Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |||||||
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Bybel vertaald, omschreven en door Aanmerkingen opgehelderd. VIIde D. Te Utrecht en Amsterdam by G.T. van Paddenburg en Zoon en J. Allart, 1793. In gr. 8vo. 722 bladz.Met lofwaardigen yver gaat de Heer van vloten voort in zynen nutten arbeid. De wensch van veele kundige Bybeloeffenaaren wordt hier door vervuld, en verblyden zy zich, dat, ondanks 's Mans zwakke lichaamsgesteldheid, zyne kragten toereiken, om, al gaande weg, voort te spoeden na het einde van zo een omslagtig Werk, 't welk, zo ten aanzien van het verzamelen der bouwstoffen, als met opzigt tot het bewerken en schikken, den Opsteller, gewisselyk, zeer veele moeite kost. Onder het doorloopen van het Werk zyn ons veele schoone Aanmerkingen voorgekomen, door welke verscheiden moeilyke Schriftuurtexten worden toegelicht. Of niet de Schryver, nu en dan, misslagen begaan hebbe? Voorzeker zal hy door Eigenliefde met zo volkomen overheerscht worden, om zulks niet te erkennen. Ook verneemen wy, uit de Voorrede, dat de Heer van vloten de edelmoedigheid heeft gehad, om dit, ten aanzien van een voorgaand Deel, althans in één geval, te belyden. Doch dit vermindert geenzins onze hoogagting voor het Werk, over 't geheel genomen. De regel, welken horatius volgde in het beoordeelen van de goedheid van een Vaers, geldt ook by ons omtrent alle andere lettervrugten. De overmaate van voortreffelykheid is de maatstok, naar welken de hoedanigheid van eenig Werk moet gewaardeerd en op prys geschat worden. Dit Zevende Deel bevat de Spreuken van Salomo, het Boek van den Prediker, het Hooglied van Salomo, en het Boek van Jesaïas. Ieder deezer Afdeelingen wordt voorafgegaan van eene Inleiding, en het Boek Jesaïas, daar en boven, van eene Algemeene Inleiding op de Schriften der Profeeten. In de byzondere Inleidingen is ons niets voorgekoomen, 't welk men insgelyks niet by de meeste | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
Uitleggers aantreft. Het Hooglied beschouwt hy als een Minnedicht, 't welk, in den styl der Eeuwe, in welke het door salomo wierdt opgesteld, in een letterlyken zin moet worden opgevat. Uit de algemeene Inleiding op de Schriften der Profeeten zullen wy het hoofdzaaklyke overneemen. ‘Het hoofdkarakter van eenen Profeet, was,’ volgens van vloten, ‘een Leeraar der deugd te zyn, en als 'er hervorming vereischt wierd dit te toonen; het hoofdddoel van hunne voorstellen, Leerredenen genaamd, was, de bloei van Godsdienst en Burgerstaat op de hoogst mogelyke wyze te bevorderen; om meer gezag aan deze bediening te geven, en zoms hunne waarschuwende Leerredenen meer klem by te zetten, wierden ze veel in hun voorstel aangedreven om het toekomstig noodlot van een verkeerd bestaand volk nader te schetzen; en van dit buitengewoone in hun voorstel verkregen hunne Redenvoeringen den naam van Profeetische Leerredenen, daar, eigenlyk gesproken, de Profetien meer de bekragtiging van hun voorstel dan wel het voorstel zelve waren; en hierom heeft men de benaming van Profeetische Leerreden niet van hun karakter, maar van den inhoud derzelve, al was zulks ten uiterste gewrongen, afgeleid.’ Uit het werk der Profeeten, uit het bovengemelde oogpunt beschouwd, leidt de Heer van vloten af, de hooge waarde, in welke zy, zo niet by den Vorst, immers by de Natie, over 't geheel, gehouden wierden. ‘Elk edeldenkend Staatsman waardeerde hun als de onzydigste Raadsmannen in de neteligste gevallen; niet alleen als zulken, die het best den schakel der zaken inzagen, maar die ook zoms, voorgelicht door de Godheid, met alle zekerheid de uitkomst konden voorspellen.’ Van den anderen kant, evenwel, ontkent de Heer van vloten niet, dat de Profeeten, by wylen, in minagting vielen by lieden, ‘die, door zedenloosheid in het Godsdienstige, en door geweld in het Burgerlyke, hun aanzien en gezag versterkten. - Daar zy (schryft hy) in hun ampt Godsdienst en Staatkunde naauw verbonden, moesten zy natuurlyk tot den waren schakel van oorzaken doordringen, waaruit misbruiken ontstaan waren - en uit deze kunde vloeide het, dat ze in hunne Leerredenen tot hervorming van den Staat of den Godsdienst zich altoos bepaalden in hunne aanspraken tot de gekroonde Hoofden, Hove- | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
lingen, Staatsmannen, Priesters en valsche Profeeten, de ware oorzaken en de zedelyke misleiders eener volgzieke Natie.’ Aangaande den aart en oorsprong van den voordragt der Profeeten, verklaart zich onze Uitlegger niet stellig, zelf niet zeer duidelyk. Indien wy zyne meening kunnen gissen, was de aanleg van een Profeet, eene natuurlyke opheldering van verstand, volkomener geworden door studie, en geheiligd door zuiverheid van hart; waar by vervolgens kwam, eene byzondere aanblaazing of ingeeving van een hooger geest. Betreffende het oogmerk der Profetien, verklaart van vloten zich tegen de stelling, volgens welke het hoofddoel van alle Profeetische Schriften is, de komst van den messias en de lotgevallen des N.T. te voorspellen. Wanneer wy ons herinneren de denkwyze van het hof, de geestelykheid en het volk, tot wien de Profeeten spraken, als mede hunne bestryding der heerschende gebreken, ‘welke invloed,’ vraagt hy, ‘heeft daar op hun hoofddoel, de voorspelling van de komst van den messias, en de ware toestand en lotgevallen zyner Gemeente?’ Hy ontkent niet, dat de denkbeelden aangaande eenen messias, in laatere tyden, een zeer gewigtig verband gehad hebben met hunne Voorstellen: verscheiden nutte einden, ter bemoediginge en versterkinge der vroomen, konden hier door bereikt worden. Maar, evenwel, ‘de Profeeten predikten voor hunne Natie, onder welke zy leefden, en niet voor de geenen, die eerst eeuwen na hun zouden geboren worden.’ Hy meent daarom, dat, onder de regelrechte en onmiddelyke bedoelingen der Profeeten, het onderwys van het Volk omtrent hunne pligten jegens den Staat en den Godsdienst, de voorspellingen van den messias in dezelve als ingevlogten, en daar mede naauw verknogt, waren. Uitvoerig staat, voorts, de Heer van vloten stil op de Voorzeggingen, in welke de messias onder tweederlei gedaante voorkoomt: die van nedrigheid en hoogheid, van de diepste armoede en veragting, te gelyk met den grootsten rykdom en aanzien. Om deeze schynstrydigheid te vereffenen, moet men, volgens onzen Uitlegger, onderscheid maaken tusschen de eerste en de tweede komst van den messias. Door zyne eerste komst zou hy alle de inzigten van den Levitischen Schaduwdienst vervullen; door de laatste moeten de Voorzeggingen van het O.T. de Jooden betreffende, in zo verre alle ge- | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
slagten der aarde in hun zullen gezegend worden, haare vervulling bekoomen. ‘Eene uitwendige herstelling der Jooden, gelukkiger tyden op de waereld, hebben jesus christus en de Apostelen byna allen voorspeld.’ Het overige deezer Inleidinge besteedt van vloten aan een onderzoek na de oorzaaken van der Jooden Ongeloof, en de Voorspellingen der Profeeten over nabuurige Ryken. Doch, vermits wy hier in niets byzonders ontmoet hebben, zullen wy uit het Werk zelve iets ter proeve mededeelen. Onze keuze bepaalt zich tot het Drieënvyftigste Hoofdstuk van jesaïas. Zie hier 's Mans Vertaaling en Uitbreiding, of Omschryving, van die merkwaardige Bybelplaatze:
1. Maar helaas! hoe treurig is de uitwerking, welke onze Voorstellen by de Natie hebben; reijen van Profeeten mogen den anderen volgen; waar is de hoorder die met alle overreding verwagt, dat de inhoud vervuld zal worden? die daar op rekent, och! wie kent Jehovahs Alvermogen? schoon zigtbaar en treffend werkende in de uitvoering van dat geene, 't welk hoe zeldzaam, hoe ongedagt, echter door Hem daargesteld wordt. 2. Zo ooit deze beklagenswaardige gemoedsgesteldheid plaats hadde, 't was gewis, toen die voortreffelyke Dienaar van Jehovah verscheen; 't is waar, hy vertoonde zich by zyne verschyning niet als eene ryzige ceder; 't was niet meer dan een tedere scheut op eene oude en beroemde stam, onder het hooge opzicht bewaart; eene tronk in een dorre grond, van welke men in dien tyd geene andere verwagting konde hebben; en hoewel hy aanmerkelyk groeide, hy had toch niets aantreklyks; hy maakte geen kroon, waar onder men ter verkoeling zitten konde; geen statig aanzien, waar door onze hoop op herstelling van het familie-huis van david konde op- | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
wakkeren. 3. En dit was hy niet alleen in de schatting der menschen van zyn leeftyd, maar ook in de noodlottigheden zynes leevens; onder groot en klein hield men hem niet voor die afstammeling uit dat waardige huis; vermogenden en aanzienlyken agtten hem niet eens hun aandagt waard; grievende onaangenaamheden moest hy aanhoudend lyden; geen sterveling kan bekender worden met treffender smarten dan hy, en die veragting nam eindelyk zo hand over hand toe, dat hy zelfs van zyne vrienden en lievelingen ten uiterste hoonende en laag behandeld werd. 4. Van agteren leerden wy anders oordeelen; alle die elenden onderging hy ten onzen voordeele om ons van de grievenste en pynlykste te bevryden; hoe gunstig, hoe gelaten, onderging hy een lyden, 't geen wy billyk hadden moeten lyden; in plaats dat onze liefde en bewondering daardoor omtrent hem opgewekt zouden worden; stonden wy in 't begrip, dat hy om zyne hoog-gevoelendheid, eene gevaarlyke dooling, tot zyn vernedering van de Godheid zo gekastyd, ter neder gedrukt, ja gemarteld wierd. 5. ô! Wy gevoelen nu, diep getroffen, hoe belangryk deze persoon voor ons was, wy | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
hebben hem de gevoeligste smarten aangedaan, door ons ondankbaar ongevoelig bestaan omtrent hem, en dat hy daarom, voor onze trotsche wederspannigheden, tegen den goedertierensten Vader begaan, zich gansch liet verguizen tot de onberekenbaarste trap van laagheid; dit alles en zulks aanhoudend, liet hy zich, gelaten, welgevallen, in vertrouwen van onze verzoening daardoor uit te werken; en in der daad, de nypendste geesselslagen, die hem troffen, en zyn hart scheurden, dienden in de uitkomst om onze wonden te zuiveren en het gezonde vleesch te doen aanwassen. 6. Ik zal dit duidelyker ontwikkelen; ons gedrag was als dat der schapen, die van onder het opzicht des herders naar welgevallen grazen; die dwalen, zonder iets te weeten van de gevaren, waarin zy zich steken, en in plaats van zich by den anderen te houden, waar door ze nog eenigzins bestand zyn, ging elk zonder | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
tengel, zonder order, waar zyn trek hem voerde; - nu deed de Jehovah hem als hoeder voor alle die gevolgen verantwoorden; toen die gevolgen alleen in schynbaar-billyke overweging beoordeeld wierden, deed dit zyn treurige toestand nog zwaarder worden. - 8. En dat elk onbevlekt gemoed in de diepste beklemdheid 't meest opbeurt, de hoope op een regtvaardig vonnis wierd ook hem ontnomen; 't recht werkte alleen om hem schynbaar billyk te veroordeelen; men dagt niet aan zyn stamhuis, dat heldenhuis, noch aan zyne vrienden en aanhangelingen; die ongelukkigen die in hem hun hoofd misten, anders de gewaande hoogheid van myne Natie; in der daad, eene blyk van de schandelykste en slaafsche onderwerping deed hem 't wreede slagtoffer voor den dood worden.’ Wy vraagen geene verschooning voor de uitvoerigheid van dit Uittrekzel. Liever verkoozen wy, zo veel van deeze merkwaardige plaats in zyn geheel te geeven, dan ginds en elders iets uit te kippen. |
|