Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsch Woordenboek, oorspronglyk verzameld door J. Kok. XXVIIste Deel. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amsterdam by J. Allart. In gr. 8vo. 384 bl.Soortgelyke Aanmerkingen, als wy ons genoodzaakt vonden op het laatst voorgaande Deel deezes uitvoerigen Werks te maakenGa naar voetnoot(*), gebiedt ons het tegenwoordig afgegeeven Deel te herhaalen. Eigenaartig verwagt men in een Werk van deezen aart Persoonen en Zaaken vermeld te vinden zo veel mogelyk tot den Tegenwoordigen tyd: ras genoeg wordt het, ondanks alle aangewende moeite tot deeze volkomenheid, onvermydelyk gebrekkig. Wy raadpleegden, by het overlyden van den Hooggel. h.a. schultens, der Leydsche Hoogeschoole, in Oogstmaand deezes Jaars, te vroeg helaas! ontvallen, dit Woordenboek, om 'er de Voorzaaten deezes bekwaamen en braaven Mans, die mede in het zelsde Vak dier Hoogeschoole tot Cieraaden, en der Oostersche Oudheid en Taalkunde tot voorlichtende Fakkels, strekten, in naa te zoeken; doch geen woord van deeze Mannen! - - terwyl geheele bladzyden by bladzyden gevuld zyn met veel min Verdienstlyken, of wier Leeven en Bedryf allerwegen kan gevonden worden, en die ons, tot verveelens toe, de oude Geschillen tusschen de Contra-Remonstranten en Remonstranten herinneren. Andere nieuwe Artykels zyn gebrekkig: hoe veel meer, b.v., zou 'er te zeggen gevallen hebben van den Lui- | |
[pagina 125]
| |
tenant Admiraal kornelis schryver? Men hadt slegts de Jaarboeken open te slaan. Die ook het stoutmoedig gedrag van den Oost-Indischen Schipper j. frederik schryver, tegen een Engelsch Oorlogschip slaande, vermelden. Een Bedryf, 't welk 's dapperen Mans naam en daad geregtigde om in een Vaderlandsch Woordenboek te verschynen; althans in een dat zo uitgebreid is, en veel vermeldt dat min geheugenis verdient. Doch wy maaken geen Register van overgeslaagene of gebrekkig behandelde Artykelen; waar toe wy anders, byzonder de laatste Tydperken onzes Vaderlands, ruime gelegenheid zouden aantreffen. Het bygebragte dient alleen ter Herinneringe aan de Heeren, die de verzamelde Brokken van den Heer kok zamenvoegen of vermeerderen. Volgens gewoonte iets ontleenende uit elk Deel, valt thans ons oog op sikke sjaardema, hier beschreeven als ‘een Friesch Edelman, om zyne ongemeene zugt voor 's Lands Vryheid, en grootmoedige Belangloosheid, zeer vermaard in de Aloude Geschiedenissen. Hy werd gebooren omtrent het einde der Twaalfde, of het begin der Dertiende, Eeuwe. Dit leiden wy daar uit af, dat hy omtrent het Jaar 1240 tot Potestaat van Friesland werd verkoozen; welke waardigheid met dan aan Mannen van beproefde trouwe en ervaarenisse werd opgedraagen. Van zyne zugt voor de welvaard van 't Gemeene Land getuigt de voorspoed, welke het Gewest, onder zyne Regeering, genoot. Van de opgemelde hoedanigheden, Vryheidsliefde en Belangloosheid, kan het volgende ten voldingenden bewyze dienen. ‘Tot geluk der Friesche Landzaaten, hadt het gezag, welk zich de Hollandsche Graaven over hen hadden weeten aan te maatigen, in den leeftyd van sjaardema een einde genomen. Om die onafhangelykheid te handhaaven, hadt men, voornaamlyk, aan hem het Potestaatschap opgedraagen. Intusschen bekleedde Koning willem, onder de aloude Hollandsche Graaven, by den naam van willem den II bekend, de Graaflyke Waardigheid over Holland. Heerschzugtig van aart, en alles te werk stellende om zyn vermogen uit te breiden, gevoelde hy een' heimlyken spyt, dat het gezag, welk zommigen zyner Voorzaaten over Friesland hadden geoefend, op hem niet was afgedaald. Om deeze schade te beteren, zogt hy zich, op eene listige wyze, in te wikkelen in de | |
[pagina 126]
| |
gunst van verscheiden Grooten. Onder andere schonk hy aanzienlyke giften aan de Abten en Prelaaten, om hen alzo te beweegen tot aanneeminge van hem voor Heer van Friesland, gelyk zy zommigen zyner Voorzaaten daar voor erkend hadden. Zy aanvaardden de gunstbewyzen; doch droegen een te edel hart in hunnen boezem, om daar voor 's Lands Vryheid en Onafhanglykheid te verkoopen. Om evenwel den Koning niet plotseling voor het hoofd te stooten, en met een het uitzigt op verdere gunstbewyzen af te snyden, gaven zy een dubbelzinnig antwoord, en weezen hem tot 's Lands Potestaat sikkesjaardema, als zonder wiens toestemming en medewerking de Graaf nimmer zyn doelwit zou kunnen bereiken. Straks wendde zich Koning willem met een Brief tot den Potestaat, vol van aanbiedingen van weldaaden en gunstbetooningen, indien hy hem ter bekominge van den begeerden Titel, en het daar aan verknogte Gezag, de behulpzaame hand wilde leenen. Maar hoe groot was 's Konings te leurstelling, wanneer hy van den Vryheidminnenden en Grootmoedigen Fries eenen Brief ontving van den volgenden inhoud:
Grootmagtige Koning!
‘Wil u niet te vergeefsch vermoeien. Meent gy, dat ik, om my en myn Geslacht te verheffen, een Verraader wil zyn, en de Naakomelingen van die Vryheid berooven, welke onze Voorvaders boven alle goederen geschat hebben? Verre van my een geldgierig en oneerlyk hart! Vaar wel, en wil my met uwe Brieven niet meer begroeten in dier voege; want ik wil naa deezen geene van u ontvangen. - Uit onzen Huize sjaardema.’ ‘Om zynen afkeer van den aan hem gedaanen voorslag nog duidelyker te doen openbaar worden, vindt men aangetekend, dat sjaardema, tot spyt van den Hollandschen Graave, gouden Penningen deedt slaan; op de eene zyde van welke men deeze woorden las: sixtus sjaardema, potestas frisiae; en op den anderen kant een Man verbeeld zag, die geld uit zyne hand liet vallen; zinspeelende op sjaardema's Afwyzinge van de Graaflyke Aanbiedinge, met het Randschrift: libertas praevalet auro. De Vryheid is meer waardig dan Goud!’ Aan het einde deezes overgeschreeven Artykels vinden | |
[pagina 127]
| |
wy, niet naar de doorgaande gewoonte, die op goeden grond steunt, en ter naazoekinge veelal eene bepaalder aanwyzinge, dan meest geschiedt, zou vorderen, geene aanduiding, vanwaar die Geschiedenis ontleend zy. Dit bewoog ons den grond, waar op dit Verhaal steunde, naa te zoeken. Weinig moeite hadt het in, dien te vinden by winsemius, in zyn Friesche Kronyk; doch teffens troffen wy aan, dat ubbo emmius uitdruklyk zegt: 't geen zommigen in dit gedeelte der Historie omtrent sicco sjaardema beuzelen, agt ik zelfs der moeite niet waardig om aan te haalen. De Brief is nogthans geplaatst in het Charterboek van Friesland. De egtheid is zeer te verdenken, en de Jaartekening by winsemius, 9 Aug. 1239, wil men die houden, zou de valschheid uitmaaken; want dan was willem omtrent elf jaaren oud, en nog by lang geen Roomsch Koning. Wy laaten aan zyne plaats 't geen de Heer j. meerman, in zyne Geschiedenis van Graaf willem van Holland, Roomsch Koning, I D. bl. 355, over dit Gedrag van sjaardema, de egtheid des Verhaals aangenomen zynde, oordeelt; doch 't geen die Schryver, bl. 361, aanvoert, als redenen om aan deeze geheele Gebeurtenis weinig geloof te slaan, heeft vry veel gewigts. - Waarlyk men behoorde, by het bearbeiden eens Werks dat een Vaderlandsche Bibliotheek moest uitmaaken, meer op de Geschiedkundige Waarheid te zien, althans het geen twyfelagtig is niet als een onbetwiste Gebeurtenis te neder te stellen. |
|