| |
De vriendschap en edelmoedigheid.
Of de Geschiedenis van sayd, een Algeryn, en compian, een Koopman van Marseilles.
Een Zedeleerende Gebeurtenis.
(Uit het Engelsch.)
Met den aanvang deezer Eeuwe hadt een Koopman van Marseilles, compian geheeten, het ongeluk, dat hy, naa een manmoedigenden tegenstand gebooden te hebben, genomen werd door een Algerynschen Kaper. De verwinnaar voerde hem na Algiers, en verkogt hem tot Slaaf. De Kooper was sayd, een der voornaamste Regeeringspersoonen in dit Roofnest. Deugd treft men niet zelden zelf by barbaaren aan Sayd omhelsde de Godsdienstbelydenis van het Land zyner Geboorte en Opvoeding; dan hy zag met een oog vol droefheid, en een hart vol weedoms, al de mishandelingen, welke de Christen-Gevangenen moesten ondergaan. ‘Zyn ze,’ sprak hy menigmaal tot hunnen Meester, of liever hunne Beulen, ‘zyn ze niet onze medeschepzels; denkt gy het Opperweezen te behaagen, door uwe woede los te laaten op deeze ongelukkige Slagtoffers, welken het Oorlogslot in uwe hand gesteld heeft? Wie de Wet der Natuure schendt beledigt den god, dien wy aanbidden; den god, die nimmer de bedryven van een wreed, medogenloos, hart zal vergeeven!’
Deeze gevoelens, schoon zy geenen indruk maakten op de verharde gemoederen zyner Land- en Stadgenooten, doen ons reeds by voorraad begrypen, dat de Koopman van Marseilles
| |
| |
álleen den naam van Slaaf hadt. 't Is waar, hy poogde zich nuttig te maaken by den braaven Musulman; zyne poogingen, om hem dienst te doen, waren onafgebrooken; doch het waren de poogingen van een Vriend, yverig voor de belangen van een Vriend, en de dankbaare sayd toonde zich in de geringste, zo wel als in de gewigtigste, bedryven gevoelig voor deeze poogingen. Hy gaf sayd het opperopzigt over zyne huislyke zaaken, en behandelde hem met een onbepaald vertrouwen.
Compian smaakte, ongetwyfeld, in de onverwagte goedheid zyns Meesters, eene verzagting van de Slaaverny; nogthans ontsnapte hem wel eens, zyns ondanks, een zugt, en de kwyning was op zyn gelaad te leezen. 't Viel sayd niet moeilyk deezen onaangenaamen toestand zyns dagelykschen Medgezels te ontdekken, en hy sprak hem indeezervoege aan: ‘Wat is het, myn Vriend, dat u zo zeer kwelt? Vergeefsch poogt gy uwe kwelling te bedekken. Ik kan in uwe Ziel leezen, een inwendig verdriet knaagt uw hart. Kunt gy klaagen over een Meester, die, afstand van dien tytel doende, thans uw toegenegenste Vriend is?’ ----- Ach! riep compian, in traanen uitbarstende: Ik ben zeker aan u verbonden door banden, die nimmer kunnen verbrooken worden; door banden van altoosduurende dankbaarheid. Ja, gy leest in 't binnenst myner Ziele; deeze is vervuld met de dankbaarste gevoelens wegens uwe goedheid; doch staa my toe, my op uwe aandoenlykheid te beroepen. Edelmoedige sayd, zoudt gy, in myn toestand, niet door verdriet verteerd worden? Kan ik vergeeten, dat ik een Vaderland...en in 't zelve eene Vrouw en twee Zoonen heb? Zyt gy ooit Vader geweest? Myn eenige wensch is, hun slegts voor weinige dagen te zien, hun aan myn hart te drukken, en zulk eene schikking op hunne zaaken te maaken, als hun, in myn afweezen, de grootste veiligheid schenkt. ----- ‘Hoor my, compian’ sprak sayd, ‘ik wil het niet verheelen; gy zyt voor my noodzaaklyk geworden, noodzaaklyk niet alleen ten aanziene myner tydlyke belangen; myne gevoelens zyn onbaatzoekender. Indien gy van my gaat, ben ik
van alles beroofd. Gy hebt myne tederste en vuurigste Vriendschap verworven, gy zyt een voedzel myner Ziele, en, indien ik u mis, weet ik zeker dat ik dit gemis niet zal kunnen overleeven.’ ----- Compian wierp zich neder voor de voeten van sayd, uitroepende: Myn waarde Meester! ----- ‘Ach!’ viel sayd hem in de rede, met uitgebreide armen, ‘noem my geen Meester, noem my uw Vriend, die niets hartlyker wenscht dan u te overtuigen van eene Verknogtheid, voor welke, geloof my, slegts weinige Zielen vatbaar zyn!’
De Koopman van Marseilles beantwoordde eene Vriendschap zo inneemend met eene wederkeerige van zynen kant; doch hy kon de zugt om Frankryk, om zyne Vrouw en Kinderen
| |
| |
te zien, niet dooven. Eene ziekte tast hem aan; sayd gevoelt zich desgelyks ongesteld; hy doet zynen Vriend allen mogelyken bystand en verlaat hem niet. Compian stelt hem voor. Wilt gy my in 't leeven spaaren, daar is maar één weg open om my myne gezondheid weder te geeven; vergun my ééns myne Vrouw en Kinderen te mogen zien! ‘Ach! wreede,’ riep sayd uit, ‘waar is uwe Vriendschap jegens my? Zeg wat gy begeert? Wilt gy deelen in myne bezittingen? Ik schenk het u; maar uwe Vryheid te erlangen...my te verlaaten....Ik heb u meermaalen gezegd, dat gy noodzaaklyk zyt tot myn geluk.’ ----- Hoor my, hervatte compian, houdt gy my voor een Man van Eer? Durft gy u op myn woord verlaaten? ----- ‘Ja, Christen, ik twyfel niet aan uwe Eerlykheid. 't Verschil onzer Godsdienstbegrippen heeft my niet ongevoelig gemaakt voor uwe Deugden. Zints het eerste oogenblik dat wy elkander zagen, heb ik u strikt gade geslaagen; en beken met het streelendste vergenoegen, dat ik gevoelens in u ontdekte, die u aan myn hart dierbaar deeden worden, en hier uit is eene verknogtheid gebooren, waar door ik my voor altoos aan u verloofde.’ ----- Ach! edelmoedige
sayd, indien gy my dan agt en bemint, indien gy my onbekwaam agt om myne Eer te schenden, staa my dan toe na myn Land te mogen trekken, om ééns myne Vrouw en Kinderen te omhelzen, en ik zal wederkeeren. ----- ‘Zult gy wederkeeren, compian?’ ----- ik geef u hier op myn woord, myn onkrenkbaar heilig woord. ----- ‘Gaa dan; sprak sayd, zie uw Vaderland, uwe Vrouw en Kinderen weder: maar wees gedagtig dat ik u te rug wagt; dat gy uw woord 'er voor verpand hebt, en dat ik, indien gy, ten gestelden tyde, niet wederkomt, van verdriet vergaan zal. Compian! gy weet ik ben uw Vriend, nooit uw Heer, geweest.’ ----- De Koopman wierp zich, weenende, in de armen van sayd, zeggende: Ja, myn dierbaare Weldoender; ja, ik zal wederkeeren tot de oude Vriendschapsbanden. Gy zult zien, dat ik waardig ben, die onderscheiding met welke gy my altoos bejegend hebt, en thans in 't byzonder betoont!
De Koopman van Marseilles rust zich toe tot de reize. Sayd poogt zyn boezemsmert te verbergen. De dag des vertreks breekt aan: en op denzelven vertoont hy al de gevoeligheid en tevens al de edelheid van Ziel. ‘Gaa,’ zegt hy: ‘zie deeze traanen niet; denk, nogthans, dat uwe hand alleen dezelve kan afdroogen. Ik zal de dagen en de uuren tellen, en nooit rust genieten, tot ik u wederzie!’ ----- Compian storte zyne erkentlyke Ziel uit met de nadruklykst spreekende traanen: hy gaat scheep. Een Slaaf brengt hem een Brief met een kisje vol Sequinen; de Brief behelsde. ‘Myn Vriend! weiger niet dit gering teken myner verknogtheid aan u te aanvaarden:
| |
| |
myn Leeven is aan uw Leeven verbonden; en tot uwe wederkomst zal myne Ziel door verdriet verteerd worden!’
Compian zag, naa een gelukkigen en spoedigen overtocht, Marseilles weder. Welk eene vreugd, welk eene verrukking, genoot hy in de armen zyner Vrouwe! en de omhelzingen zyner Kinderen! Hy beschikt zyne zaaken, door zyn lang afweezen in verwarringe geraakt. Zyne Vrienden onthaalen hem geduurig; hy voelde het vermaak, 't geen het hart doortintelt, wanneer men, naa eene uitlandigheid van veele jaaren, zyn Vaderlyken grond weder betreedt, en bot mag vieren aan de genoeglykste gewaarwordingen der Natuure.
Sayd bevondt zich in eenen recht tegenovergestelden toestand. Eene diepgaande doefgeestigheid verbitterde zyn bestaan. Dikwyls beschuldigde hy zichzelven, dat hy te onbedagt toegegeeven hadt aan de inboezemingen van Edelmoedigheid; ‘Compian,’ dit waren zyne overpeinzingen, ‘compian zal nooit wederkeeren: een misbruik van myne zwakheid maaken ----- ach, compian! hebt gy my vergeeten? ik ben uw Slaaf geweest, ik ben die nog. In de bezitting van alle myne schatten, vind ik niets van die geneugten, welke ik mogt smaaken als onze voor elkander geschikte harten zich onderling uitstortten. Indien ik u, ô compian, niet weder zie, sterf ik beroofd van allen troost.’ ----- Intusschen ontving hy brieven van Marseilles, opgevuld met betuigingen van altoosduurende erkentenis. Compian gaf 'er hem ook een verslag in van den staat zyner zaaken; doch sprak van het stuk, waarin sayd het meeste belang stelde, geen enkel woord. ‘Ik zal, was zyn besluit, gewislyk bedroogen zyn.’
De Koopman van Marseilles noodigde alle zyne Bloedverwanten en Vrienden, op een heerlyk gastmaal. Naa den maaltyd werd het overige van den dag in verscheide vermaakneemingen gesleeten. Het uur van scheiden naderde: en zy stonden gereed, wanneer compian zeide: Blyft nog een oogenblik; ik heb iets van het uiterste aanbelang aan u te ontdekken; gaa weder zitten en verwaardigt my met uwe aandagt. ----- 't Geheele gezelschap wagtte met ongeduld wat hier zou gebeuren. Compian haalde een papier uit den zak, en reikte het zyne Vrouwe toe, zeggende, dit is myn Uiterste Wil! ----- ‘Uw Uiterste wil! hoe...Waarom dien thans te voorschyn gebragt - gevoelt gy uw dood ras aanstaande?’ ----- Neen, naar allen schyn is dit myn geval niet; maar ik heb my gereed gemaakt tot myn vertrek. ----- ‘Uw vertrek!’ riep het geheele gezelschap met ééne stem, ‘verklaar, wat gy hier mede meent.’ - - Dat ik gereed staa u te verlaaten ----- misschien voor altoos. Hierom ben ik zo vlytig bezig geweest om alle myne zaaken in orde te brengen. Myne Vrouw en Kinderen zullen even zeer reden hebben om voldaan te zyn. Ik heb hunne
| |
| |
onderscheide belangen behartigd met al de naauwkeurigheid, die regtvaardigheid en genegenheid kunnen inboezemen. Alles, wat in myn vermogen was, heb ik voor hun gedaan; nu moet ik om my zelven denken. De Bloedverwanten van compian begeerden de reden van dit zo geheel onverwagte vertrek te weeten. Ik zie, sprak hy, dat gy angstvallig gist na de meening van 't geen u een raadzel schynt. Ik zal het uitleggen; niemand uwer kan vergeeten weezen, dat ik, eenige maanden geleden, hier komende, een Slaaf was, en de ketenen, die my binden, zyn van dien aart, dat ze nooit kunnen gebrooken worden. ----- ‘Hoe, zyt gy nog geld noodig tot het betaalen van uwen losprys? vindt gy des eenige verlegenheid, uwe Vrienden zyn gereed om u met al hun vermogen by te springen.’ ----- Ik ben zeer dankbaar voor dit edelmoedig aanbod; doch myne Vrienden kunnen my, in dit geval, niet dienen: want al konden zy alle de schatten van Marseilles aan my schenken, ze zouden niet genoegzaam weezen om myn schuld te betaalen.
Hierop deedt compian, met al de geestdrift eener deugzaame Ziele, een verslag van de verpligtingen, die hem aan den Algeryn verbonden: en van de voorwaarde, op welke hy verlof bekomen hadt om zyne Vrouw en Kinderen te zien; ten besluite vermeldende, gy bemerkt dat geene bedenking, welke ook, my ontslaan kan van myn eed: 't is de verbintenis van Pligt, Dankbaarheid, van Eer. ----- Een der aanweezenden, wiens niets beduidend gelaat eene Ziel aankondigde van alle edele gevoelens verstooten, en die desniettegenstaande zich veel liet voorstaan op 't geen hy keurig oordeel noemde, liet zich hooren. ‘Myn arme compian! zyt gy wel by uw verstand? Gy spreekt van Verbintenissen, van Eer en wat niet al...waarom zult gy uw woord houden by zulk Volk? Zyn ze geen Turken? Zy gelooven niet in god!’ ----- Zy gelooven in god, hernam compian, glimlachende, 't is waar, hunne Godsdienstbelydenis verschilt van de onze; doch zy hebben, egter, dezelfde denkbeelden van Eer, Braafheid en Deugd. sayd ten minsten heeft zich altoos onder die eerbiedenswaardige charactertrekken aan my vertoond. Hy is, daarenboven myn Weldoender....myn Vriend. 't Is alleen in gevolg van zyn verlof, dat ik het genoegen mogt smaaken om myn dierbaar gezin te omhelzen, en u allen nog eens te zien. Ik zal na Algiers wederkeeren...myn Pligt roept my.......ik moet volstrekt gaan.
Hy staat van tafel op; het geheele Gezelschap vernieuwt de aanzoeken en smeekingen. Zyne Vrouw, zyne Kinderen vallen hem om den hals, vereenigen traanen, gebeden, en weeklagten. De deugdzaame compian blyft onverzetlyk. De bovengemelde spreeker vervoegt zich by hem met de houding van iemand, die een redmiddel hadt uitgedagt. ‘Myn Vriend, indien gy uzelven volstrekt door een Eed verbonden rekent, wy weeten wegen en middelen om u van die verbintenis te
| |
| |
ontslaan: ik ken 'er twee......doch ik zeg u nogmaals, gy kunt mets aan die schelmsche Turken verschuldigd zyn.’
Compian is doof voor alle inboezemingen, welke zyn hart niet kan goedkeuren. Zyn hart alleen raadpleegt hy, en gehoorzaamt 'er volkomen aan. Hy rukt zichzelven uit de omhelzende armen zyns Huisgezins en zyner Vrienden, die hem weenende na de haven vergezellen. Weest verzekerd; sprak hy tot zyne Vrouw en Kinderen, dat ik onverduldig haak om my weder by u te vervoegen, dat my het scheiden allerbitterst valt. Gy kunt myne aandoenlykheid niet in twyfel trekken...gy ziet 'er de proef van. Was myn hart min vatbaar, ik schond myne belofte, maar ik weet, dat sayd my wagt; ik ben door de heiligste banden verbonden. Ik heb de pligten van Egtgenoot en Vader volbragt. Voor ulieder belangen kan ik niet meer zorgen. Ik moet thans voldoen aan de verpligtingen van Eer en Vriendschap. Vaar wel....geloof my....gy zult nooit uit myn hart weezen. ----- Dit zeggende, rukte compian zich, met een blykbaare wederzin, uit de klemmende omhelzingen, en tradt aan boord. Hy waagde het niet de ooggen strandwaards te wenden, voelende dat hy gevaar liep om te rugge gevoerd te worden, door die kragtige beweegingen der Natuure, welke het zo bezwaarlyk valt te wederstaan.
Eindelyk bezeilt hy de haven van Algiers, en komt in het paleis van sayd. Het eerste berigt luidt, dat eene verregaande droefgeestigheid deezen vermeesterd hadt, en dat hy gevaarlyk krank lag. Compian treedt de kamer van sayd in, vindt hem liggen op een sofa, bykans den geest geevende. Hy werpt zich in diens armen met deeze woorden. Myn Meester! myn Vriend! gy ziet my weder; ik kom om myn Woord te houden en myn Pligt te volbrengen! ----- De vreugde van sayd is onbeschrysbaar. ----- ‘Zyt gy het compian! Zyt gy het! Ach! gy zult my het leeven weder schenken. Ja, ik verteerde kwynende om uw afweezen. ----- Ik durfde niet langer eene hoop koesteren....Ik vermoedde....Ik begon my te verbeelden de Christenen....doch ik deed hun ongelyk....Edelmoedige en deugdzaame Zielen, ben ik nu overtuigd, vindt men overal.’
Sayd dankte den Hemel en bewonderde de Grootmoedigheid en Trouwe van compian, die voor hem zyn Vaderland, zyn Gezin, en alles wat hem op aarde kon verbinden, hadt opgeofferd. Deeze Edelmoedige voer voort met hem alles te betoonen wat Vriendschap en Dankbaarheid kon inboezemen. Ja; myn Meester, sprak compian, (want met dien naam zal ik u altoos gaarne noemen,) 't was niet noodig dat ik my door eene Belofte verbond. Vriendschap alleen zou genoegzaam geweest zyn om my tot mynen waarden Weldoener te rug te brengen.
Te vergeefsch zogt sayd zyn Slaaf te overtreffen in blyken van Verknogtheid en Edelmoedigheid. Nu en dan vondt de een den ander in traanen, en zy zogten, egter, voor zich zelven te verbergen uit welke bronnen zy vloeiden. Compian
| |
| |
hadt den Algeryn, van tyd tot tyd, meer blyk gegeeven van yver, werkzaamheid en bekwaamheid. Alle de zaaken van sayd gingen door zyne handen, op deeze hadt hy eene schikking en geregeldheid beraamd, die de inkomsten zyns Weldoeners verdubbelde. Zy poogden elkander voorby te streeven in het wederzydsch genoegen van verpligten.
Compian werd, desniettegenstaende, geknaagd door eene heimlyke zorge, welke het oog zyns Meesters niet kon ontgaan, die, ondanks het genoegen, voortspruitende uit het herkrygen van zyn Vriend en het leeven met hem, zeer droefgeestig werd en allengskens erger. Diepgehaalde zugten en klagten ontglipten hem by wylen. Men zou veelligt gezegd hebben, dat zyne ziel in arbeid ging, met iets worstelde, en het tragtte te onder te brengen. Compian moest onaandagtiger geweest zyn dan hy was, om niet te zien, dat, wanneer sayd het oog op hem sloeg, de hevigheid zyner gemoedsbeweegingen zich ten allersterksten vertoonde.
Op zekeren avond bejegende sayd zynen Vriend, met grooter betoon van Vriendschap, dan hy tot nog gedaan hadt, en uitte, onder anderen, deeze taal. ‘Compian! gy spreekt geduurig van myne gunstbetooningen. Ik kan nooit de verpligtingen, welke ik aan u heb, beantwoorden; ik gevoel al de waarde der diensten, door u aan my beweezen. Gy hebt alles aan my opgeofferd; en Ik....Ik heb het alleen in myn vermogen gehad u te beminnen: eene schraale belooning waarlyk voor uw edelmoedig en inneemend gedrag. Wanneer gy na uw Geboorteland wederkeert, denk dan aan een Man...zeker geen uwer Landgenooten bemint u meerder,....Gy waart nooit myn Slaaf....Gy waart my een Vriend...een Zoon. Indien gy myne oogen sloot, zou myne geheele bezitting uw erfenis zyn. Maar ik moet my zelven dit genoegen ontzeggen. Ach! compian! ik moet geweld doen aan myn hart....Vergeet, waar heen ook uw lot u moge voeren, vergeet nimmer sayd...Denk dat gy in hem een Vriend agterliet......
Hy kon geen woord meer uitbrengen; zyne traanen, zyne geheel vertederde ziel belette hem voort te spreeken. Compian drukt hem, in eene vervoering van aandoenlykheid, aan zyn hart, zeggende: Weldaadige Man! Aanbiddelyke Man, kunt gy denken, dat ik immer zal ophouden u lief te hebben? ----- 't Is waar, myne Echtgenoot en Kinderen....derzelver aandenken....verwekt, by wylen, de aandoeningen van droefheid; doch de Vriendschap, welke ik u gezwooren heb, is, te dier oorzaake, niet min vuurig, niet min opregt. ----- ‘Neen, myn compian!’ hervatte sayd, nog zigtbaarder dan voorheen ontroerd, ‘gy zult my niet overtreffen. 't Is de pligt van sayd, zulke opofferingen te gedenken en te beloonen. Staa morgen vroeg
| |
| |
op, wy zullen eene wandeling na de haven doen...Geloof my, gy zult altoos dierbaar aan myn hart weezen.’
Compian was zeer ontroerd over de omstandigheid, waar in hy zyn Meester verliet: en sprak by zichzelven. Bedrieg ik my? Welk een ramp heeft hem zo zeer neerslagtig gemaakt? Vrugtloos poogde hy het te verheelen. Goede Hemel! spaar een leeven, my zo dierbaar. Nooit beklom vriendschap een zo hoog toppunt!
De dag brak nauwlyks aan, of sayd tradt in het vertrek zyns Vriends, die verbaasd stondt op het aanschouwen van een zo verbleekt en ongedaan gelaad. Ach! myn waarde Meester, wat schort u? hebt gy deezen nagt niet wel gerust? ----- ‘Niets, niets, myn Vriend,...ik moet myn besluit volvoeren,...Ik heb het vast bepaald...ja...volstrekt bepaald.’ ----- Verklaar, verklaar my dit geheim, myn waarde Meester! ----- ‘Kom laaten wy ons na de Haven spoeden...helaas! gy zult het maar al te ras ontdekken.’
De angst van compian klom allengskens hooger; hy kon zich met geene mogelykheid verbeelden, wat sayd zo moeilyk viel te ontdekken. Zy bereiken, onder die worstelende aandoeningen, de Haven. Compian ziet een schip leggen, waarin sayd verzoekt dat hy zou intreeden. Hy bewondert het schoone maakzel, de Koopmanschappen en veelwaardige goederen, met welke het belaaden was; naa alles bezien en nauwkeurig opgenomen te hebben, is hy de eerste die voorstelt van boord te gaan. ‘Myn Vriend,’ liet zich toen sayd hooren, onder een vloed van traanen, ‘myn Vriend, gy zult in dit Schip blyven...'t is het uwe. Te lang, veel te lang, heb ik de regten der Vriendschap geschonden. Ga, en vervoeg u na uw Land, by uw Huisgezin. Toon uwe Vrienden de ketenen, waarmede men te Algiers Slaaven, gelyk gy zyt, belaadt.’ Hierop gaf hy hem een Gouden Keten, ryklyk met Diamanten bezet, in Fransch geld misschien meer dan 500,000 Livres waardig; 'er byvoegende. ‘Dit is niets, in vergelyking met de gevoelens, welke gy in myn hart naalaat....doch ik moet my van u afrukken...Zie, bid ik u, niet hoe veel deeze wreede scheiding my kost!’ ----- Compian, verbaasd, verstomd, en vervoerd, door die overmaate van aandoenlykheid, welke deeze edele daad noodwendig moest voortbrengen, zogt te vergeefsch zyn Meester in edelheid van Ziel te evenaaren. ‘Ik ben, sprak sayd, uw Meester geweest, en 't is uw pligt te gehoorzaamen!’ dit zeggende drukte hy hem aan zyn boezem.
Ten laatsten namen deeze twee, elkanders ongemeene Vriendschap zo waardig, een hartbreekend afscheid. Compian kwam te Marseilles, en, by zyne Huisgenooten gekomen, borst hy uit. Denk hoe zeer ik u bemin; om uwent wil heb ik den dierbaarsten Vriend en edelmoedigsten Weldoender verlaaten. Gy zult 'er de proeve van zien. Ik heb een Schip medegebragt, 't welk, met de
| |
| |
goederen, meer dan 1,100,000 Livres waardig is; dit Schip, deeze goederen is een Geschenk van zyne hand. Myne Vrienden smeekt, smeekt altoos Zegeningen af, die op het hoofd van den overgelyklyken
sayd nederdaalen!
De Man zyner kennisse, die voorheen van oordeel was, dat men den Turken geen woord moest houden, kwam een bezoek by compian afleggen; die zich niet kon bedwingen hem te gemoet te voeren. - Denkt gy dat veelen van ons Christenen dien Turk in edelheid van hart en grootheid van gedrag zouden overtreffen!
Compian onderhieldt eene bestendige briefwisseling met sayd, en elke brief, dien hy schreef, was met traanen besproeid. Eenige jaaren daar naa, als hy zich gereed maakte nog eene reis te doen, om het genoegen te genieten van zyn Weldoender nogmaals te zien en te omhelzen, tastte hem eene krankheid aan, die hem wegrukte. Sayd ontving de tyding van den dood zyns Vriends met zo veel aandoening, dat de droefheid hem te eenemaal vermeesterde, en hy zyn geliefden compian welhaast ten grave volgde.
|
|