| |
| |
| |
Brief over den eenvoudigen toestel, enz. aan den heere T.P. Schonck.
Door W. van Barneveld.
Wel Ed. Heer!
Ik ben overreed van uwe welmeenendheid en ernst, om de Scheikunst te beöeffenen. Uwe bedenkingen geplaatst, in het Zevende Deel der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, N. 9, op myn Eenvoudig Toestel, geplaatst in N. 6 van dat zelfde Deel, hebben my zeer verëerd; 't kon my niet dan aangenaam zyn, beoordeeld en verbeterd te worden, door een myner Kunstvrienden, die in de Scheikunst niet slegts den ouden weg betreed, maar zig op verbetering en volmaaking dier Kunst toelegt. Dan hoe veel te sterker zoud gy my veraangenaamd hebben, indien gy, met de bedoelde verbetering, niet in andere gebreken gevallen waart.
Wy hebben één oogmerk myn Heer! ook is het ons beide, om de waarheid te doen; derhalven twyffele ik geenzins, of wy zullen, te zamen werkende, in staat zyn, om het beste Toestel, tot het vereischte oogmerk dienstig, uit te denken, vooral indien wy de Theorie niet zonder de Praktyk doen werken.
Doe eens proeven met uwen verbeterden Toestel, en gy zult uwe dwaaling ras ontdekken; elk die uwe verbetering goedgekeurd, en den beschreevenen Toestel, in de oeffening naargevolgd heeft, zal de onmogelykheid, om op deeze wyze de voortbrengzels van Scheikunstige Lichaamen te verzamelen, reeds ondervonden hebben; elk die den aart der vloeistoffen kent, zal, zonder eenige proefneeming, by de enkelde overweeging, gezien hebben, dat, schoon uwe Stellingen goed schynen, derzelver praktyk onbestaanbaar is.
Ik zoude onaangenaam worden, indien ik hier meer wilde byvoegen. Het zoude aan Kunstvrienden, in een tyd van lusteloosheid in de edele Weetenschap der Scheikunst, althans in ons Vaderland, niet voegen, elkanderen onaangenaamheid aan te doen. Wy moeten te zamen werken, elkanderen behulpzaam zyn, en dit kan, meer dan vitteryen, de kunst het meest aankweeken. Ik wil derhalven geen een
| |
| |
eenige aanmerking op uwe bedenkingen maaken; maar op uwen verbeterden Toestel zal ik u slegts één misslag onder het oog brengen, en deeze is, naar myne meening, zo gewigtig, dat uwe verbetering op niets uitkomt, aangezien de weg, die gy aanwyst om Kunstluchten te verzamelen, in de praktyk onmoogelyk is.
Dan oordeel liefst zelf, myn Heer! by nadere overweeging en ondervinding durf ik u veilig Regter laaten: gy wilt dan uwe Kunstluchten verzamelen, in een Molglas met water, omgekeerd gesteld op een Plank, in de Tobbe met water, naar de gewoone manier van priestley, in plaats van aan de Pyp een Blaas te voegen, voornamentlyk om het doorvreeten derzelve te voorkomen. De pyp wilt gy af hellende hebben, om niet in de noodzaakelykheid te geraaken, van den vlugsten Spiritus afzonderlyk op te vangen. Dan hier door komt gy in nieuwe ongelegendheden, die ik, voor dat ik den Eenvoudigen Toestel beschreef, meer dan eens ondervonden heb.
Gy weet immers dat de Lucht veêrkragtig is, dezelve zet door hette uit, en krimpt door verkoeling in. Het Vuur, onder eenig destilleervat aangebragt, zet de Lucht in het zelve vry aanmerkelyk uit, ontwikkelt de Kunstlucht, en dringt die door de Pyp in uw Molglas; wanneer uw eene Molglas vol is, stelt gy een ander over de Pyp, om meer op te vangen, dan wat gebeurt 'er, als uw vuur niet bestendig onderhouden, of niet van tyd tot tyd vermeerderd word? gelyk dit laatste in veele bewerkingen gansch niet te pas zoude komen. Zal, door de vermindering van een enkelen graad des vuurs, de Lucht in uwe destilleervaten niet inkrimpen? en zal deze, om het evenwigt te herstellen, het water uit de Tobbe niet naar zich tot in den ontfanger trekken? terwyl de stand van uwe Pyp oorzaak zal zyn, dat dezelve als een Hevel blyft voortwerken, en zal alle uwe overgehaalde Geest daar door niet onnut worden? De minste uitwendige verkoeling, tegen uwe destilleervaten, kan deze inkrimping te weegbrengen, en zie daar uw geheele oogmerk verydeld.
Immers, schoon ik van uwe Scheikundige naauwkeurigheid verwagte, dat gy bestendig zult zorge draagen, dat het vuur onder uwe destilleervaten niet verslappe, en van buiten op alles de naauwkeurigste agt zult slaan, om de inkrimping der Lucht in uwe destilleervaten in alle gevallen voor te komen, zo zie ik daar van de volstrekte onmoogelykheid in, aangezien uw vuur zo niet kan onderhouden worden, dat
| |
| |
het zelve in het eene oogenblik niet eens een weinig heeter zoude kunnen worden, dan in het andere. Dog gesteld, dit ware eens mogelyk, dan nog zoude 'er eene andere reden zyn, die het onmogelyk maakte, om uwen Toestel, in alle gevallen, te bezigen; want daar zyn bereidingen, in welke, op sommige tyden der Luchtsontwikkeling, de Lucht, in de destilleervaten, inkrimpt of vermindert, niet tegenstaande eene gepaste en juist geregelde hitte. Wy worden hier van niet verwittigd, dan op het oogenblik, dat het reeds gebeurt, en als wy dit ondervinden, is de voortgebragte Spiritus in den Ontfanger, met het te rug keerende water uit de Tobbe, door de Pyp reeds vermeerderd, en nutteloos geworden.
Uwe bedenkingen zouden derhalven beter voorgekomen zyn, indien de Pyp, die naar het Molglas met water gaat, in een opwaards klimmenden stand geplaatst was, en gy de vles, om den vlugsten Spiritus afzonderlyk te verzamelen, volgens myn Toestel had behouden; voorts, indien gy deze Pyp zo hoog onder het Molglas had laaten opklimmen, dat het eind der Pyp, tot boven tegen den Bodem van binnen in het Molglas, aangeraakt was. Dan het natuurlyk gevolg van de veerkragt der Lucht in de destilleervaten zoude de proef ook hier doen mislukken; want het water uit het Molglas en Tobbe trekt op, niettegenstaande dezen opklimmenden stand der Pyp, gelyk een Zuiger van een Pomp, en men zal dus ook met deze verandering niet volkomen slaagen. Meer behoef ik hier thans niet by te voegen.
Ik beken, myn Toestel, met de Blaas, is niet zonder gebreken, om dat de doorknaaging der Blaas, in zommige Luchten, plaats heeft, en deszelfs doordringbaarheid aan andere fyne Luchten, een wezentlyk beletzel is, om dezelve voor ontäarding te bewaaren; dan omtrent dit laatste schynt gy in uwe bedenkingen niet bedagt geweest te zyn. Dit ondervond ik reeds lang, vóór de Beschryving van mynen Toestel, waarom ik thans de blaazen met oly insmeer, lenig maak, en met zemelen zagtjes uitwryve, waar door de blaasen tweemaal 24 uuren en langer de inflammabiliteit der Lucht kunnen bewaaren; dan ik stem toe dat 'er fyner Luchten kunnen zyn, waarom de Blaas zeer bedrieglyk is. Ik heb in het gebruik der Blaas dit gebrek toen plaats gegeeven voor andere gebreken, die my nadeliger voorkwamen; kan derhalven een Molglas met wa- | |
| |
ter zonder zorg gebezigd worden, zoude het zelve zekerlyk voordeliger zyn.
Voorts is het insteeken der Glazen Pyp, in de destilleervaten willekeurig; is de opening der voegen naar uwe meening te groot, ik heb 'er niets tegen, dat gy een gat, in den ontfanger laat drillen; dog liever in den Hals, dan in den Buik der vles, om dat dezelve, daar dikker zynde, minder zal inscheuren. Wat de doorvreeting van het Lutum betreft, door de scherpheid van zommige Geesten; ik antwoorde, dat dezelve geschied, op ieder afzonderlyk deeltje der oppervlakte van het Lutum, en dat dit, derhalven, het zy dit Lutum groot of klein zy, met een evenmaatige byting geschied.
Nog iets omtrent het gebruik van de Blaas en het Molglas: in de bereiding van Spiritus Salis fumans Glauberi kan men noch Blaas, noch Molglas met water, gebruiken, om dat de Luchtdamp dezes Spiritus de Blaas doorvreeten, en, in aanraaking met water komende, terstond tot het zelve overgaan, verminderen, en als 't ware op de oppervlakte van dat water versteenen zal. Dus zoude men, in dit geval, volstrekt de kwik moeten bezigen in plaats van water. ----- in effervescentien, daar vaste Lucht word ontwikkelt, zal de Blaas of het Kwikzilver in aanmerking koomen vóór water, om dat het water deze Lucht anderzins ten grootsten deele terstond zoude opslorpen.
Zie daar myn Heer en Vriend myne gedagten en ondervindingen op uwe bedenkingen openhartig medegedeeld. Inderdaad, gy hebt my werkzaam gemaakt, om naar andere middelen om te zien, ter volmaaking van deezen Toestel, en ik laat my voorstaan, dat ik thans op den weg ben, om daarin te slaagen. Wilt gy nu uwe handen met my in een slaan, om te zamen een Toestel, uit onzer beider Toestellen, te vervaardigen, dat volmaakter is, ik biede, tot nut der Scheikunst, u myne hulpe volvaardig aan. Ik ben met de vereischte agting,
Myn Heer!
Amsterdam,
den 10 Sept. 1785.
U Wel Ed. D.W. Dienaar en Vriend
W. van Barneveld.
|
|