Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerichten van Napels en Sicilie, byeenverzameld op eene Reis, gedaan in de Jaaren 1785 en 1786, door den Heer F. Munter, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Koppenhagen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Met Plaaten. Tweede Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz., 1792, 266 bl. in gr. 8vo.By de aankondiging van het Eerste Deel deezes Werks, gaven wy onzen Leezeren verslag van het byzonder oogmerk des Hoogleeraars munter met het doen deezer Reize, en van het geen hy, als daar mede gepaard, volvoerde; voorts van den geheelen aanleg en 't beloop zyns arbeids, in deezen besteed, en wat 'er de Vertaaler aan toegebragt hebbe. Wy wyzen hun derwaartsGa naar voetnoot(*); en kunnen hun verzekeren, dat dit Tweede Deel geheel aan het voorheen met lof vermelde, en aan onze opgevatte verwagting, beantwoordt. Van het Vasteland steekt de Heer munter na Sicilie over; en vangt dit Deel aan met Algemeene Berigten, dat Eiland betreffende: hy doorloopt de drie Standen des Lichaams van Staat op Sicilie; den Adel - den tweeden Stand, de Bisschoppen en Abten - en den | |
[pagina 91]
| |
derden, de Steden die onmiddelyk onder den Koning staan. Men zal niet kunnen naalaaten, met verwondering de Staatkundige Inrigtingen, en de onderlinge tegenwryting der Partyen, te leezen, en te zien, welk een voornaame rol de Advocaaten daar speelen; die een geheel afzonderlyken Stand uitmaaken; en wier waardigheid de zekerste weg is tot Eer, Aanzien en Rykdom. Waarom veele jongere Zoonen, uit de aanzienlykste Huizen van den Adel, zich op de Regten toeleggen, om de voornaamste Ampten in de Geregtshoven te verkrygen. ‘De Adel,’ schryft munter, ‘is geen Vriend van de Advocaaten; en de laatsten zyn meer Vrienden van de Regeering; en voor dezelve byzonder van nut in het fnuiken van 't gezag van den Adel. - 'Er zyn 'er, egter, die het met den Adel houden, om dat ze geduurig denzelven bedienen, het zy als Advocaaten, of ook als Secretarissen, en Fiscaalen op hunne goederen. Deeze zyn daar door afhangelyk van den Adel. - Daarenboven geeft de onzekerheid en verwarring, die 'er door het Leenregt veroorzaakt wordt, veel aanleiding tot geschillen, en de Siciliaan is een groot Vriend van pleiten, zo dat de Advocaaten, hoewel minder in getal te Palermo dan te Napels, egter niet minder gelegenheid hebben, om een aanzienlyk vermogen in te zamelen.’ De staat der Geestlykheid, welks beschryving kort, maar zeer toelichtend, is, wordt beslooten met een verslag van de thans vernietigde Inquisitie. Het Paleis der Inquisitie is geheel ontruimd, en een gedeelte daar van tot een Tolhuis, en het overige tot byzondere wooningen, geschikt. Nog zag die Heer eenige overblyfzels van dit haatlyk Geregtshof, die eerlang geheel zullen verdweenen zyn. De plaats, waar voormaals de Veroordeelden verbrand werden, is veranderd in een tuin, die voor elk open staat. ‘Wie,’ vraagt de Heer munter ten slot, ‘wie, die eenig menschlyk gevoel in zyn hart omdraagt, wenscht niet, dat de Gerechtshoven te Lissabon, Goa, Sevilla, Rome en Parma, (het jongste, maar tevens het verfoeilykste, van allen, om dat het in onze verlichte dagen gesticht werd,) eerlang een zelfde lot mogen ondergaan; opdat men, in de Negentiende Eeuw, deeze schandvlekken van het Menschdom niet meer moge vinden.’ De Steden staan deels onder de Koninglyke Regeering, deels onder de Vryheeren: dit baart aanhoudende twist; | |
[pagina 92]
| |
en zoeken de laatstgemelde Steden, wars van den Adel, den Koning te beheven, en regt tot Zitting in het Parlement te krygen. Ook is de Regeering op Sicilie in 't algemeen niet zeer bemind, ter oorzaake van het Verval des Handels. Ook verbergt het Volk zyn misnoegen niet; dikwerf klaagt het aan de Vreemdelingen zyn nood, en handelt vrymoedig met hun over de oorzaaken van het verval, zo wel als over de middelen tot herstel. Palermo, in den ouden en den tegenwoordigen staat, wordt in een afzonderlyk Hoosdstuk voorgesteld, en de groote Stad Monreale, in derzelver Nabuurschap, belchreeven. De Reis van Palermo na Girgenti is zeer onderhoudend; zo ook de beschryving van Girgenti zelve. Oudheidkunde vergezelt den geleerden Reiziger allerwegen; doch men ziet met vermaak, hoe hy, door dezelve geleid, gewaande Ondheidkunde, en haare Verdichtzelen, by alle voorkomende gelegenheden belacht, en op eene geestige wyze ten toon stelt. Van Girgenti na Syracuse is de Tocht, uit hoosde van 's Reizigers Waarneemingen, niet min merkwaardig. Hoe veel behelzend is de aanhef der beschryving van Syracuse: ‘Onder de aloude en vermaarde Steden van Griekenland, is 'er geene, die Syracuse eenigzins kan evenaaren, dan Athene; trouwens, men kan zich geen gering denkbeeld vormen van een Gemeenebest, het welk over half Sicilie heerschappy voerde - den zegepraalenden voortgang der Karthaginensen op dit Eiland stuitte - aan Athene, in een tydstip, toen geheel Griekenland met schrik en vreeze voor die Stad vervuld was, het hoofd boodt - twee aanzienlyke Vlooten van dit Gemeenebest vernielde, en twee Heirlegers volkomen versloeg. Rome alleen vermogt het haar te overwinnen, en, ofschoon de Overwinnaar van hannibal, de groote marcellus, de Opperbevelhebber der Romeinen was, zou het hun egter mislukt zyn, indien niet binnenlandsche onlusten en oneenigheden, die oorzaaken van den Oorlog waren, dien Veldheer aanleiding gegeeven hadden, om met eenige Burgers in onderhandeling te treeden, zo dat deezen hem gelegenheid gaven, om zich eerst van een gedeelte der Stad meester te maaken. - Niet minder was Syracuse de Zetel van waare Geleerdheid, de Voedster van Kunsten en Weetenschappen, waar toe haar groot vermogen, haar uitgebreide Koophandel, haare Verbintenissen | |
[pagina 93]
| |
met de aanzienlykste Gemeenebesten van Griekenland, het langduurig genot van Vrede, en de Regeering van braave en verstandige Vorsten, als gelo en hiero, eene schoone aanleiding gaven. - Men telde Syracuse onder de Grieksche Steden, gelyk de overige Steden in Sicilie, en Groot Griekenland, die door Grieksche Volkpiantingen aangelegd waren. Hierom kon hiero mede opgenomen worden onder het getal der geenen, die in de Olympische Spelen om de overwinning kampten, waar toe geen Vreemdeling toegelaaten werd. Ook namen veele edele en aanzienlyke Grieken herwaards de wyk, om den haat en de vervolging hunner Medeburgeren te ontwyken. - Dikwerf dreef de nieuwsgierigheid veelen herwaards. Wilde ik hier alle die Mannen optellen, welke die Stad heeft opgeleverd, ik zou te omslagtig worden; dan wie betreurt niet het verlies van de Schriften van den vermaarden philippus, den Tydgenoot van plato en xenophon? Wie kent niet de schoone ldyllen van theokritus, waarin de natuurlyke toestand van Sicilie zo schoon, en zo getrouw tevens, geschilderd wordt, dat men nog ten huidigen dage, en dus tweeduizend jaaren naa den dood van dien Dichter, dezelfde tooneelen ontdekt, zo als ze door hem werden afgemaald? Syracuse bragt den vermaarden archimedes voort; een Man, die in de Werktuigkunde zo veele nieuwe ontdekkingen maakte, als ooit iemand onder de Ouden. - 't Was te Syracuse, waar een plato, die hier dikwyls kwam, een weelderig en bedorven Hof met eerbied voor zyn Persoon wist te vervullen; waar timoleon, naa dat hy den Dwingeland van den Troon gebonsd hadt, te midden onder zyne vrye Medeburgers, als Burger leesde, zonder eenige heerschappy, hoe ligt verkrygbaar voor hem, zich aan te maatigen. De Deugden van hiero, zyne Gastvryheid, en zugt voor de Weetenschappen, zyn overvloedig bekend, uit de Olympische Hymnen van pindarus, en uit de Geschiedschryvers, die de gouden Eeuw, welke Syracuse onder zyn bestier beleefde, te boek stelden.’ Voorts geeft de Hoogleeraar zynen Leezeren een denkbeeld van de grootte en het vermogen van het aloude Syracuse; en laat daar op volgen een verslag van de aanzienlykste overblyfzels der Oudheid, welke men nog tegenwoordig in Syracuse vindt; en haalt by die gelegenheid uit de oude Geschiedenissen aan, wat dienen | |
[pagina 94]
| |
kan om licht over dezelve te verspreiden, en dezelve belangryk te maaken. Wy kunnen hem hier in niet volgen, door de engte van ons bestek, en 'er alleen van zeggen, dat hy, volgens zyne gewoonte, meest stil staat op stukken, door anderen min beschreeven, of van laater ontdekking dan de meeste berigten van Syracuse loopen. Dan, kunnen wy niet naalaaten ten staal hier af te schryven, wat hy vermeldt van het Kasteel Labdalum. ‘Want het is,’ gelyk hy optekent, ‘in de daad byzonder, dat van alle de geenen, welke Sicilie zyn doorgereisd, bykans geen een is, wiens aandagt op dit oude overblyfzel viel. Noch d'orville, noch ook de Reizigers van laater tyd, brydone, borch, riedezel; welke laatste in 't byzonder in andere opzigten zo naauwkeurig was; maaken 'er gewag van. Swinburne reedt de overblyfzels voorby; maar rekende het niet der moeite waardig, om dezelve naauwkeurig te onderzoeken; althans zyne berichten zyn zeer onvolledig. De Schryver van de Voyage pittoresque de Naples & de la Sicilie is insgelyks zeer kort in zyne berichten. Ik zou dezelfde fout begaan hebben, indien niet de Heer landolina my het belangryke van deeze overblyfzels hadt onder 't oog gebragt. Overal wees hy my den weg; ook gaf hy my zo veel onderrigt, dat ik volstrekt niet mistasten kon; en dit verschafte my dat genoegen, dat ik Labdalum gezien heb, en dus in staat ben om my een duidelyk denkbeeld van eene oude Sterkte te kunnen vormen.’ Munter's berigt luidt: ‘Onder alle de overblyfzels van Syracuse, is 'er geen merkwaardiger, dan het Kasreel Labdalum, de eenige Burgt, waar van men in 't zekere weet, dat dezelve nog voorhanden is. Men kan niet met zekerheid bepaalen, wanneer dit Kasteel wierd geslicht. Reeds ten tyde van den Peloponesischen Oorlog, was het eene Sterkte. Nicias, de Veldheer der Atheniensen, overweldigde hetzelve, leide 'er Magazynen aan, en versterkte het nog meer. Weinig tyds daar naa wierden zy weder vandaar verdreeven door gylippus, den Veldheer der Spartaanen. Ook dion maakte zich meester van dezelve, toen hy dionysius zocht te noodzaaken om de wyk te neemen; ook vermeerderde hy de Werken, waar van men waarschynlyk tegenwoordig nog de overblyfzels ziet. Toen marcellus, met behulp van eeni- | |
[pagina 95]
| |
ge Burgers, syracuse overweldigde, drong hy van deezen kant de Stad in. - In dit Kasteel wierden de Schatten van dit Gemeenebest bewaard. Men kon 'er eene bezetting van zesduizend Man, zo voetvolk als ruitery, in brengen. Niet weinig bevorderde de ligging van dit Kasteel deszelfs sterkte; dewyl het op eene hoogte gelegen was, vanwaar men de geheele Stad kon bestryken; waarom 'er by de belegeringen van Syracuse veel aan gelegen lag, dat de Burgers van deeze Sterkte meester waren. Zy beslaat slegts weinig plaats; naar gissing denk ik niet, dat haar omkring meer dan vierhonderd ellen zal bedraagen. Met weinig moeite zou men alle de steenen weder op hunne plaats kunnen brengen, en dus dit Kasteel in dien stand brengen, waarin het oudtyds was. Vergezeld door myne Leidslieden, en voorgelicht door een genoegzaam getal van flambouwen, steeg ik nederwaards in de onderaardsche gangen, die onder dit Kasteel liggen, en die een blyvend gedenkteken zyn van de rykdommen, die Syracuse bezat. Men heeft ze ten deele in de Rots, waarop het Kasteel ligt, uitgehouwen, en ten deele van hardsteen opgemetzeld, zo dat zy min of meer het vernielend vermogen van den tyd konden weêrstand bieden. Reeds voorlang wist men, uit oude overleveringen, dat 'er zulke onderaardsche gangen onder dit Kasteel waren; dan de puinhoopen verhinderden het onderzoek naar, en den ingang tot, dezelve, tot dat eindelyk mirabella zommige ontdekte. Op zommige plaatzen is het nog zeer moeilyk om nederwaards te komen; ook zyn 'er, om bovengemelde reden, zommige nog ontoeganglyk. Overal, waar men zonder gevaar kon komen, ben ik geweest; zo dat ik meer dan een half uur in deeze onderaardsche gangen omwandelde. Een is 'er onder andere, van zulk eene hoogte en breedte, dat vier ruiters daar in gemaklyk naast elkander te paard kunnen ryden. Mirabella vondt hier en daar ringen in den muur, waarschynlyk om de paarden vast te maaken, wier stallen onder den grond waren. - Men vindt ergens een zeer gemaklyke trap, langs welke, volgens het gevoelen van mirabella, de paarden na boven gebragt wierden. - Op veele plaatzen bespeurde ik onder myne voeten een bedompt en dreunend geluid, waaruit ik besluit, dat onder deeze nog andere Verwelven zyn, die welligt ter bewaaring van de Schatten van dit Ge- | |
[pagina 96]
| |
meenebest gediend hebben. Myne Wegwyzers waren egter nooit dieper geweest; de ouderdom van het werk, 't welk reeds derdehalf duizend jaaren oud is, maakt het ook niet raadzaam om dieper te gaan; en eerlang stuitten wy, doordien ons pad aangevuld was met ingevallen puin, waarom wy spoedig het daglicht opzogten. - Midden onder het Kasteel was een groote ronde verwelfde Zaal, (een van de schoonste Gebouwen van dien aart in Italie,) waarin alle onderaardsche gangen als in één middelpunt zich vereenigden. Men kan de uitgestrektheid dier gangen niet bepaalen. Zeer zeker strekken zy zich verder uit dan het Kastee'. Mirabella, die zo ver ging als hy kon, geeft geen naauwkeurig bericht van derzelver uitgestrektheid. Fazellus wil, dat ze hier en daar met de stad gemeenschap hadden, en dat de Vorsten 'er zich van bedienden by Oproeren van het Volk, om hier, in eene veilige schuilplaats, de wyk te kunnen neemen. Dan zyn bericht steunt alleen op overlevering; want hy zelve heeft deeze gangen niet gezien. Ook vermengt hy waarschynlyk deeze onderaardschen gangen met die, welke onder Tyche liggen.’ Wy zullen eerlang van het Derde Deel deezes Werks, 't welk reeds het licht ziet, en waar mede het volkomen is, verslag geeven. |
|