Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden; behelzende het begin der Beschryvinge van het Landschap Drenthe. Eerste Stuk. Te Amsterdam, Leyden, Dorth en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans, A. en P. Blussé en V. v.d. Plaats, 1792. In gr. 8vo. 243 bl.De opgenoemde Boekhandelaars, die zich, by aanhoudenheid, bevlytigen, om het nog ontbreekende aan den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, door den Heer tirion met zo veel lofs aangevangen, en met behulp van den Vaderlandschen Geschiedschryver wagenaar voortgezet, te voltooijen, leveren ons hier het begin der Beschryvinge van het Landschap Drenthe, dat reeds van ouds een byzonder Gewest heeft uitgemaakt, en zyne eigene Regeering heeft, van andere Landen en Provincien onderscheiden. ‘Men kan,’ leezen wy in eene Aantekening, bl. 14, ‘zich niet genoeg verwonderen, hoe anderzins naauwkeurige Schryvers ten deezen opzigte zeer verkeerde berigten, wegens het Landschap, hebben opgegeeven. De Eerw. martinet, in zyn Vereenigd Nederland, getuigt, dat de Raad van | |
[pagina 117]
| |
Staaten de Inkomsten van Drenthe bestiert. Even zo min strookt het met de waarheid, dat hun Ed. Mog. zulk een regt over de andere Provincien zouden oefenen. Zie p. 465.’ - Een Landschap welks toestemming en medewerking, in de XVIde Eeuw, in belangryke zaaken, van veel gewigts geoordeeld werd; 't geen tot de Unie toetradt, die deedt tekenen door Afgezondenen, welke ook Zitting by hun Hoog Mogenden namen. In welken rang het bleef tot den tyd der Overheering door de Spanjaarden; zedert welken het verstooken is gebleeven van dat voorregt, terwyl Groningen en andere Gewesten, jure post liminii, weder zyn aangenomen: over welk gemis voor Drenthe zich de groote bynkershoek verwondert. Twee Stadhouders, Prins maurits en Graaf willem van nassau, van de gegrondheid van dit Regt overtuigd, hebben 's Landschaps belangen gunstig aanbevolen, en geadviseerd, om, by voorraad, aan 't zelve de Zitting in den Raad van Staaten toe te staan; terwyl het Hof van Gelderland het Landschap volkomen geregtigd heeft verklaard, om Zitting in de Vergadering der Staaten Generaal te hebbenGa naar voetnoot(*). Om van dit Landschap, 't welk tot onze Zeven Vereenigde Gewesten dus eene zo naauwe betrekking heeft, en voorheen de gewoone en buitengewoone Landslasten droegGa naar voetnoot(†), van welke laatste het, volgens de jongste regeling, naa de uitgaave van dit Werk, ontslaagen is, en thans, in de gewoone honderd Guldens, 19 Stuivers en 10 Penn. opbrengt, eene Beschryving te leveren, hadden de Uitgeevers hunne hoop gevestigd op den Heer en Mr. j. tonkens; doch werden daarin door diens vroegtydigen dood te leur gesteld. Waar op zy zich vervoegden by den Heer en Mr. johannes henricus petrus van lier, ten dien tyde Rentmeester van 's Landschaps Domeinen, thans Raadsheer by den Hove van Justitie in 't Landschap Drenthe, wien het behaagde de Beschryving van 't zelve, die wy nu aankundigen, vóór eenige jaaren, door een kundig Ingezeten aldaar, tot een byzonder oogmerk, ontworpen, met eenige veranderingen, ophelderende aanmerkingen, en byvoegzelen vermeerderd, mede te deelen. Waar door wy een volle- | |
[pagina 118]
| |
diger en naauwkeuriger berigt bekomen van dit weinig te recht bekend, hoewel merkwaardig, Gewest. Zeker komen 'er kleinigheden in, die alleen voor de Drenthenaaren van belang kunnen weezen; dan hieromtrent verklaart de Schryver: ‘Niemand mispryze de aantekening van zommige zaaken, die men voor kleinigheden zou kunnen aanzien. Allen naamlyk zyn min of meer belangryk voor den onkundigen, en voor allesweetenden hebben wy niet geschreeven. Hadden de Schryvers van vroegere en laatere Eeuwen niet in het ongelukkig begrip verkeerd, om zogenaamde kleinigheden hunne pennen onwaardig te agten, of, door onoplettenheid, veele zaaken, die men voor algemeen bekend aanzag, voor de vergetelheid te beveiligen, de Konsten en Weetenschappen zouden hedendaagsch tot nog hooger toppunt gesteegen zyn, en veele oude en nuttige kundigheden, handgreepen en werktuigen, nu niet ontbrooken hebben.’ De Schryver, of liever de Mededeeler, deezer Beschryvinge, heeft zich de moeite gegeeven, om, in veele Aantekeningen, aan Benaamingen en Woorden, of verouderd of plaatslyk in gebruik, een Oudheid- en Taalkundig licht by te zetten, 't welk in veele gevallen noodig, in andere nuttig, was, en het genoegen onder het leezen moet vermeerderen. In dit Eerste Stuk treffen wy Twee Hoofdstukken aan. Het Eerste en voornaamste voert ten Opschrift: Staats-, Burgerlyke-, Kerkelyke- en Natuurlyke-, Gesteltenis van het Landschap Drenthe. - Het Tweede bestaat uit Byvoegzels; het een Betrekkelyk de Oprigting van het Hof van Justitie, in plaats van den Etstoel, volbragt den 30 Sept. 1791; het tweede Betrekkelyk de Invoering van het Drenthsche Landregt, binnen de Stad en Heerlykheid Koevorden: met de Instructien voor het Collegie der Gedeputeerden van het Landschap Drenthe; en de Instructie voor de Drosten van Koevorden en het Landschap Drenthe, van den Jaare 1671. Het Eerste Hoofdstuk hebben wy het voornaamste genoemd, en kwam ons, by het inzien van den korten Inhoud, en het doorleezen des Werks, voor, dat het zeer voegelyk eene scheiding in kleindere Hoofdäfdeelingen zou hebben kunnen lyden, en daar door een voegelyker houding bekomen, in stede van 178 bl. in éénen adem af te loopen. Wanneer de aart der Onderwerpen eene schif- | |
[pagina 119]
| |
ting aanbiedt, is het den Leezer welgevallig rustplaatzen aan te treffen. Wy zullen, om hem te doen weeten wat hy in dit lange Hoofdstuk aantreft, den inhoud voordraagen in die onderscheidingen, welke ons zeer gepast dunken. De Gelegenheid, Grenzen en Omtrek, van het Landschap, of Graafschap, Drenthe. Verdeeling in Dingspillen. Verdeeling der Dingspillen in Karspelen. Verdeeling in Scholtampten. Ligging en Grenzen der Dingspillen. Oude Inwoonders. Naamreden. Oude Landsheeren. De Staaten, Ridderschap en Eigenërfden genaamd. Derzelver Vergadering. Getal en wyze van Stemmen. Vereischten der Riddermaatigen. Havezaaten. Verschreeve Ridders. Voorregten der Edelen. Vereischten en Voorregten der Eigenërsden. Karspelen die ten Landsdage verschynen. Zitting op den Landsdag. Vergadering in Grollerhout, en over de Hagenspraaken. Bedienden der Vergadering. Collegie van Drost en Gedeputeerde Staaten. Etstoel, Lotting en Etten. Aloude Benaaming. Crimineele Vergadering. Zitting der Dingspillen in den Etstoel. Goorspraaken. Wapen van het Landschap. Landregt, Wetten en Reglementen. Privilegien. Erfstadhouderschap. Drostämpt. Assessoraat. Ministeriaale en andere Ampten en Bedieningen in en buiten het Landschap. Schultessen. Keurnooten. Advocaaten. Commisen ter Admiraliteit, en Conducteur Militair. Accynsen en Pagten. Haardstedegeld. Grondschatting. Omslagen. Collateraal en 40ste Penning. Militie op de Repartitie van het Landschap. Wy hebben in dit gedeelte niet kunnen naalaaten ons te verwonderen over het aantal van Regenten en Amptenaaren ter beheeringe van een Landschap welks omtrek men ten naasten by op vyftig uuren gaans rekent, en het getal van welker Inwoonders men niet hooger dan op acht en dertig duizend kan begrooten. Onder de Amptenaaren steekt de Heer Landdrost uit, als, naa den Heer Erfstadhouder, de aanzienlykste en vermogendste Amptenaar in 't geheele Landschap; hy trekt eene ruime wedde; en, als hy te Koevorden vernagt, wordt aan hem de gewoone Krygsëere beweezen. By zyne aankomst, zo wel als by zyn vertrek, wordt hy uit het grof geschut begroet, en geeft, geduurende zyn verblyf, het Wagtwoord. By de vermelding van de Belastingen, vinden wy deeze niet ongepaste aantekening: ‘Uit de gedaane Optelling | |
[pagina 120]
| |
van de Specien der verpacht wordende Accynsen, wordt lichtelyk opgemerkt, dat 'er, in het Landschap Drenthe, van de Koffy, Thee en Zuiker, geenerhande Impost betaald wordt, en dat over den Accyns van den Tabak kan worden geaccordeerd, uit welken hoofde dezelve ook weinig van belang opbrengt. In het voorbygaan zal ik hier eene bedenking in 't midden brengen, te weeten, dat, indien eene geringe belasting, by voorbeeld op het Pond Koffy van twee Stuivers, op de Thee van drie Stuivers, op de Zuiker en Tabak van éénen Stuiver, by wyze van Havencyns, of inkomend regt, gevorderd werd, de Heeren Staaten daar door genoegzaam in staat zouden gesteld worden, zonder eenige krenking hunner Finantien, om den drukkendsten last voor het Gemeen, naamlyk het Hoofdgeld, tot op de helft te verminderen. Het gebruik van Koffy, Thee, Zuiker en Tabak, ofschoon, door gewoonte, maar al te veel noodzaakelyk geworden, is en blyft, egter, te eenemaal eene vrywillige daad, daar, in tegendeel, het Hoofdgeld, of de Redemptie van het Gemaal, zonder keuze, volstrekt noodzaaklyk moet betaald worden.’ - In het vervolg merkt de Schryver op, hoe groot, voor een zo weinig bevolkt Gewest als Drenthe, de verkwisting in Koffy, Thee en Zuiker, is, en berekent, dat dit 's jaarlyks verre over de tweemaal honderd duizend Guldens beloopt; en dat 'er, tegen zekeren gemaatigden prys berekend, vyftig duizend Mudden Rogge moeten verkogt en uitgevoerd worden om de benoodige Koffy te betaalen. - Gestempeld Papier is in het Landschap buiten gebruik, (bl. 91.). Dan, om met de opgave van den inhoud voort te gaan, in de ons voorgekomene geschikter Tweede Afdeeling ontmoeten wy deeze byzonderheden: Begrooting van 't Getal der Ingezetenen. Standsverdeeling der Ingezetenen. Algemeene Beschryving der Dorpen. Van de Heerlykheden en eenige Dorpen in 't byzonder, gegraaven Vaarten. Naamreden van Koevorden, Assen en Dikkeningen. Producten. Maaten en Gewigten. Jacht. Visschery. Leenen. Tienden. Zylschot. Of het Landschap minder bewoond worde dan eertyds. Tegenwoordige Ligging niet voordeelig. Aantal der Inwoonders tegen de uitgestrektheid des Landschaps vergeleeken. Kerklyke Gesteltenis. Wetten en Gewoonten. Kosters en Schoolmeesters. Orgels. Kerkhoven. Oudheden. Beschryving der Hunnebedden. Oude | |
[pagina 121]
| |
Strydhamers, Bytels en Urnoe. Oude Grafkelder, en 't geen daar in gevonden is. Oude Tumuli, of Lykheuvels, en 't geen daar in gevonden is. Wapenschyven. Romeinsche Penningen. Banloër Kule. Grollerhout. Romeinsche Legerplaatzen. Stad Hunsow. De kleinheid van het getal der Inwoonderen, in vergelyking van de uitgestrektheid der Landstreeke, zou, gelyk onze Schryver te recht opmerkt, door het toelaaten van andere Gezindheden, onder meer andere huishoudlyke schikkingen, zeer kunnen vermeerderd worden, bl. 92. Te weeten, men vindt in het Landschap Drenthe geene andere Kerken, dan de zulken, welke door Leeraars van de Gezindte der Hervormden bediend worden. Alleenlyk heeft men, zedert vier jaaren, een Statie van Roomschgezinden te Koevorden, en, zo wel hier als te Meppel en op het Hoogeveen, eene kleine Joodsche Synagoge. Een algemeen erfgerugt, of overlevering, als of 'er, naamlyk, geen Roomsch Priester binnen het Landschap, zonder verlof, zou mogen vernagten, wordt meestal als een staalen Wet beschouwdGa naar voetnoot(*). Intusschen is my niet bekend, dat 'er zulk een verbod voorhanden is: zeker althans gaat het, dat deeze Wet niet gehandhaafd wordt, en buiten gebruik is. Intusschen is het mogelyk, dat men, ten tyde der Reformatie, het neemen van zulk een Besluit noodig heeft geoordeeld, om alle poogingen, tegen het opgang maaken van den Hervormden Godsdienst, voor te komen. Als eene byzonderheid vinden wy, by 't melden der Kerk in de Heerlykheid Hoogersmilden, opgetekend, dat men in die Kerk, zo min als elders in deezen oord, geene Klokken aantreft; doch men heeft 'er een zonderling en elders ongewoon gebruik ingevoerd, om de Gemeente van het aanvangen der Godsdienstöefeningen te verwittigen. Men onderhoudt, naamlyk, een Tamboer, die, door het slaan van de eene of de andere marsch, deeze waarschuwing doet. Wat de Oudheden betreft, en 't geen wyders volgt, is, by verkorting, ontleend uit de Oudheidkundige Brieven van j. van lier, in 's Hage 1760, by p. van thol, | |
[pagina 122]
| |
gedrukt; gepaard met een Voorreden en Aantekeningen van a. vosmaerGa naar voetnoot(*). 't Laatste gedeelte des Eersten Hoofdstuks, waar van wy een ander zouden maaken, stelt ons voor oogen: Schets van de Natuurlyke Historie. Heidevelden. Rivieren en Wateren. Meer- of Moerdamp. Zandstuivingen. Character der Drenthenaaren. Opvoeding der Kinderen. Paarden en andere Beesten. Wilde Dieren. Visschen. Houtgewas. Heide en haare nuttigheid. Verschillende soorten van grond. Veenen. Steenen. Geluk der Landzaaten. Wy zullen hier uit alleen overneemen 't geen onze Schryver zegt aangaande de Meer- of Moerdamp: ‘'s Jaarlyks, in de Lente, of in het begin van den Zomer, naar maate het saisoen drooger of vogtiger is, bespeurt men hier een verschynzel, over welks oorzaak en uitwerking men elders in geene geringe dwaaling verkeert; iets, 't welk te meer te bewonderen is, vermids de waare oorzaak niet verre behoeft gezogt te worden. Ik heb het oog op dien Rook, of Damp, welke, naar dat de windstreek zich uitstrekt, meer dan zestig uuren verre zich verspreidGa naar voetnoot(†), en, in 't algemeen, elders by den naam van Meer- of Moerdamp bekend is, om dat men onderstelt, dat dezelve uit de Zee, of uit Moerassen, opstygtGa naar voetnoot(‡); zynde men voorts van begrip, dat dezelve aan de gezondheid der menschen groot nadeel toebrengt. Dan, men dwaalt omtrent het een en ander. Geen ondank zal ik, hierom, by den waarheidzoekenden Leezer behaalen, indien ik hier de oorzaak van dit verschynzel, overeenkomstig met de waarheid, voordraage. Alle voorjaaren wordt een groot aantal Morgens VeenlandGa naar voetnoot(§), in de Provincien van Vriesland, Groningen en | |
[pagina 123]
| |
Overyssel, als mede in het Landschap Drenthe, en in Munsterland, tot de Boekweitteelt, op de volgende wyze, toebereid. De hooge Veenen, om het overtollige water, 't geen deeze spongieuse gronden inslurpen, af te leiden, worden, in 't gemelde saisoen, begrupt; waar door de oppervlakte eene genoegzaame droogte bekomt, om met een HakGa naar voetnoot(*) te kunnen omgespit en in kluiten verdeeld worden. 't Zyn deeze kluiten, welke, naa eenigen tyd, wanneer ze droog genoeg zyn, in brand gestooken worden. De dikke Rook, welken deeze verbranding doet opryzen, en die zich door den wind verspreid, veroorzaakt dien Moer- of Meerdamp, waaromtrent men zich zulk een verkeerd denkbeeld gevormd heeft. En dat deeze Rook geene nadeelige uitwerking op de gezondheid te wege brengt, leert de ondervinding in deeze Gewesten, alwaar die Rookdamp het eerste en dikste wordt waargenomen. Deeze Damp is veeltyds zo dik, dat men, in eenige dagen, de Zon daar door niet kan ontdekken, of dat dezelve zich bloedrood vertoont; en dezelve is van langer of korter duur, naar maate de Veennerf drooger, het saisoen gunstiger, of de wind sterker, is. Opmerkelyk is het, dat, geduurende den tyd waarin deeze Veenrook plaats heeft, zeer zeldzaam Onweder bespeurd wordt. Intusschen schryft men aan deezen Rook toe, dat dezelve veele Insecten, welke den bloemknop of bloezem der Vrugtboomen beschadigen, zoude veroorzaaken, en alzo de hoop op eene ryke inzameling te leur stelt. Naa de verbranding der Veennerf wordt de asch ingeëgd, en de Boekweit gezaaid, waar van veeltyds een goede Oogst wordt ingezameld. Volgens eene doorgaande gewoonte, moet de Bearbeider een vierde gedeelte aan den Eigenaar der Veenen, voor het gebruik daar van, betaalen. Deeze verbranding van de oppervlakte der Moerassen heeft een tweederlei nut; eerstelyk om de Veenen, die tot Turfgraavery zullen dienen, van de ruwe Veennerf, of Bonkäarde, te ontblooten; en ten anderen om door de Boekweitteelt geen gering voordeel te genieten. Met | |
[pagina 124]
| |
dit laatste oogmerk alleen worden ook Veenen gebrand, die tot het graaven van Turs, by gebrek aan Vaarten om deeze Brandstofse af te voeren, niet gebruikt kunnen worden. Naa dat deeze Verbranding twee of drie jaaren achter een geschied is, worden eenige jaaren vereischt om de Veennerf, andermaal, de vereischte vastigheid te doen verkrygen om deeze bewerking te hervatten. Intusschen ontbreekt het nimmer aan gronden, waar op dezelve geschieden kan.’ |
|