Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 524]
| |
Natuurlyke historie van de kievit.(Volgens den Heer De Buffon.)
Om de Kievit aan te duiden, gebruiken de Grieken drie benaamingen, Α᾽ιξ, Ἂεγα en Ταως αγϱιος, de Latynen noemen haar Capella en Vanellus, de Italiaanen Paonzello, de Franschen Vanneau, de Engelschen Lapwing, de Zwitzers Gyfitz, de Hoogduitschers Gyvit, de Portugeezen Byde, de Poolen Cazayka, de Zweeden Wipa, en de Turken Gulguruk. Den Franschen naam Vanneau schynt deeze Vogel ontleend te hebben van het geraas, 't geen hy, vliegende met zyn vleugelen, maakt, en veel gelykheids heeft met het geluid van een wan, geschud om graan te zuiveren; de Engelsche Lapwing heeft ook betrekking op het geduurig en geluidgeevend slaan zyner vleugelen. De Grieken hadden, behalven de twee eerstgemelde naamen, op 't geluid deezes Vogels slaande, hen den laatsten of dien van Wilde Paauw gegeeven, ter oorzaake van zyn Kuif en aartige kleuren; ondertusschen is de Kuif der Kievit zeer verschillende van die der Paauw, alleen bestaande in lange zeer dunne veertjes; en de kleuren haarer Pluimadie, die onder aan het lyf wit is, vertoonen, alleen op een vry donkeren grond, een schitterenden en na goud trekkenden weerschyn voor 't van nabyziend oog. Veele der gemelde naamen zyn, gelyk de Nederduitsche, ontleend van 't geluid, zo ook de Fransche, op veele plaatzen, als Dix-huit, Pivite en Kivite. Opvliegende, slaat zy dit geluid een of twee maalen, en herhaalt het dikwyls onder het vliegen, zelfs in den nagt, volgens het getuigenis van rzaczynski: zy is sterk van vleugelen, en bedient 'er zich veel van; zy vliegt langen tyd agter een, en beklimt een verbaazende hoogte; op den grond zittende, schiet zy op, vliegt by kleine horten voort. Zeer lustig is deeze Vogel, onophoudelyk, in beweeging; hy maakt in de lugt de vreemste gebaaren, neemt allerlei houdingen aan, zelfs met den buik om hoog vliegende, dan eens op de eene en andere zyde, met de vleugels rechtstandig; geen Vogel evenaart hem in deeze vlugge beweegingen. | |
[pagina 525]
| |
De Kieviten komen, met het begin van Maart, of op 't einde van February, by groote benden, in onze velden, met een Zuiden wind nederstryken; zy zoeken het Veldgewas, en 's morgens vogtige landeryen, om 'er de Wormen te betrappen, die zy met eene byzondere behendigheid uit den grond weeten te doen komen. Wanneer de Kievit die kleine aardhoopjes ontmoet, door de Wormen agtergelaaten, haalt zy ze een weinig om, en, het gat ontbloot hebbende, trapt zy dan den kant des grond met den poot, houdt het oog onwrikbaar op het gat gevestigd, en het lyf voorts stil; deeze kleine beweeging is genoeg om den Worm te doen uitkruipen, die zich niet vertoont of hy wordt opgesnapt. 's Avonds hebben zy 'er een anderen trant op; zy loopen door het wassend groen, en voelen onder haare pooten de Wormen, die met de koelte boven komen, wanneer zy zich ryklyk vergasten; voorts wassen zy, in eenig nabyzynd water, Bek en Pooten af. Zeer bezwaarlyk laaten zy zich naderen, en schynen van zeer verre den Vogeljaager te ontdekken: gemaklykst vallen ze als het sterk waait; want dan kunnen ze zeer bezwaarlyk opvliegen. Wanneer zy zich byeen verzameld hebben, en gereed staan om te gelyk te vertrekken, beweegen ze allen te gelyk haare vleugels, en daar deeze van binnen wit zyn, en de Kieviten digt byeen zitten, schynt de plek gronds door hunne menigte bedekt, die zich eerst zwart vertoonde, eensslags in wit te veranderen; maar deeze groote Maatschappy, die de Kieviten, by haare eerste overkomst, uitmaaken, wordt verbrooken, zo ras de eerste voorjaarswarmte zich laat voelen; twee of drie warme dagen zyn genoeg om ze te doen scheiden. Het teken wordt gegeeven door de gevegten, die de Mannetjes met elkander houden; de Wyfjes schynen te vlugten, en gaan het eerst weg uit het midden van den hoop, als of zy zich des geschils niet aantrokken; doch met de daad om de strydenden tot zich te lokken, en hun een nauwe en zagte verbintenis te doen aangaan, in welke ieder Paar zich vergenoegt, staande drie Maanden dat de Paartyd en de zorg voor het kroost duurt. Zy leggen in April drie of vier langwerpige Eijeren, donker groen, met zeer veel zwarte stippen; het Wyfje legt ze neder in moerassige velden op kleine aardhoogten, boven het waterpas des lands; eene voorzorg, welke zy schynen te draagen om ze voor den overloop des wa- | |
[pagina 526]
| |
ters te beschutten; doch die niet te min hun het middel beneemt om het nest te bedekken, en 't zelve geheel bloot laat: om eene geschikte broedplaats te maaken, agt het Wyfje het genoeg in het kruid, een klein rond te vervaardigen, 't geen welhaast verdort, door de hette van den broedenden Vogel: wanneer men het veldgewas nog fris vindt, oordeelt men dat de Eijeren niet lang bezeten zyn. Men houdt deeze Eijeren zeer goed om te eeten, en in veele Landschappen verzamelt men 'er duizenden, om ze ter markt te brengen. Men zou mogen vraagen, of dit geen roof is, aan de Natuur gepleegd, daar wy, dus doende, de beginzels van eene Vogelsoort, welke wy niet kunnen vermenigvuldigen, wegneemen? De Eijeren der Hoenderen en andere Huisvogelen behooren ons, van wegen de zorge, welke wy draagen voor derzelver vermenigvuldiging: doch die der vrye Vogelen komen toe aan de algemeene Moeder aller weezens. De Broedtyd des Kieviten duurt, gelyk die van meest alle andere Vogelen, twintig dagen; het Wyfje zit steeds op 't nest. Indien eenig ontrustend voorwerp het Wyfje dwingt het nest te verlaaten, kruipt het een stuk wegs door het Veldgewas heen, en vliegt niet op dan wanneer het zich op eenen vry goeden afstand van het nest verwyderd vindt, ten einde haar opvliegen de plaats niet aanwyze: de oude Wyfjes, aan welken de Eijeren ontnomen zyn, stellen zich niet weder bloot aan het broeden in een moerassig land; zy wyken na de Koornvelden, die hoog opgeschooten gewas hebben, en leggen daar geruster een tweede broedzel; de jonge, minervaarene, stellen een tweede broedzel aan gelyk gevaar als het eerste bloot, en broeden zomwylen drie keeren op een en dezelfde plaats; doch ten lesten leggen zy maar twee Eijeren, of zelfs maar één. De Jonge Kieviten loopen, binnen twee of drie dagen, naa dat ze ter wereld kwamen, in het veldgewas, den Vader en de Moeder volgende: deeze verraaden zomtyds, door eene overmaat van bezorgdheid, hun klein gezin, 't zelve ontdekkende, door onder een onrustig geschreeuw over het hoofd der Vogelaaren te vliegen; dit geschreeuw verdubbelen zy, naar maate men de plaats nadert, waar de Jongen, op het eerste teken van onraad, zich vlak op den grond hebben nedergevlyd; zich gejaagd vindende, gaan zy loopende voort, en het is zeer bezwaarlyk, zonder hond, ze magtig te worden: want zy zyn zo vlug als de Patryzen. Een zwartagtig dons bedekt ze als dan, | |
[pagina 527]
| |
overkleed met lange witte vederen; maar met de maand July ruijen zy, en krygen die schoone Pluimadie. Als dan neemt de groote Maatschappy weder een aanvang; alle de Kieviten van een moerassige streek jong en oud verzamelen byeen; die der omstreeksliggende komen 'er by, en, binnen weinig dagen, zyn ze ten getale van vyf- of zes honderd by elkander. Zy tuimelen in de lugt, of zwerven in de velden, en verspreiden zich, naa den regen, in de bebouwde landen. Men houdt deeze Vogels voor onbestendig, en waarlyk zy verblyven zelden meer dan vier- en twintig uuren in een streek; doch deeze onbestendigheid is gegrond op hunne weezenlyke behoefte: wanneer een land in één dag van Wormen geledigd is, wordt de bende genoodzaakt 's anderen daags een anderen oord te zoeken. Met de maand October zyn de Kieviten zeer vet, om dien tyd vinden zy den grootsten overvloed van voedzel; dewyl, in dit vogtig jaarsaisoen, de Wormen by duizenden uit den grond kruipen. Maar de koude winden, die omtrent het einde dier Maand waaijen, doen ze weder in de aarde kruipen, en noodzaaken de Kieviten te vertrekken: dit is de oorzaak, dat alle op Worm-aazende Vogelen, in onze Landstreeken, en in 't Noorden, heenen gaan; zy zoeken hun voedzel in 't Zuiden, waar dan de regentyd een aanvang neemt; doch, door eene zelfde noodzaaklykheid, vinden zy zich gedrongen, met den Voortyd, zich na de Zuidelyke Gewesten te begeeven; de overmaat van Warmte en Droogte brengt daar hetzelfde uitwerkzel te wege, als de overmaat van Koude by ons; de Wormen verdwynen, en vertoonen zich niet aan 's aardryks oppervlakte dan wanneer dezelve vogtig en gemaatigd is. ----- De Heer baillon, aan wien wy de keurigste berigten wegens de Natuurlyke Historie der Kieviten verschuldigd zyn, versterkt ons in dit denkbeeld, van de oorzaak van de wederkomst der Vogelen uit het Zuiden in het Noorden, door eene waarneeming, die hy zelve deedt op de Antilles. ‘De aarde,’ schryst hy, ‘is, geduurende zes maanden van het Jaar, op de Antilles, van eene verbaazende hard- en droogheid; in al dien tyd ontvangt dezelve geen drup regens. Ik heb in de valeijen spleeten gezien, vier duimen wyd en eenige voeten diep; 't is onmogelyk dat als dan eenige Worm aan 's aardryks oppervlakte zich onthoude; ook ontdekt men in dien tyd der droogte geen een Wormëetenden Vogel op die Eilanden; doch zo ras de Regen- | |
[pagina 528]
| |
tyd aanvangt, ziet men die Vogels met geheele benden aantrekken, welke ik oordeelde te komen uit het laage en vogtige land der Oostkust van Florida, van de Caiques en de Turksche Eilanden, en eene menigte andere onbewoonde Eilanden, ten Noorden en Noordwesten van de Antilles gelegen. Alle die vogtige plaatzen zyn de geboorteplaatzen der Watervogelen deezer Eilanden, en misschien van een gedeelte des grooten Vasten Lands van America.’ ----- Deeze orde in 't vertrekken en wederkeeren der Wormëetende Vogelen, is dezelfde in geheel ons Halfrond; wy hebben 'er een byzonder bewys voor in de Kieviten. In Kamtschatka wordt de Maand October, de Maand der Kieviten, geheeten; zy vertrekken dan van daar even als uit onze streekenGa naar voetnoot(*). Belon schryft, dat de Kievit over geheel den aardbodem bekend is; in de daad, deeze Vogelsoort is zeer wyd verspreid. Wy hebben reeds gezien, dat deeze Vogels tot in den Oostlyksten uithoek van Asie gevonden worden; zy komen desgelyks voor in de binnenste Landschappen van dit wydstrekkend gebiedGa naar voetnoot(†) en door geheel Europa heen. Op 't einde des Winters, vertoonen ze zich by duizenden in onze Landschappen Brie en Champagne, zy worden in groote menigte gevangen; volgens de verzekering van den Heer hebert, blyven 'er in Brie eenigen tot het diepst des Winters over. Olina stelt in Italie de groote vangst der Kieviten in November, en het blykt uit zyn berigt, dat men aldaar deeze Vogels, den geheelen Winter door, by benden byeen zietGa naar voetnoot(§). De Kievit levert een zeer geagt wild op; in Lotharinge is een spreekwoord: Die geen Kievit geëeten heeft, weet niet hoe Gevogelte smaakt. Ondertusschen hebben de zodanigen, die de keurige grensscheiding stelden van Godsdienstige onthouding, de goedheid gehad om de Kievit onder de Spyzen te tellen, die de onthoudenste Mensch mag gebruiken. 'Er is geen onderscheid van grootte tusschen het Mannetje en Wyfje; doch 'er doet zich eenig verschil op in de kleuren der Pluimadie; schoon aldrovandus zegt, | |
[pagina 529]
| |
't zelve niet bemerkt te hebben: over 't algemeen bestaat dit verschil daar in, dat de kleuren by het Wyfje zwakker, en de zwarte gedeelten met grys gemengd zyn. Haar Kuif is ook veel kieinder dan die van het Mannetje, wiens Kop grooter en ronder is; de Pluimadie van deezen Vogel is dik, en het dons sterk, dit dons is zwart naby het Lyf; het bovenste en de rand der Vleugelen, na de Schoft, zyn wit, als mede de Buik, de twee buitenste Staartpennen en de eerste helft der overige: daar is een witte stip aan elke zyde van den Bek, en een streep van dezelfde kleur boven de oogen in de gedaante van een Wenkbrauw: al het overige der Pluimadie is zwart in den grond, maar verrykt met een schoonen metaalkleurigen weerschyn, na het groene en goudkleurige trekkende, bovenal op den Kop en aan de veeren; het zwart aan de Keel en den Voorhals is met witte vlekken gemengd; doch dit zwart vormt alleen op de borst een breede ronde plek; die, gelyk het zwart der Vleugelpennen, schittert met een metaalglans; de Dekveeren van den Staart zyn ros; doch daar 'er zich dikwyls eene verscheidenheid opdoet in de Pluimadie van de eene en andere Kievit, zou een breeder verslag van de byzondere kleuren geheel overtollig zyn. Wy merken alleen nog op, dat de Kuif niet in het voormaar in het agterhoofd is ingeplant, 't geen aan dezelve meer bevalligheids byzet: dezelve bestaat uit vyf of zes, tedere, snavelagtige veertjes, schoon zwart van kleur, welker twee bovenste de andere bedekken en veel langer zyn; de zwarte Bek is klein en kort, en na 't einde omgekromd. Willughby merkt op, dat de Ooren van de Kievit veel laager staan dan in andere Vogels: de Pooten zyn hoog, dun en donker rood, als mede het benedenste kaale gedeelte der schenkelen; de staart steekt niet buiten de ingeslaagene Vleugelen uit, de geheele langte des Vogels haalt elf of twaalf duimen, en de zwaarte staat gelyk met die van een gemeene Duif. Men kan de Kieviten als Huisvogels, volgens olina, voeden met het hart van een Os, in reepen gesneeden; zomtyds zet men ze in de tuinen, waar zy van dienst zyn om Wormen en Insecten te dooden; zy blyven 'er gaarne, en poogen niet weg te vliegen. Deeze gemaklykheid om dien Vogel in een gevangen staat te houden, ontstaat veel eer uit domheid dan uit gehegtheid aan den Eigenaar. Gesner spreekt van witte en donkergevlekte Kieviten, van Kieviten zonder Kuif; doch hy zegt 'er niet genoeg van, | |
[pagina 530]
| |
om te beslissen, of de eerstgemelde niet enkel toevallige verscheidenheden zyn, en het dunkt ons, dat hy zich, ten opzigte van de laatstgemelde, bedriegt, en de Plevier voor de Kievit neemt; hy schynt 'er zelve aan te twyfelen: want hy stemt elders toe dat hy de Plevieren weinig kende, die zeer zeldzaam is in Zwitzerland, en 'er bykans nimmer voorkomt, terwyl de Kieviten 'er in grooten getale zyn. |
|