Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.(Vervolg van bladz. 394.)
De Inboorelingen waren, over 't algemeen, niet meer dan van de gewoone langte, veelen kleinder, breed van Borst; het onevenredigst gedeelte huns Lichaams waren de Hoofden, zeer groot, met een dikken korten Hals, de Aangezigten breed en plat. Hunne Oogen, schoon niet klein, hadden nauwlyks eenige evenredigheid tot hunne Aangezigten; de rondgepunte Neuzen hingen aan 't einde overgeboogen. Hunne Tanden waren zwaar, wit, gelyk van grootte en wel geregeld. Hun Hair was zwart, dik, regt en zwaar; Baarden hadden zy weinig of dun; doch de Hairen, om de lippen der geenen die 'er mede voorzien waren, vertoonden zich styf en borstelagtig, en meest bruinverwig. Verscheide oude Mannen droegen breede, dikke, rechthairige Baarden. Schoon de Bewoonders van Prins Williams Sound over 't algemeen wel naar elkander gelyken in Gestalte en de kloekheid hunner Hoofden, doet 'er zich eene groote verscheidenheid op in hunne Weezentrekken: doch zeer weinigen kunnen den naam van schoon draagen, hoewel | |
[pagina 435]
| |
hun Gelaat veelal eene groote maate van leevendigheid, goedaartigheid en openhartigheid, aanduidt; eenigen nogthans zagen 'er grommig en agterhoudend uit. Zommige Vrouwen hebben goelyke Aangezigten, en de meeste zyn, door de kiescher weezenstrekken, zeer gemaklyk van de Mannen te onderkennen; doch dit past meest op de jongste soort, en die van middelbaaren ouderdom. De kleur van eenige der Vrouwen en Kinderen is blank; doch zonder eenig inmengzel van rood. Zommigen der Mannen, die wy naakt zagen, waren bruin of zwart van verwe, 't geen niet wel het uitwerkzel van eenig besmeerzel kan weezen; want zy schilderen hunne Lichaamen niet. De gemeene Kleeding, (want Mannen, Vrouwen, en Kinderen zyn eveneens gekleed) bestaat uit eene soort van sluitende rok, veelal tot de enkels, schoon zomtyds slegts tot de knien raakende; aan het boveneinde is een gat, juist groot genoeg om het hoofd door te steeken; de mouwen reiken tot de vuist. Deeze rokken zyn gemaakt van de huiden van verschillende Dieren, en worden meestentyd met het hair buitenwaards gedraagen. Eenigen hebben deeze rokken van Vogelhuiden, waarop het dons alleen gelaaten is. En wy zagen een of twee Wollen Kleedingen gelyk aan die der Inwoonderen van Nootka. De zoomen, waar onderscheide huiden zamengevoegd waren, zag men vercierd met lederen reepjes uit dezelfde huiden gesneeden. Eenige weinigen hebben eene soort van Kap, anderen draagen een Hoed, en dit maakt hunne kleeding uit in goed weer. Wanneer het regent, trekken zy over den gemelden rok een anderen aan, kunstig vervaardigd van het ingewand der Walvisschen, of van eenig ander groot Zeedier, en zo aartig bereid, dat het meest gelykt naar ons Goudslagers vlies. Dezelve is zo gemaakt, dat men dien om den hals kan digt haalen, de mouwen loopen tot op het gewricht van de hand, en worden met een band daar om vastgemaakt; de afhangende slippen trekken zy, in hunne Canoes, over den rand van het gat waarin zy zitten, zo dat 'er geen water kan inkomen: Dit overtrekzel is zo digt als een blaas, en moet, om het barsten te voorkomen, steeds nat of vogtig gehouden worden. Dit overtrekzel, zo wel als de gemeene rok, gelykt zeer naar de Kleeding der Groenlanderen, zo als crantz dezelve beschryft, die ons teffens veele andere treffende voorbeelden oplevert, van gelykheid tusschen de Groenlanders en de Americaanen van deeze streek. | |
[pagina 436]
| |
Over 't algemeen dekken zy noch hunne beenen, noch hunne voeten; doch eenige weinigen hadden eene soort van broeken, tot halverweg de dye; dan nauwlyks was 'er een of hy bezat vuistwanten, gemaakt van beerenvel. Zy, die iets op 't hoofd droegen, geleeken in dit opzigt naar de Inwoonders van Nootka; 't waren hooge geknotte kegelvormige Kappen, gemaakt van stroo, en zomtyds van hout, gelykende naar een Zeehonden - kop, welgeschilderd. De Mannen draagen doorgaans het Hair rondsom den nek en het voorhoofd afgesneeden; doch de Vrouwen laaten 't zelve groeijen; de meesten binden het met een klein boschje op den kruin des Hoofds zamen; eenige weinigen binden het van agteren omtrent op onze wyze. Beide de Sexen doorbooren de ooren met verscheide gaten, waarin zy koraalen hangen van dezelfde ronde schelpagtige zelfstandigheid als die van Nootka gebruiken. Het middelschot van den neus is desgelyks doorboord; hier in steeken zy gewoonlyk de staartvederen van klein gevogelte, of kleine afhangende cieraaden, gemaakt van de gemelde schulpagtige zelfstandigheid, gereegen aan een styve koord, drie of vier duimen lang, 't geen hun een waarlyk zonderling voorkomen byzet. Doch het zeldzaamste en afzigtigste cieraad, door eenigen van beiderlei Sexen aangenomen, is, dat zy den onderlip gespleeten ofgeheel doorsneeden hebben, in dezelfde rigting als de mond, een weinig hooger dan het uitsteekend deel der kin. Deeze insnyding, welke zy zelfs by zuigelingen doen, is meermaalen boven de twee duimen lang, en neemt of door de natuurlyke opkrimping, als de wonde versch is, of door eenige kunstgreep, de gedaante van weezenlyke lippen aan, en wordt zo wyd, dat zy 'er de tong kunnen doorsteeken. Dit deedt een onzer Matroozen, die de eerste zodanig iemand zag, uitroepen, dat de Kaerel twee monden hadt; indedaad het geleek 'er zeer veel op. In deezen Kunst-mond steeken zy een plat klein cieraad, gemaakt van een schulp of been, verdeeld in kleine vakjes, gelyk kleine tanden, tot op het grondstuk van het dikste gedeelte, welk gesneden gedeelte buitenwaards uitsteekt. Anderen hebben in den onderlip slegts eenige gaten, vercierd met veele uitsteekende schelpcieraaden, die zich als een tweede ry ondertanden vertoonen. Deeze zyn de eigen Cieraaden diens Volks. Doch wy vonden hy hun veele Koraalen van Europisch maakzel; meest | |
[pagina 437]
| |
van eene bleekblaauwe kleur, die zy in hunne ooren en aan hunne kappen hangen, of voegen by hunne lipcieraaden; zy hangen zomtyds tot beneden de kin; doch hier mede kunnen zy zo vaardig niet te regt, als met hunne eigene lipcieraaden, welke zy, naar welgevallen, met de tong kunnen wegneemen of na binnen zuigen. Zy draagen ook armtanden van koraal en schulpwerk. Over 't algemeen zyn ze dermaate gesteld op cieraad, dat zy bykans alles in den doorboorden lip steeken; een Man kwam te voorschyn met twee onzer spykeren daaruit steeken, als de punten van een hooivork, en een ander deedt zyn best, om 'er een grooten koperen knoop in te krygen. Niet zelden schilderen de Mannen hunne Aangezigten helder rood of zwart, ook wel blaauw; doch niet in eene regelmaatige gedaante; de Vrouwen zoeken hun eenigermaate na te volgen, door het Aangezigt zwart te streepen, indiervoege, dat de streepen op elke kaak zamenloopen. Hunne Lichaamen schilderen zy niet, 't geen mogelyk moet toegeschreeven worden aan de schaarsheid van verfstoffen: want alle de kleuren, welke zy in blaazen te koop bragten, waren in eene zeer geringe hoeveelheid. Hunne Wapens, Visch- en Jaag-gereedschappen, als mede hunne Canoes, zyn volmaakt dezelfde als die de Esquimaux en Groenlanders gebruiken. Tot een verdeedigende wapenrusting hebben zy eene soort van jak of kolder, van leder, met zenuwen doorvlogten, geheel buigzaam, doch zo sterk, dat 'er geen pyl doorheen kan booren. Het bedekt alleen den romp, en heeft veel gelykheids met de Keurslyven onzer Vrouwen. Naardemaal geen deezer Volken woonde in de Baay, waar Capitein cook ankerde, of landde, zag hy geen hunner Wooningen, en hadt geen tyd om ze op te zoeken. In hunne Canoes, bragten zy eenige hunner Huishoudelyke Gereedschappen, zo die tot noodzaaklyke behoeften, als die tot Cieraad dienden, mede, bestaande in ronde en langwerpige Schotels, vierkante Bakken van hout en hoorn gemaakt, en zomtyds niet onaartig gesneeden, en digtgevlogten Mandewerk. Onder anderen zagen wy kleine Canoes van hout, en eene menigte kleine Beeldtjes, vier of vyf duimen lang, van hout, of opgevuld, bedekt met een lapje bont, en opgepronkt met vederen, met hair op de hoofden. Of dit Speelgoed voor Kinderen was, dan of zy ze in eerbied hielden, als gedagtenistekens hunner overledene Vrienden, en tot eenig bygeloovig einde bezigden, | |
[pagina 438]
| |
konden wy niet bepaalen. Zy hadden ook eene menigte Instrumenten, gemaakt van twee of drie hoepen of even wyde stukken hout, met een dwarshout in 't midden, om ze by vast te houden. Aan deeze was eene groote menigte gedroogde rieten, vastgemaakt met draaden, dienende om te ratelen, en een groot geraas te verwekken, als zy dezelve schudden. Dit werktuig schynt de plaats te bekleeden van den ratelvogel te Nootka, en het wordt waarschynlyk tot dezelfde einden gebezigd. Met welke werktuigen zy dit alles, en hunne andere dingen, vervaardigen, is onzeker; het eenige, dat wy onder hun zagen, was eene soort van Byl, bykans van 't zelfde maakzel als op Otaheite, en de andere Eilanden in de Zuidzee. Zy hebben eene groote menigte yzeren Messen, eenige zyn recht, andere een weinig geboogen, zommige vry klein in harde hegten gezet, met het lemmer opwaards gekromd, gelyk eenig Schoenmaakers gereedschap by ons. Doch zy hebben ook Messen van eene andere soort, bykans twee voeten lang: byna van gedaante als een dolk-mes, een groef in 't midden. Deeze draagen zy in scheden van dierenvellen, en hangen ze aan een lederen riem aan den hals, onder hunne kleederen; van dezelve bedienen zy zich waarschynlyk als een wapentuig, daar zy de overige Messen tot andere einden aanwenden. Elk ding, nogthans, 't welk zy hebben, is zo wel en kunstig gemaakt, als of zy de best voorziene gereedschapskist bezaten. Wanneer men den ruwen en onbeschaafden slaat, waar in deeze Volken leeven, hunne Noordlyke ligging in een Land, steeds bedekt met sneeuw, en de slegte werktuigen waar van zy zich bedienen, in aanmerking neemt, blykt het, dat hunne vinding en handigheid, voor geen ander Volk, behoeft te wyken. Het Voedzel, 't geen wy hun zagen nuttigen, bestondt in gedroogden Visch en Vleesch van eenige Dieren, of gekookt, of gebraaden: van 't laatste kogten wy eenigen voorraad, 't scheen Beerenvleesch, vischagtig van smaak. Zy eeten ook de grooter soort van Varen wortel, die wy te Nootka aantroffen. Hun Drank is waarschynlyk Water: want in hunne Canoes bragten zy sneeuw in houten vaten, 't geen zy by monden vol gebruikten; misschien deeden zy dit, om dat het zich in open vaten gemaklyker laat vervoeren dan Water. Hunne wyze van eeten kwam ons voor, voegelyk en zindelyk te zyn; want zy droegen altoos zorge, om eenige vuiligheid, welke aan de spyze | |
[pagina 439]
| |
mogt zitten, 'er af te doen. En, schoon zy, zomtyds, het rauwe vet van eenig Zeedier binnen sloegen, sneeden zy het in kleine stukjes met hunne messen. 't Zelfde mag gezegd worden van hunne Persoonen, zy waren geheel niet wanhavenig, en de houten Vaten, waar in zy hunne Spyzen deeden, vertoonden zich rein; hunne Canoes zelve waren niet morssig. Hunne Taal scheen moeilyk te verstaan, niet uit hoofde van de weinige onderscheiding of verwardheid in woorden en klanken; maar van wegen de verscheide betekenissen, welke zy hebben. Behalven de Dieren, welke wy te Nootka zagen, zyn 'er hier eenigen, welke wy daar niet aantroffen, als de Witte Beer, van welker Huiden de Inwoonders eenige stukken medebragten. Een grooter soort van Hermelyn, dan de gewoone; dezelfde als te Nootka, eenigzins met bruin gemengeld, en naauwlyks eenig zwart aan den staart hebbende. De Inboorelingen hadden ook by zich, de huid van den kop van eenig groot Dier; doch wy konden niet ten vollen bepaalen van welk; schoon uit de kleur en de vlokkigheid van het hair, en de ongelykheid aan eenig Landdier, mogt beslooten worden, dat dezelve kwam van den grooten Zeebeer. Maar een der schoonste huiden, en die byzonder eigen scheen aan deeze plaats, was die van een klein Diertje, omtrent tien duimen lang, op den rug bruin of roestkleurig, met een groot getal witagtige vlekjes; op de zyden blaauwagtig aschverwig, desgelyks met deeze vlekjes; de staart haalt niet meer dan een derde van de lengte des Lyfs, en is aan de kanten met wit hair bezet. Ongetwyfeld het zelfde Diertje, 't welk de Heer stirlin, in zyn kort Berigt van den Noorder-Archipel, de Gevlekte Veldmuis noemt. Maar of dit Diertje tot het Geslacht der Muizen behoort, of een Eekhoorntje is, konden wy, by mangel aan volkome huiden, niet zeggen. De Heer anderson helde tot de gedagte over, dat dit het zelfde Diertje was, als de Heer pennant beschryft, onder den naam van de Casan Marmot. Het aantal huiden, hier gevonden, wyst uit, den grooten overvloed der gemelde Dieren; doch het is opmerkelyk, dat wy geen vellen van Muizen, of huiden van Hartebeesten, hier aantroffen. Van de Vogelen te Nootka vermeld, vonden wy hier alleen den Witkoppigen Arend, den Alcyon, of Grooten Ysvogel, met eene zeer schoone Pluimadie, en het Bromvogeltje, dat dikmaal rondsom het Schip vloog, terwyl het ten anker lag, | |
[pagina 440]
| |
schoon dezelve hier bezwaarlyk konne leeven in den Winter, die zeer streng moet weezen. De Watervogels waren Ganzen, en een klein soort van Endvogels, omtrent gelyk die by Kerguelens-land, en eene andere soort, die niemand kende: doch eenige, die wy by van Diemensland en Nieuw-Zeeland aantroffen. Eenig Volk aan 't straud gegaan, doodde een Snep en eenige Pluviren. Doch, schoon over 't algemeen de Watervogels in grooten overvloed waren, inzonderheid de Endvogels en Ganzen, waren ze zo schuw, dat men ze bezwaarlyk binnenschoots kon krygen, en wy dus van dezelve maar weinig versnaapering. De Metaalen, by de Inwoonders van Prins Williams Sound, waren Koper en Yzer, beide, inzonderheid het laatstgemelde in zulk een overvloed, dat de meeste Spietzen en Pylen 'er punten van hadden. ----- Van Verfstoffen, waar van zy zich ter schildering bedienden, waren zy schaars bedeeld. ----- Weinig Gewassen zagen wy, de voornaamste Boomen waren de Canadiaansche Pynboomen, en deeze groeiden vry hoog. De Koraalen en het Yzer, by dit Volk gevonden, laaten geen twyfel over, dat zy dezelve van eenig beschaafd Volk moeten ontvangen hebben. Het was, uit de reeds gemelde byzonderheden hoogstwaarschynlyk, zo niet zeker, dat Capitein cook met de zynen de eerste Europeaanen waren, met welken zy ooit rechtstreeks omgegaan hadden; 'er blyft alleen over te bepaalen, van waar zy onze Europische goederen, door tusschenkomste, gekreegen hebben. En 'er kan geen de minste twyfel vallen, of zy ontvingen ze door de tusschenkomste der meer landwaards in gelegene Stammen van Hudsons Baay, of de Vastigheden aan de Canadiaansche Meiren; of men zou moeten veronderstellen, ('t geen egter min waarschynlyk is,) dat de Russische Handelaars van Kamtschatka, reeds hun handel zo verre hebben uitgestrekt; of althans dat de Inboorelingen hunner Oostlykst gelegene Vosschen-eilanden, langs de Kust, gemeenschap hebben met die van Prins Williams SoundGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 451]
| |
Wat het Koper aanbelangt, 't zelve schynt dit Volk zichzelven te bezorgen, of ten minsten door weinig handen te verkrygen. Zy gaven, op de punten hunner wapenen by 't handelen wyzende, te kennen, dat zy zelve zo veel van dit Metaal hadden dat zy niet meer behoefden. 't Is, egter, volgens Capitein cook, opmerkenswaardig, dat, indien de Inwoonders van deeze laatst door ons bezogte plaats, voorzien worden van Europische goederen, door den tusschenkomenden Handel op de Oostkust, zy nimmer, aan de meer landwaards inwoonende Indiaanen, in ruiling, hunne Zee-Otterhuiden gegeeven hebben: die men zeker, den eenen of anderen tyd, by Hudsons Baay, zou hebben aangetroffen. Doch, zo verre ik weet, is dit het geval niet; om hier van rede te geeven moet men in overweeging neemen den zeer grooten afstand, die, schoon dezelve niet belette dat Europische goederen zo verre komen, als ongewoon zynde, genoegzaam is om te beletten, dat Huiden, eene hier zo gemeene waar, niet verder komen dan een of twee Stammen, die ze tot hunne eigene Kleeding gebruiken, en andere, welke zy min kostbaar rekenen, als in hun eigen land vallende, Oostwaards opzenden, tot zy in handen der Europische Handelaaren komen. |
|