| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Aanmerkingen over de godlykheid van de leere der apostelen.
(Vervolg en Slot van bl. 468.)
Zo waarschynlyk de onlangs gemelde zwaarigheden, wegens de Godlykheid van de Leere der Apostelen, in den eersten opslag, ook iemand moge voorkomen, even zo valsch en onwaarachtig is dezelve, wanneer men ze onbevooroordeeld en van naby beschouwd. Eenen iegelyken toch moet aanstonds blyken, dat het besluit zoo onregelmaatig en verkeerd hieruit afgeleid en opgemaakt, te weeten: de Apostelen hebben zoo veel elend, kruis, verachting en vervolgingen moeten ondergaan, by gevolg is hunne prediking geene waare, en de Leere, welke zy verkondigd hebben, geene Hemelsche Leere, in alle opzichten geheel ongerymd en valsch is; terwyl wy veel meer, op goede gronden, daarin een sterk bewys meenen te vinden van de waarheid hunner Zendinge en Godlykheid hunner Leere.
Men kan niet ontkennen, ja de Apostelen zelfs hebben het openhartig beleden, dat zy, over het algemeen genoomen, gemeene, eenvoudige en onaanzienlyke lieden waren. Men beschouwe hen in hunne uitwendige personeele omstandigheden en in hunne betrekking tot hun ampt en begaafdheden, men zal wel ras in alle deeze onderscheiden opzichten bemerken, dat eene byzondere Godlyke kracht hen tot die zoo gewichtige bediening hebbe in staat gesteld. Het leeven der Evangelisten en Apostelen is overbekend, en de waakende voorzienigheid heeft steeds gezorgd dat de Evangelische waarheid ongeschonden bewaard, en tot ons wierdt overgebragt. 'Er legt ons aan de waarheid van de Leere en Godsdienst van Jesus zeker te veel gelegen, om niet van de echtheid en geloofwaardigheid van het getuigenis der Apostelen, op welken het toch byzonder in ons allerheiligst geloof aankomt, en waarop het zelve gegrond is, overtuigd te zyn. Zy berichten ons
| |
| |
van al 't geen zy gezien en gehoord hebben, en van al 't geen hen gelast en bevoolen is, om aan de weereld bekend te maaken: zy moesten toonen, wi en wat zy, als ook de krachten, waarmede zy uitgerust, waren, benevens alle de onaangenaamheden, waarmede zy in hunnen dienst te worstelen hadden, en dat alles ----- op dat Gods grootheid daaruit erkend wierdt, en de Godlykheid van Jesus leere daarby des te heerlyker blyken zoude. Wie immers was een Mattheus, wie een Petrus, wie een Paulus? Wie waren de overige Apostelen? Paulus leert ons dat God het geen by de weereld voor gering en niet geoordeeld wierdt, hadde uitgekoozen, om zynen naam, de leere van Jesus, en om de prediking van het kruis bekend te maaken. Het behaagde der Godheid, om deeze, zoo gewichtige en der weereld zoo veel heils aanbrengende bediening, om wyze en heilige reden, niet aan de eerste en voornaamste lieden, die by de weereld in kundigheid, welspreekenheid, geleerdheid en aanzien uitmunteden, maar veel meer aan eenvoudigen toe te vertrouwen, wyl door dezelven veel gemaklyker die groote einden en oogmerken konden worden bereikt, welken God met hunnen dienst beoogde. ----- Van eenen Tollenaar, die daarenboven in dien tyd voor een ondeugend mensch gerekend, en met de snoodste booswichten, en in 't oogloopende groote Zondaaren, wierdt gelykgesteld, kon men met geen mooglykheid verwachten, dat hy door geschiktheid, redelykheid en uitmuntenheid geloof verdienen, veld winnen en veelen in zyn belang voeren zoude: even zoo weinig kon men zich zulks van Petrus eenen Visscher, en van Paulus eenen Tapyt-weever belooven, die echter allen, op 't bevel van Jesus om hem te volgen, alles aanstonds gewillig verlaaten en in zynen dienst overgaan. De uitwendige omstandigheden des leevens, de geringe voorraad der Apostelen in het ligchaamlyke, zyn allen bekend ----- alleen Johannes de Evangelist en Apostel was het, die, meer voorzien van aardsche middelen en goederen deezes leevens, onder hen uitmuntede,
doordien hy, van goeden huize zynde, te Jerusalem een eigen' wooning hadt, waarom Christus ook zeer waarschynlyk, te meer daar hy een zyner getrouwe en standvastige jongeren was, hem zyner Moeder, toen hy aan het kruishout voor zondaaren sterf, ter voorzorge en pleeginge aanbeval. Daarby komt, dat hunne menigvuldige, zeer vermoeijende reizen niet weinig toebragten tot hun uitwendig gering voorkomen. Op een
| |
| |
Godlyk bevel moesten zy nu hier, dan daar henen trekken om het woord te prediken, niet weetende wat hen daar ontmoeten zoude. Aan veele onheilen blootgesteld, moesten zy dan hongeren en dorsten; en veelerlei ongemak te water en te land uitstaan en verdraagen, waar door hunne ligchaamskrachten natuurlyk vervallen, en zy in hun uitwendig voorkomen onaanzienlyk moesten worden; ja, voor smaad en lasteringen niet ongevoelig, moesten zy, te midden hunner vervolgingen, in naare kerkers en banden de grootste verzwakkingen gevoelen.
De handelingen der Apostelen, zoowel, als de Kerklyke Geschiedenissen, leeren ons, dat zy de bitterste gevolgen van hunnen getrouwen dienst hebben moeten smaaken, en het loon voor hunnen yver, de eene meer de andere min, in banden en gevangenissen, zelfs in eenen wreeden dood, gevonden hebben. Boven dien kan men hiertoe ook de aart en wyze hunner predikinge, en de inhoud der leere welke zy verkondigden, als eene voornaame oorzaak aangeeven. Zy komen onder verschillende volken, van onderscheiden tyden, gewoonten, zeden en Godsdienstbegrippen, ouder volken, waar ongeloof, oude vooroordeelen, doldriftige en verkeerde vaderlandsliefde, en gestrenge Godsdienst-wetten en plichten heerschten, die, naar de onderscheiden hoofdneigingen en temperamenten, overeenkomstig met de Lugtstreeken, waaronder zy leefden, veeltyds onvoeglyk, ligtgeloovig en afgodisch, of onbuigzaam, hartnekkig en der blindheid geheel overgegeeven waren. Zy moesten hervormers zyn, en aan de weereld prediken, Jesus, dat hy de Christus is, die, als de Zoon van God, in de weereld kwam om Zondaars te zaligen: die daarom voor de weereld stierf, opdat zyn dood een verzoenofferhande voor de Menschen wierdt, en de Zondaar dus door zyn verdienst, met ter zyde stellinge van alle eigene weerdigheid en werkheiligheid, Gode aangenaam worden mogte. Zy moesten boete en vergeeving van zonden prediken, en van de gerechtigheid getuigen, welke voor God geld, en het bloed van Jesus Christus, als van zonden reinigend Joh. 1 v. 7. aan de weereld voorstellen. Het Evangelium, door hun gepredikt, moest ook leeren, dat Jesus de beste vriend en liefderyke Vader der Menschen, dat hy hun leeraar, Heer, weldoener en Koning was, dien de weereld daarvoor erkennen en aanneemen moest. Het Evangelium vorderde, op dien Jesus alléén te vertrouwen, hem in oprechtheid, zuivere
| |
| |
onschuld, ongeveinsde Godsvrucht en alle andere deugden gelykvormig te worden, en zyne voetstappen te drukken. Geen wonder dan, dat deeze Leere hun vreemd was, en zy deeze Prediking voor iets nieuws en ongehoords aanzagen! Konden zy dan wel zoo ligt besluiten om dezelve aan te neemen; te meer, daar zy hunne valsche beginzelen en aangenoomene leerstellingen vaarwel moesten zeggen, zouden zy Christus volgelingen worden?
Gods vaderlyke wysheid hadt wel gezorgd, dat men rondsom, onder de Jooden en Heidenen, het gerucht vernoomen hadt van eene zoo zeldzaame gebeurtenis, welke voor het Paaschfeest te Jerusalem was voorgevallen ----- dat daar een Wondermensch, van wien gezegd wierdt, dat hy een Zoon van God was, by zoo veele zonderlinge verschynselen en wonderwerken, daarby plaats gevonden, gestorven was, die door de Jooden veroordeeld en door een heidenschen Rechter was ten dood gebragt. Maar het scheen dat dit helle licht, door een schepel bedekt, wel ras wederom wierdt uitgebluscht, zoo dat men, binnen korten tyd, hiervan niets meer vernam. Even zoo weinig toejuiching kon de treffende inhoud van de Apostolische predikinge by een verdraaid en ongeloovig geslacht verwerven. Was het eene prediking geweest, gelyk die der Vernuftigen en Weereldwyzen, waarby het vernuft alleen behoefde werkzaam te zyn, op eenen hoogdraavenden en cierlyken toon voorgesteld, de verbeelding kittelende en zich met menschelyke Weetenschappen alleen bezig houdende: of was derzelver inhoud een voorschrift geweest hoe men het meest en best aan de weereld voldoen, de dartelende wellust der zinnen streelen, aardsch en tydelyk voordeel kon bejaagen, ongetwyfeld zoude dezelve zeer schielyk beminnaars en aanhangers verkreegen hebben. Maar de Leere der Apostelen behelsde eene aankondiging van kruis, tegenspoed en veelerleije wederwaardigheden; men sprak daarin van noodige zelfkennisse, van weereld-verachtinge en zelfsverloocheninge: zulk eene prediking kon niet behaagen aan een volk, 't welk zich alléén door zinlyke voorstellingen begoochelen en door verkeerde weereldwyzen van het rechte spoor liet afleiden. Nu kon het den Apostelen niet langer vreemd voorkomen, dat zy van de weereld veracht en gelasterd, vervolgd en gedood wierden. Meer dan der Menschen en Engelen kracht, ja eene Godlyke inlichting en versterking van den Hemel hadden zy noodig, om hunnen
| |
| |
gewichtigen post getrouw waar te neemen. Zagen zy op de belooning voor hunnen dienst, niets was dan in staat om het hun, als menschen, aangenaam te maaken. De verhevenheid der zaake, voor welke zy streeden, de overtuiging van de hulpe des Hemels, en het gewicht van de ryke belooninge naa deezen tyd, als mede de troostryke herinnering van de zalige belofte hunnes grooten Meesters - deezen alléén konden hen boven alle de rampen deezes leevens verheffen, standvastig in al hun lyden doen zyn, en, om Jesus en zyns naams wille, geene naare kerkers te ontzien, maar hen veel meer, zelfs door hunne gevaaren en gevangenissen, in hun ampt sterken, en doen uitroepen, gedenk aan onze banden.
De Apostelen konden 'er niets tegen inleggen, wanneer men hen tegenwierp, dat zy, naar den ligchaam zwak en bouwvallig, gering en onaanzienlyk waren, zy loochenen het niet: zy belyden veel meer hunne eigen' onmacht en behoefte, maar ontkennen daarby wel degelyk, dat zy daarom ongeschikt zouden zyn om het Evangelium van Jesus te prediken, het welk den Jooden wel eene ergernis, den Grieken wel eene dwaasheid, maar den geloovigen eene reuk ten leeven is; dat zy daarom geene echte boden en gezanten des Hemels konden zyn; veel meer toonende, dat Gods kracht in hen zwakken machtig was. God hadt hun dien grooten schat des Evangeliums toevertrouwd, hoewel zy van geringe afkomst en onwelspreekende lieden waren. In eene bevatbaare eenvouwdigheid en nochtans verhevene deftigheid, wisten zy dien grooten schat tot de beste en door God bedoelde einden te gebruiken, terwyl zy geleerd hadden ten rechten tyd te spreeken, en uit hunnen schat oud en nieuw voor te brengen. ----- En was dit niet het beste middel om veele mooglyke verwyten voor te komen, en veele zwaarigheden welken hun ten laste gelegd konden worden, te ontduiken? de leere van Jesus en de prediking van zyn Evangelium moesten wyd en zyd uitgebreid, overal bekend gemaakt, en algemeen nuttig worden. Waren zy nu, door wier diensten dit groote werk zoude verricht worden, lieden van aanzien en rang, van hooge geboorte en uitgebreide geleerdheid, van groote en uitsteekende welspreekenheid geweest, zoude men dan de uitbreiding deezer leere niet zeer ligt, en waarschynlyk zeer schielyk, aan hunne gelukkige bekwaamheden, voorrechten en geschiktheden hebben toegeschreeven? Zoude
| |
| |
men dan aan hunnen smaaklyken en bevalligen redeneertrant niet aanstonds het oor geleend en gezegd hebben; zy overreeden ons, zonder dat men ons overtuigt? Maar nu het zulke geringe eenvouwdige, en daar voor by de weereld bekende lieden waren, nu wierdt een ieder, die op hun doen en laaten, op hunne leere en daaden, acht gaf, en die de voorstellingen van het gezond verstand niet rechtstreeks wilde tegenspreeken, verpligt om openhartig te belyden: zy zyn meer dan gemeene lieden, zy zyn boden van Christus en afgezanten des Hemels 2 Cor. V. vs 20, die de menschen met God verzoenen, en de boetstemme Gods op aarde zyn. Zy bedienen zich daarom van zulk eenen voorstellingsaart, welke het allerbest, aan het einde en hoofdoogmerk van hunnen gewichtigen post, konde beantwoorden. Zaaken, die algemeen nuttig en noodzaakelyk zyn, en weetenschappen waaraan der geheele weereld zoo veel gelegen legt, moesten eenvouwdig, klaar, zoo duidelyk en verstaanbaar voorgedraagen worden, dat men niet verre na de betekenis der woorden en den zin en meening der spreekeren te zoeken hadt. 'Er waren dus even zo min redenen om zich onvoorzichtig te verheffen, en onbedacht met verachtinge op anderen neder te zien, als om zich ongeoorloofd en verachtelyk te vernederen. Genoeg was het dat zy aan de weereld leerden, en daadlyk toonden, dat het Evangelium eene Godlyke kracht was ter zaligheid, den geenen die geloofden Rom I. vs. 16.
Mogte het nu noch aan genoegzaame blyken van de echtheid en Godlykheid hunner leere ontbreeken, zoo konden Jesus Apostelen zich vrymoedig op zodanige stukken beroepen, die ontegenzeggelyk beweezen, dat hunne leere van den Hemel, dat het Euangelium, door hun verkondigd, Godlyk, en zy getrouwe knechten van Jesus waren. Zy bevlytigen zich daarom, om op eene eenvouwdige en nochtans krachtdaadige wyze te doen zien, door bewyzen, welken niemand, hoe weinig ervaaren ook, op eenige gronden konde tegenspreeken, dat hunne prediking, en de wonderwerken, door hun verricht en gedaan, ontegenzeggelyke en echte kenmerken hunner Godlyke zendinge waren. Zy bekeerden door hunne predikinge veele menschen, terwyl zy dezelve met veele wonderwerken bekrachtigden. En welk een bewys ter bevestiginge deezer waarheid, konde men van hunnen heldenmoed, gelaatenheid, geduld en onverschrokken' standvastigheid in hun lyden, waardoor zy, als eerste belyders en vereerers van
| |
| |
Jesus leere voorbeeldig waren, afleiden? Konden hiertoe ook vervolgens niet tot een spreekend bewys dienen dat hun lyden en droefnissen, dat alle hunne wederwaardigheden altoos de beste uitkomst en de gelukkigste gevolgen hadden, terwyl zy onder al hun lyden eindelyk overwonnen? Konde men in dien tyd, waarin de Apostelen leefden, wel krachtiger bewyzen vorderen? Het nieuwe verbond beschryft ons alle deezen zeer naauwkeurig, en wy vinden dezelven, in het leeven der Apostelen, getrouw en duidelyk aangetoond.
Jesus dienstknechten, door Gods geest onderweezen, kenden meestal hunne lotgevallen, en de weerbarstigheid en tegenkantingen, welken hunne prediking by de weereld zoude ontmoeten. Eene zorgvuldige en toereikende voorbereiding was hun daar toe van nooden, terwyl het hun niet ontbrak aan genoegzaame gronden, om hunne gezegden met zulke klaare bewyzen te bevestigen, dat 'er niemand iets tegen inleggen konde, waaom zy zich dan ook veilig op hunne prediking, en op derzelver kracht en uitwerking, konden beroepen. Waar toch konde men eenige bewyzen aan geeven, ten blyke dat de voorstellingen der Weereldwyzen en Vernuftigen, dat hunne verheven' leertrant, en alombekende welspreekenheid, zulke uitwerkingen hadden ten voorschyn gebragt, als men zag en getuigen moest dat Jesus Apostelen daadelyk opleverden? 't Is waar, in de kennisse der natuur en haare krachten, hadt men eenige vorderingen gemaakt, men wist de vernuftswaarheden en schoone weetenschappen, op eene streelende wyze, beminnelyk te schetzen, men wist daardoor eere en aanzien, hoogachting en toejuiching, allerlei lof en eenen goeden naam by de weereld te winnen; maar bragt dit alles wel iets tot de waare en zedelyke verbetering der menschen by? Zy mogten het oor kittelen en de verbeelding lieflyk streelen, het hart nochtans bleef 'er ongeroerd en gevoelloos by. Geheel anders, daarentegen, was het met de Leere en Predikinge der Apostelen gesteld. Hunne voorstellingen en bewyzen mogten eenvouwdig zyn, zy gingen nochtans met eene Godlyke kracht gepaard. Zy bedoelden niet alleen voor het verstand, kennis en weetenschappen, maar byzonder voor het hart te arbeiden, om het zelve deugd en Godsdienst in te prenten. Gods wil bekend maakende, poogden zy het verstand te verlichten, den wil te heiligen, en langs den weg van waare boete en ongeveinsde bekeeringe, den
| |
| |
zondaar tot zyn weezenlyk geluk op te leiden. Hoe ernstig en harttreffend waren niet hunne redenen? Met hoe veel nadruks wisten zy niet, de bevelen hunnes meesters leevendig voor te stellen en bekend te maaken, met hunne leere en leeven, en eenen vertrouwlyken en welmeenenden raad en vriendelyken omgang, veele harten te winnen en Christenen te maaken? Getuigen hier van zyn de heerlyke uitwerkingen en vruchtbaare werkingen hunner predikinge, waardoor zeer veelen geloovig wierden, en tot Jesus Godsdienst en het Christendom overgingen. Konde en moest dit alles niet in de daad bewyzen, dat hunne leere van eenen geheel anderen aart dan die der Weereldwyzen, dat zy van den Hemel en Godlyk was, en dat Gods Geest hunnen getrouwen dienst verzelde? Hier by kwam noch, dat zy de leere, door hun gepredikt, met wonderwerken bekrachtigden; verrichtende dezelven op den wenk des Heeren, wanneer zy, door Gods Geest byzonder aangespoord en gedreeven, hem daarom gebeden hadden. Petrus sprak wel eer tot den kreupelen by den tempel te Jerusalem; Goud en Zilver heb ik niet, maar wat ik heb, dat geeve ik u in den naam van Jesus Christus, van Nazareth, sta op, en wandel; en hy stond op en wandelde, Hand: III. vs. 6, 7. Dezelfde Apostel wekt eene Tabéa op, terwyl Paulus den verstorvenen Eutyches wederom leevendig maakt. Hoe veele spreekende bewyzen van de voortreflykheid hunner leere en Godlykheid hunner zendinge? Niemand konde daarom deeze groote verschynzelen tegenspreeken, terwyl ze allen de kenmerken van echte en waare wonderwerken hadden. ----- Het bewys, 't welk een' onbevooroordeelde weereld hieruit moest afleiden, en zulks bedoelden de Apostelen, was onfeilbaar het volgende: ‘Mannen, Broeders! Gy ziet deeze daaden, echte en waare wonderwerken, daaden, die nooit eenig bloot natuurlyk mensch gedaan heeft en nooit doen zal; zy, die zulke daaden verrichten, zyn meer dan natuurlyke menschen, en moeten door een hooger en Godlyke macht geregeerd, en daartoe in
staat gesteld zyn, en zyn dus ontegenzeggelyke bewyzen, dat, die zulks verrichten, Jesus discipelen, waare Gezanten des Hemels, echte Leeraars en onbedriegelyke, Apostelen van God zyn.’ By alle deeze klaare bewyzen voor de Godlykheid der Apostolische Predikinge, konnen wy nu noch hunne voorbeeldige heldenmoed, stille gelatenheid, aanhoudend geduld en onwankelbaare standvastigheid voegen. Men behoeft slecht
| |
| |
het oog te vestigen op het gehouden gedrag van Jesus dienstknechten en hunne verschillende lotgevallen; en men zal aanstonds de sterkste en onloochenbaarste bewyzen daar toe aantreffen. Hoe veel moeds behoorde 'er niet toe, om onbevoorraad, en als behoeftig, hun ampt, vrienden, bestaan, vaderland, en al 't geen hun lief was, aanstonds en vrywillig te verlaaten, en zich tot een land en volk te begeeven waar zy geheel onbekend waren? Tot een volk waaronder ongodsdienstigheid, vooroordeelen, bygeloof, toomlooze zinsopvolgingen, en verregaande verkleefdheden aan de vaderlyke gebruiken en wetten, met veele menschelyke leeren en instellingen verzwaard, den zetel beklommen hadden en heerschten. Tot een volk, waaronder zy zich ligt verbeelden konden, dat zy hun ampt, niet zonder kruis en lyden en de felste martelingen, zouden voeren konnen. Zy kouden daarom aan de weereld, tot voorbeelden van onverzaagden heldenmoed en stille gelatenheid, van een voorbeeldig geduld en onwrikbaare standvastigheid, voorgesteld worden. Aan een onbereid volk wierdt hen bevolen eene Leere te verkondigen, waaraan wel veel gelegen was, maar welke echter, doordien het dezelve voor geheel nieuw en vreemd aanzag, door veelen, als verleidend zoude verworpen worden. Eene Leere, welke zo wel kruis en elend als vergenoegen en vreugde predikte, en voor den enkel zinlyken mensch, voor vleesch en bloed, eene loutere dwaasheid was, ja wier inhoud leerde, dat derzelver belyders en getrouwe verkondigers, met allerleie verdrietelykheden, met martelende banden en wreede vervolgingen bekroond konden worden. Waren nu de Apostelen met vleesch en bloed ten raade gegaan, waren zy niet byzonder door de Godheid gesterkt geworden, zeer gemaklyk hadden zy dan hierby weigerachtig en ontrouw konnen geworden zyn. Hoe veel vermogen moesten zy dus niet op zich zelven, op hun hart en overtuiging, hebben, om een Canaan te verlaaten en een Egypten te verkiezen, om vaderland en vrienden vaarwel te zeggen, en
slachtoffers van onmenschelyke wreedheid en fellen bloeddorst te worden? Welk eene heldenmoed en standvastigheid, om zyne broeders gebannen, en aan den dood zelfs overgeleverd te zien, en nochtans onverschrokken genoeg, om de zelfde zaak, waarom hunne broeders geofferd wierden, manmoedig staande te houden en te beweeren? Geene schrikbeelden van kerkers en naare gevangenissen, geene aakelige voorstellingen eenes wreeden
| |
| |
doods, geene schandelyke en heillooze rechtspleegingen van onrechtveerdige rechteren, geene brandende houtstapels en bloedige moordschavotten, geen dood, hoe langzaam pynigend en wreed ook, niets van deeze allen, was in staat, hen dien weg te doen verlaaten, welken Jesus, hun te bewandelen, bevoolen hadt ----- Welk een vooruitzicht dan toch bleef 'er voor deeze heilboden over? Ongetwyfeld verhieven zy zich boven deeze aarde, en zagen op die groote voordeelen, die niet hier beneden, maar aan den anderen kant van het graf, in de Eeuwigheid aan te treffen zyn, en voor hen bewaard wierden. ----- Welk een bewys moest dit niet opleveren voor de waarheid hunner zendinge en Godlykheid hunner leere?
Niet minder kon de gelukkige uitkomst en de heerlyke gevolgen van al het lyden der Apostelen, ten bewyze strekken van de waarheid hunner predikinge. Wat toch zoude van hun geworden zyn, by aldien zy zich door fellen angst hadden laaten vervoeren, en onder al hun kruis bezweeken waren? Zoude Jesus prediking wel dien gewenschten voortgang gehadt hebben welke wy zien, dat zy gehadt heeft? Zoude de leere des Euangeliums wel tot alle volken zyn uitgebreid geworden, daar wy, dank zy den Hemel! met billyke zielsverheffinge roemen mogen, dat dezelve nu, zedert byna achttien honderd jaaren, zoo zeer bewaard, aan de weereld gepredikt, en op ons is voortgeplant? Hoe veel zyn wy dan niet aan Jesus dienstknechten en aan hunne getrouwheid verplicht? Zy wierden dikwils zeer beangst - De eene zwaarigheid waren zy naauwlyks te boven gekomen, of veele anderen deeden zich wederom op. Gedrukt en gebukt onder den last van zoo veele bezwaaren, zouden zy, aan zich zelven overgelaaten, zeer ligt den moed hebben konnen laaten zinken, zoo God niet zelfs hunne sterkte ware geweest; te meer, daar men, naar de gedachten der volken van dien tyd, van meeninge was, dat zy, die zoo hevig bezocht en gekweld wierden, by uitneemenheid, groote en onrechtveerdige zondaars waren. Onaangezien alle hunne ligchaams zwakheden, bleeven zy onder al hun lyden dan noch grootmoedig en onverschrokken. ‘Verwonderd u niet’ zoo konden zy spreeken, ‘dat wy onder dien zwaaren last, onder allerleie wreedheid, haat en verdrukkingen, echter welgemoed zyn en niet bezwyken, terwyl ons kruis en lyden niet dan heerlyke uitwerkingen, en voor ons, zoo
| |
| |
zalige gevolgen hebben; en dit moet u veel meer verplichten, om ons voor waare knechten Gods, en getrouwe Apostelen van Jesus, aan te zien. Moeten wy alom het lyden en sterven van Jesus aan ons draagen, God die ons geroepen, en in dit ampt gesteld heeft, is getrouw, die wil en zal ons uithelpen.’
Hunne leere was waarheid en Godlyk eindelyk, door dien zy overwonnen. Welke pynigende slagen hen ook mogten treffen, en tot welke wreede uitersten men hen ook voerde, derzelver uitkomst en gevolgen moesten hun altoos dierbaar zyn, terwyl zy verzekerd waren, dat zy eindelyk altoos overwonnen. Door een goed en kwaad gerucht moesten zy hun ampt voeren, en daar zy, by de weereld, wel veracht, doch in Gods oogen aangenaam, waren, en geleerd hadden allerlei leed met geduld en zachtmoedigheid te verdraagen, konden zy de heerlykste werktuigen in de handen van eenen wyzen God en den menschenbeminnenden Vader zyn, om de gaven des Hemels, en de verlichtende genade van den heiligen Geest in hunne zielen, ter verlichtinge der weereld, en ter uitbreidinge van de Evangelische predikinge, aan te wenden. Wie toch konde hen scheiden van de liefde Gods? droefnis of angst, vervolging, honger, naaktheid, of gevaar, of het zwaard? In dit alles, zeggen zy, overwinnen wy verre, om diens wille, die ons heeft lief gehadt; want wy zyn verzekerd, dat noch dood, noch leeven, noch engelen, noch vorstendommen, noch het tegenwoordige noch het toekomende, noch eenig geweld, noch het hooge, noch het diepe, noch eenig ander creatuur, ons kan scheiden van de liefde Gods in Christus Jesus, onzen Heere, Rom. VIII. vs. 35-39. Zoo sprak en gedroeg zich byzonder een Apostel Paulus, en zo verklaarden zich alle de overige getrouwe dienstknechten van Jesus, ten bewyze, dat zy zich der leere en belydenisse van hunnen grooten meester en leeraar niet schaamden, maar zich veel meer daar voor in de bresse stellen, en, waar het 'er op aan kwam, dezelve met pyn en banden belyden en met hun martelbloed, voorbeeldig en standvastig, bevestigen wilden.
Tot slot moet ik 'er noch eene aanmerking byvoegen. Men zoude mogelyk, daar de schriften des Nieuwen Verbonds zoo veel van den voorbeeldigen heldenmoed der Apostelen, van hunne onverzaagdheid in hun lyden, en van hunne standvastigheid in de leere van Jesus gewaagen, hier
| |
| |
tegen eenige bedenkingen konnen maaken, ten naadeele der bovengemelde waarheid, doordien in dezelven, hier en elders, van eenige menschenvreeze en kleinhartigheid, der eerste getuigen van Jesus, melding gemaakt wordt! Men zoude daaruit mogelyk tot de gedagten konnen komen; of men wel zoo zeker op het getuigenis der Apostelen staat maaken, en of men zich van hunne geloofweerdigheid wel vergewissen konde? Men zoude mogelyk hier tegen konnen inwerpen en vraagen: Hoe? Zyn Jesus Discipelen dan mannen geweest die in hunnen geheelen wandel en Apostolischen dienst door den Geest van God zyn geleid geworden, zyn zy zulke voorbeeldige en standvastige geloofshelden geweest, waarom zyn zy dan door angst, schrik en bangigheid beloopen? Waarom zyn zy dan hier, dan daar gevlucht? Waarom gezucht en hunne verlegenheid getoond? Waarom zoo veel van hun lyden, treurigheid en vervolgingen gesprooken? Men kan niet ontkennen, dat de Apostelen, nu en dan wel eens door schroom en vreesachtigheid zyn overvallen geworden, maar! zyn zy dan daar door geheel weggesleept, hebben zy hunnen post verlaaten, zyn zy ontrouw geworden? Is dan deeze hunne verschrokkenheid een onbedriegelyk bewys tegen de Godlykheid hunner leere? Verliest het Euangelium daardoor ook iets van zyne waardy? Wie waren toch de Apostelen van Jesus? Waren zy geene menschen, en moesten zy geene menschen blyven? Waren zy van alle menschelyke aandoeningen, van alle vreeze en schrik, geheel versteeken, en voor het menschelyke niet meer vatbaar? Moesten zy hunne natuur verloochenen toen zy Apostelen van Jesus wierden? Moest men hen van de aarde wegneemen, en in den Hemel boven de Engelen plaatzen? Zyn zy in en by deeze hunne angstvallige omstandigheden niet te ontschuldigen? De zwaarigheden zoowel hier by gemaakt, als ook de verwondering hier over, zullen aanstonds wegvallen en ophouden, wanneer men zich de menigte hunner rampen, de aanhoudenheid hunner vervolgingen, de wreedheid hunner vyananden, en de verschriklykheid
hunner gevaaren, verbeeldt. Hoe gedroeg zich Jesus omtrent zyne jongeren, wanneer zy treurig en verslagen waren? Verachtte hy wel de droefgeestigheid zyner volgelingen, toen hy hun zyn aannaderend lyden en dood bekend maakte; of berispte hy hunne billyke treurigheid? Wel verre van hun zuchten te misbillyken, vergunde hy hun veel meer, om het volle hart
| |
| |
en den zwoegenden boezem, door heete en silte traanen te ontlasten; wel verre van hen deswegen te doemen, beurt hy hen veel meer op, vertroostende hen met de heerlyke belofte, van hen haast te zullen wederzien, terwyl hunne treurigheid in blydschap veranderd worden, en niemand hunne vreugde, welke dan bestendig zoude zyn, van hen konde neemen.
Mogten zy dan, als menschen, door vrees overvallen en schroomachtig worden, als Apostelen evenwel vertzaagden zy niet: wars van alle kleinmoedigheid, richtten zy zich wederom op, en bleeven standvastig: verre van vertwyfeling, hoopten zy op God, doordien zy, op hem vertrouwende, voor geene gevaaren, hoe groot ook, beducht waren. En zo beweezen zy, daar zy overwonnen, de waarheid der Godlyke belofte: die tot het einde toe standvastig blyft, zal de kroone des eeuwigen leevens erven. -----
Uit het geen wy dus, aangaande het gehouden gedrag van Jesus Apostelen, hier ter neêr gesteld en aangeweezen hebben, kunnen wy veilig het besluit opmaaken en zeggen: dat hunne uitwendige nederigheid, hunne behoeftige toestand en onmacht, hunne rampen, banden en marteldood, geenzins iets konnen bewyzen tegen de waarheid hunner zendinge, en Godlykheid hunner Evangelische predikinge, maar dat alle deeze byzonderheden, veel meer, ontegenzeggelyke gronden opleveren, zoowel voor hun voorbeeldigen heldenmoed en onwrikbaare standvastigheid, als ook voor de Godlykheid des Evangeliums, voor de waarheid der Leere, welke zy verkondigden, en voor de kracht van Jesus Godsdienst; en ons Christenen overtuigen, dat het Evangelium van God is, en wy ons, in alle opzichten, veilig en gerust, op de geloofweerdige getuigenissen van Jesus Apostelen, verlaaten konnen.
A.
|
|