Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 570]
| |
Nieuwe waarneemingen gedaan op de ichneumon, of rat van pharao. Door den Heer Sonnini de Manoncour.(Journal de Physique.)
Zeer veel heeft men over de Ichneumon geschreeven, en eene menigte van Fabeltjes wegens dit Dier geboekt. Zy werd, gaat men daar op of, in eenige Steden van Oud Egypte aangebeden, en 't was, in 't algemeen, verbooden haar te dooden; een voorwerp des Bygeloofs onder een beroemd Volk, de vermeende Beschermster van het schoonste Land des Aardbodems, tegen een der gedugtste plaagen, vreemd en onbekend in onze Luchtstreeke; hoe veele zamenwerkende oorzaaken, om 'er Wonderen van te vertellen! De meeste Reizigers hebben de Ichneumon gezien, zonder onderzoek op dit Dier te doen, en den geest vooringenomen zynde met de verhaalen deswegen uitgevent, hebben zy, in hunne Reisbeschryvingen, deeze overgenomen, en, door 't herhaalen, meer en meer geloof doen vinden. 't Was voor de fakkel der Oordeelkunde, het vernuft van den onsterflyken buffon voorlichtende, bewaard, eene menigte van duisterheden, die de Natuurlyke Historie in 't algemeen, en die van de Ichneumon in 't byzonder, bedekte, op te klaaren. Ik zal hier niet ophaalen, 't geen zich met oneindig meer genoegen, in 't werk deezes grooten Natuurkenners, laat leezen; maar dewyl ik gelegenheid gehad heb, om de Ichneumon in haar Geboorteland en in haar vryen staat waar te neemen, ----- naauwkeurig waar te neemen, zal ik den korten inhoud myner waarneemingen op dit Viervoetig Dier te nederstellen, en tragten te bepaalen, welk een denkbeeld men moet vormen van deszelfs nutheid, en de juiste waarde van de diensten daar door gedaan, zo breed uitgemeeten, en zodanig vergroot opgegeeven. Hoe geschikt de Ichneumons ook mogen weezen, om zich te laaten temmen, zyn ze nergens in Egypte Huisdieren; niet alleen worden ze tegenwoordig tot den huislyken staat niet opgebragt, maar de bewoonders van Egypte kunnen zich niet herinneren dat hunne Voorvaders het ooit gedaan hebben. 't Is, derhalven, waarschynlyk, dat de Ichneumons, die belon en prosper alpinus in een getemden | |
[pagina 571]
| |
staat zagen, de zodanige waren, die men eer aartigheids-, dan nutshalve hadt opgekweekt en tam gemaakt: want daar zy op de Ratten aazen, vallen zy niet min op het Gevogelte aan; hier door zou het nut, 't geen zy aanbragten met de huizen van deeze schadelyke Dieren te zuiveren, 't welk de Katten veel zekerder en met min ongemaks doen, welhaast worden opgewoogen. In aart en leevenswyze genoegzaam overeenkomende met de Wezeltjes en Bontsings, bestaat haar voedzel in Ratten, Vogelen, Kruipend Gedierte, enz. Zy zwerven rondsom de Huizen, sluipen 'er in, om de Hoenders te verrassen en de Eijeren uit te slurpen. Deeze natuurlyke trek tot Eijeren zet de Ichneumons zomtyds aan, om in het zand te krabben, om de Eijeren der Krokodillen, daar in nedergelegd, te zoeken, en hier in bestaat al het kwaad 't geen zy deezen Dieren doen. Men belacht tegenwoordig, en met allen grond van rede, de langgeloopen hebbende vertelling, dat de Ichneumon, ten keelgat van dat schriklyk Dier ingaat, in den buik komt, en 'er uitgaat, na de ingewanden doorknaagd te hebbenGa naar voetnoot(*). Indien eenige Ichneumons, onder het betoon van een verscheurende vraatzugt, aangevallen zyn op kleine Krokodillen, welke men hun voorhieldtGa naar voetnoot(†), geschiedde zulks, ingevolge van haar smaak in allen kruipend Gedierte, en niet ter oorzaake van een byzonderen haat, of een Natuurwet, uit kragte van welke zy, als 't ware, geschikt zouden weezen om zich aan te kanten tegen de vermenigvuldiging dier Tweeslachtige Dieren, gelyk veelen zich hebben ingebeeldGa naar voetnoot(§). Het zou al zo redelyk geweest zyn, te zeggen, dat de Ichneumons op aarde geplaatst waren, om de te sterke voortteelt der Hoenderen te beletten; daar zy aan dit Geslacht veel meer afbreuks doen dan aan de Krokodillen. | |
[pagina 572]
| |
't Geen tot nader bewys strekt, dat men ongelyk heeft met dergelyk eene voorzorge der Natuure, ten opzigt van de Ichneumons, toe te schryven, bestaat hier in, dat, in het Noordelykst gedeelte van Egypte, dat is te zeggen, in dat gedeelte, 't welk bevat is tusschen de Middellandsche Zee en de Stad Siout, de Ichneumons zeer veelvuldig zyn, schoon men 'er geen Krokodillen aantreft, terwyl men ze veel zeldzaamer vindt in Opper-Egypte, waar de Krokodillen zeer talryk voorkomen. De Ichneumons zyn nergens overvloediger dan in Neder-Egypte, dat meer bebouwd, digter bewoond, veel vogtiger, en meer beschaduwd, dan Opper-Egypte, rykelyker voorraad van spyze voor de Ichneumons oplevert, en de Krokodillen, ik herhaal deeze waarheid, vertoonen 'er zich nooit. Het staa my vry hier, in 't voorbygaan, eene dwaaling aan te stippen en tegen te gaan, die van geene aangelegenheid zou weezen, in een Reiziger van minder naam en min geloofs, dan de Heer shaw: dit zal een bewys zyn, onder zo veele anderen van gelyken aart, van het wantrouwen, 't geen de zodanigen, die vreemde Landen doorreizen, moeten hebben, om, wanneer zy zelve geen waarneemingen kunnen doen, geene dikwyls valsche berigten te plaatzen. ‘De Egyptenaars, zegt hy, kennen zeer weinig den waaren Krokodil, door hun Timsak geheeten, en die zo zeldzaam te vinden is beneden de Watervallen des Nyls, dat de Egyptenaars niet min nieuwsgierig zyn om ze te zien dan de EuropeaanenGa naar voetnoot(*).’ De Heer shaw, die niet veel verder geweest is dan Cairo, heeft wat los eene verzekering aangenomen, strydig met het getuigenis der geenen, die hem voorgegaan zyn; door zich beter te hebben laaten onderrigten, zou hy geleerd hebben, dat Opper-Egypte, door weezenlyke en veelvuldige Krokodillen geplaagd wordt. Dit is, voor 't overige, de eenige misslag niet in de Natuurlyke Historie, welken ik ontdekt heb in 't Werk van deezen zeer geleerden en anderzins zeer verlichten Schryver. De afkeer van den Krokodil, verkeerdlyk toegeschreeven aan den Ichneumon, is met de daad een ingeschaapen drift, in een Dier van een geheel ander Geslacht. In dit geval is gebeurd 't geen wy in andere menigmaal hebben waargenomen: terwyl men aan de Ichneumon de eere gaf, dat zy een geslaagen hardnekkigen oorlog voerde tegen de | |
[pagina 573]
| |
Krokodillen, was het eene soort van Nyl-Schildpad, die, deezen Dieren de zekerste, maar tefsens verborgendste, slagen toebrengende, ten hunnen bederve arbeidde. Wanneer de jonge Krokodillen uitgekomen zyn, en te water willen gaan, valt 'er deeze Nyl-Schildpad op aan, en verslindt ze; elken dag worden 'er eenige haar prooy, en het gelukt slechts een klein getal deezen vyand te ontkomen. ----- De Heer de maillet is des niet onkundig geweest; doch hy heeft geoordeeld, zich niet te moeten houden aan het getuigenis der Inwoonderen, hoe zeer dit verdient aangenomen te worden, als het zaaken, zo algemeen bekend, betreft. ‘Ik weet,’ luidt zyn berigt, ‘dat eenige Lieden willen, dat dit Dier, (de Ichneumon) niets anders is dan eene soort van Witte Schildpad, door de Arabieren, Cersé geheeten. (dit moet Thirsé zyn, de algemeene naam der Schildpadden in Arabie.) Zy zeggen, dat zy, door een natuurlyk Instinct gedreeven, den Krokodil bespiedt, wanneer deeze Eijeren gaat liggen, en in 't zand begraaft, en dat zy onmiddelyk, naa dat de Krokodil is weggegaan, de Eijeren opzoekt, om ze te verbreeken en uit te slurpen....Doch, zonder te spreeken van de gedaante, welke dapper aan de Ichneumon geeft, die geheel niet met de gedaante van een Schildpad overeenkomt; laaten zo veele afbeeldingen op steen van dit Dier uitgehouwen, en van welke de meesten met beeldspraakige Letteren vergezeld zyn, geen twyfel over, of dit is het Dier 't geen den naam draagt van Rat van Pharao.’ (Dit wil niets meer zeggen, dan dat men aan 't bestaan van de Ichneumon niet hebbe te twyffelen: dan niemand heeft het bestaan van dit Dier betwist.) ‘De Ichneumon is’, gaat hy voort, ‘eene soort van een klein wild Varken, een zeer aardig Beest, gemaklyk te temmen, en dat een ruwe huid heeft als een StekelvarkenGa naar voetnoot(*).’ Zie daar, deeze Rat in een klein Varken veranderd. Men zal my gereedlyk toestaan, dat dergelyke Schryvers van weinig gezag zyn in 't stuk der Natuurlyke Historie. Gemelde soort van Schildpadden, vindt men alleen in het opperste gedeelte van den Nyl, de bepaalde woonplaats der Krokodillen. Om een denkbeeld te geeven van den gelukkigen uitslag, met welke deeze Thirsé der Egyptenaaren en Nubiers de Krokodillen bestrydt, zal ik eene | |
[pagina 574]
| |
waarneeming mededeelen, my met alle verzekerdheid opgegeeven, door eenige Persoonen van Thebaide, wier goede trouw en waarheidsliefde my van elders gebleeken is: hier in bestaande, dat men eens heeft opgemerkt, hoe van vyftig kleine Krokodillen, uit het zelfde broedzel voortgekomen, slegts zeven de Thirsé ontkwamen. Aan dit Dier, derhalven, is Egypte eene zeer merkbaare vermindering verschuldigd, van eene soort van Dieren, zo afzigtig van gedaante, als schadelyk door derzelver wreeden en verslindenden aart: uit dit oogpunt beschouwd, zou de Nyl-Schildpad veel grooter eisch hebben dan de Ichneumon, om eene Godheid der Egyptenaaren en een Wonder der Schryveren te weezen. Dan, 't moet zyn, dat dit dierbaar Geslacht van Schildpadden ook zyne vyanden hebbe; want, het is zo talryk niet, als het, de vrugtbaarheid van dit Geslacht in aanmerking genomen zynde, zou moeten weezen. Zou men daar van de Ichneumon niet mogen beschuldigen, die, door haare greetigheid op Eijeren, de Eijeren, welke de Schildpadden, even als de Krokodillen, in het zand verbergen, opzoeken. Langs deezen weg zouden ze den Krokodillen, in derzelver aanteelt, bevorderlyk weezen, en dus geenzins een geslaagen vyand zyn, gelyk men heeft voorgewend. De naam van Mangouste, en die van Ichneumon, zyn niet bekend in Egypte; men ontmoet 'er ook niet langer dien van Rat van Pharao, welken hasselquist zeer verkeerdlyk aanmerkt, dat door Franschen zou verzonnen weezen. Met een weinig meer oplettenheids, of liever met een weinig minder vooringenomenheids, tegen ons, zou hy ontdekt hebben, dat de Italiaan pietro della valla, en de Hollander cornelis de bruin, zich van dien naam bedienden, en dat klein, die geen Franschman was, deezen naam gegeeven hadt aan het Indisch Varken, enz. enz.Ga naar voetnoot(*) en, met wat minder verhaasting in zyne oordeelvelling, zou hy begreepen hebben, dat eene algemeene benaaming niet ten strengsten behoort opgevat te worden, boven al, wanneer dezelve niet onredelyk is, en deeze behoort geenzins tot die soort, en is op verre na zo belachlyk niet, als duizend spreekwyzen der Naamlystmaakeren, welke hy van buiten kon: doch hy hadt de dwaasheid om van de Franschen kwaad te spreeken; eene | |
[pagina 575]
| |
dwaasheid, over welke de Heer de buffon hem openlyk genoeg te zyner geneezinge zou berispt hebben, indien hy op zyne Reize niet gestorven wasGa naar voetnoot(*). Wanneer iemand dikwyls ongelyk heeft, wordt hy ligt veronderstelt altoos ongelyk te hebben. Hasselquist heeft geen geloof kunnen vinden by de buffon, als hy vermeldt, dat in Egypte de naam van de Ichneumon, Neins is: en de Heer de buffon hadt te meer reden om iemand niet te gelooven, die hem voorkwam een zo slegt Schryver als gering oordeelkundig Waarneemer te weezen, daar de Heer shaw, wiens gezag by dat van hasselquist, ruim en ryklyk, op kan weegen, geschreven hadt, dat Neins, in Barbarye, de naam was van het Wezeltje, en Tezer-dea die van de Ichneumon. 't Is, ondertusschen, zeer zeker, dat de hedendaagsche Egyptenaars, die, om dit in 't voorbygaan te zeggen, niet meer agtings of eerbieds hebben voor de Ichneumon, dan wy voor Wezeltjes en Bontsings, dezelve Neins heeten, en het Wezeltje den naam van Hersé geeven. Dit onderscheid is niet zeldzaam: want, schoon de Arabische Taal even zeer in Egypte als in Barbarye verspreid is, gelyken de Uitspraaken in deeze twee Landen zo weinig naar elkander, dat de Inwoonders van Barbarye en Egypte dikwyls zeer veel werks hebben, om de een den ander te verstaan. |
|