden op, en wilden hunne Stem alleen aan den Prins van Deenemarken geeven: hokanson stelde zyne poogingen te werk, ten einde hun tot bedaaren te brengen; hy vergaderde hen, en deedt hen binnen een uur tot het gevoelen der andere Volksvertegenwoordigers overgaan. Deeze waardige Vaderlander overleedt te Stokholm, geduurende den Ryksdag van 1769, in den Ouderdom van 75 Jaaren. Men deedt hem eene pragtige Begraafenis aan; de Maarschalk, de Spreekers van de Geestlykheid en den Burgerstand, alle de Afgevaardigden van den Boerenstand, en verscheidene van die der drie andere Standen, maakten zyne Lykstatie uit. Hy werd in de Kerk van Ridderholm bygezet, alwaar hy eene plaats kreeg in het Familiegraf der Graaven van fersen. - Hokanson was met een billyk oordeel en gezond verstand begaafd, en had de gaaf van wél te spreeken; zonder eenige Letteröefeningen verrigt te hebben, hadt hy door waarneeming en leezen kundigheden verkreegen. De Eer, welke hy in de Hoofdstad genoot, de Vermaaken, tot welken hem toegang werd gegeeven, ontnamen hem niets van zyne loflyke eenvoudigheid; te Stokholm aan de pragtige tafels van de Grooten des Ryks gezeten hebbende, keerde hy niet minder vergenoegd en te vreden na de landlyke | |
[pagina 134]
| |
maaltyden, welken zyn hut hem aanboodt; met dezelfde hand, waar mede hy de Besluiten des Ryksdags tekende, stuurde hy het kouter, waar mede hy de vooren des velds tekende. - De Koning frederik, door de Zuidlyke Provincien des Ryks reizende, hieldt met zyn Gevolg stil by hokanson, en het Middagmaal by deezen goeden Landman. Hoe belangryk moest deeze ontmoeting van de Kroon en den Ploeg zyn! Welk eene genoeglyke vreugde moest de ziel van frederik ondervinden, indien de trotschheid en grootheden dezelve niet ongenaakbaar hadden gemaakt voor de gevoelens, welken de Natuur bemint!’ Breeder, dan wy bedoeld hadden, is de aanhaaling, de Zweedsche Boeren betreffende, uitgeloopen; dan Leezers, wier hart wél geplaatst is, zullen zich des niet belgen. Meest altoos maakt de Heer catteau in elk Hoofdstuk een aanloop tot de zaak daar in verhandeld, die zyne denkwyze over 't een en ander aan den dag legt. Hoe welgepast begint hy het Hoofddeel over den Godsdienst: ‘De duisternissen der onkunde heerschten overal; het Bygeloof drukte den geest der menschen, met het juk van duizend dwaalingen, ter neder; ydele kunstgreepen waren het weezenlyke van den Godsdienst geworden; men deedt alles voor god, behalven 't geen hy eischte. Op dit voor de Menschheid vernederend tydstip namen de Zweeden het Christendom aan.’ - Vermeld hebbende, hoe Pausdom, Calvinismus en Lutherdom, na den voorrang dongen, en 't laatste bepaald werd voor altyd de Godsdienst der Zweeden te zullen zyn, vaart hy voort: ‘Men was ten tyde der Hervorming genoeg verlicht, om de misbruiken te zien, welke in de Kerk ingevoerd waren; maar men was het niet genoeg om het zagtaartig en vreedzaam karakter te bekleeden, het welk woeste zeden en schandelyke vooroordeelen uit het Christendom verbannen hadden. In de algemeene gisting, welke in dien tyd heerschte, moest men zonder twyfel het Geloof vaststellen, en slegts éénen heerschenden Godsdienst toelaaten; maar deeze voorzorg sloot van toen af de liefde en zagtmoedigheid niet uit; men zou het waar karakter van het Euangelie, zonder eenige uitzondering, hebben kunnen volgen, zo dra het werk bevestigd was geworden, en de wysheid der Souverainen, eenstemmig met die der Geestlyken, zou, van | |
[pagina 135]
| |
dit oogenblik af, de Godsdienstige vereeniging hebben kunnen doen gebooren worden, welks beschouwing thans de ziel des Wysgeers voldoet, en tot troost verstrekt. - Maar het is uit de Geschiedenis bekend, dat de Christenen der onderscheide Gemeenschappen, verre van elkander wederzyds dezelfde bestaanlykheid toe te staan, in de Gewesten waarin zy vereenigd zyn, elkander die groote voorregten hebben ontzegd, welke de Menschheid voor ieder Mensch in elk Land tragt te verwerven.’ Hoe verre men daar van in Zweeden vervreemd was, wyst dit Hoofddeel uit; en nog is 'er veel te lenigen in een Land, waar, in deeze verlichte dagen, onder andere harde bepaalingen, de Vaststelling geldt: ‘Dat tegen de zulken der Zweeden, die hunnen Godsdienst verlaaten, volgens de Wetten des Lands zal te werk gegaan worden.’ En welke is de Straf, die de Wet in dit geval voorstelt; een Straf, ten tyde van karel den XII bepaald: ‘Iemand van de Onderdaanen des Konings van Zweeden, van Godsdienst veranderende, zal uit het Ryk gebannen worden, met verlies van allen Regt van Erfenis voor hem en zyne Afstammelingen!’ Wy twyfelen geen oogenblik, of deeze opgave van de denk- en schryfwyze des Heeren catteau zal onze Leezers uitlokken om het Werk zich eigen te maaken, en te zien hoe hy met dien Geest de opgenoemde Hoofddeelen behandelt. |
|