het eene tot het andere einde, welke aanhoudt tot dat alles verdwynt.
Met één woord, wy, die alleen de uitersten zien deezer Noordlyke Lugtverhevelingen, hebben slegts een flauw denkbeeld van derzelver glans en beweegingen. Naar gelange van de gesteltenisse des Dampkrings neemt dit Licht verschillende kleuren aan: zomtyds een bloedroode, wanneer het een schrikbaarend verschynzel oplevert. De Landlieden neemen den toon van Propheeten aan, en verschrikken de verbaasde Aanschouwers met de vrees voor Oorlog, Pest, en Hongersnood. Dit bygeloof was niet byzonder eigen aan de Noordlyke Gewesten; en deeze Lugtverhevelingen zyn van geene laate jaartekening. De Ouden noemden ze het Noorderlicht, naar de onderscheide gedaanten, welke het aannam, een Balk, een Pyl, een Fakkel, een dansende Geit, het Hol, het Vat, enz. In vroegere tyden waren de Noorderlichten zeer zeldzaam, en trokken daar door meerder de opmerking. Van de dagen van plutarchus, tot die van den Geschiedschryver richard baker, veronderstelde men, dat ze voorbeduidzels waren van groote Gebeurtenissen; en de beangste verbeeldingskragt schiep 'er Legers van, die in het uitspanzel kryg voerden.
Naa een vry geruimen tusschentyd, zo ik veronderstel, vertoonde zich het Noorderlicht zeer schitterend, in Maart des Jaars MDCCXV-XVI. De Wysgeeren sloegen het gade. Het Gemeen hieldt het voor een merkteken der invoeringe van een nieuw Vorstlyk Huis. De nieuwigheid en vreemdheid heeft nu opgehouden, en de oorzaak wordt, met eene hooge maate van waarschynlykheid, aan de groote hoeveelheid van Electrike stoffe toegeschreeven.
In de Yszee, en op de Kusten van Siberie, is het Noorderlicht zo gemeen als in Europa, en vertoont zich doorgaans met soortgelyke veranderingen. Zeker soort verschynt geregeld tusschen het Noord-Oost en het Oosten, gelyk een verlichte Regenboog, met een aantal luchtkolommen daar uit straalende; beneden den boog is eene donkerheid, waardoor de Starren met eenigen glans heen schitteren. De Inboorelingen merken dit Noorderlicht aan als een voorboode van Storm. ----- 'Er is eene andere soort, 't welk een aanvang neemt met zekere afzonderlyke straalen uit het Noorden, en andere uit het Oosten, voortkomende. Zy vermenigvuldigen allengskens tot zy het geheele uitspanzel vervullen, en een glans verwekken zo