Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 426]
| |
Verhaal van het beklimmen van Mont-Blanc, de grootst bekende hoogte in Europa.(Volgens bourrit.)
‘Zints de Uitgave van de Reize van marc. th. bourrit, na de Ysbergen van het Hertogdom SavoijeGa naar voetnoot(*), de bewoonders van dit laage Land eenigzins gemeenzaam gemaakt heeft met die vervaarlyk hooge Gewesten, hebben wy niet naagelaaten, in ons Mengelwerk, van tyd tot tyd, het een en ander tot dezelve betrekkelyk te plaatzen, 't welk onzen Leezeren het genoegen der verbaazinge gaf, hunne kundigheden uitbreidde, dewyl zy de waarneemingen van Onderzoekgraagen, op schaars of nooit bezogte plaatzen, behelsden. ----- Wy mogen hun de beklimming van den Hoogsten Bergtop in het Alpische Gebergte niet onthouden; ondernomen en volvoerd onder 't geleide van dien zelfden bourrit, te midden van ontelbaare ongemakken en duizende gevaaren, op welker aandenken onze Verbeelding, van schrik getroffen, ziddert.’
Veele Beschryvingen heeft men gegeeven van den Witten Berg, (of gelyk dezelve in de Landtaale genaamd wordt, en welke benaaming wy zullen behouden, Mont-Blanc;) doch den top daar van te beklimmen heeft men altoos ondoenlyk geoordeeld. De Berg Buet; schoon de hoogste tot nog beklommen Berg, is niet meer dan 1578 Vademen hoogGa naar voetnoot(†). De Heer bourrit den weg tot dien | |
[pagina 427]
| |
Bergtop leidende, ontdekt, en die plaats op zeven onderscheide keeren bezogt hebbende, scherpte al zyne gedagten om een middel uit te denken tot het beklimmen van Mont-Blanc. Naa verscheide poogingen, in den tyd van zes jaaren, bestondt hy het nogmaals in 't Naajaar van MDCCLXXXIV; doch, vry hoog gevorderd zynde, beliep hem een geweldige Storm, die hem dwong te rug te keeren, na een zeer ongemaklyken nagt doorgebragt hebbende in de open lugt, op rotzen met Ys en Sneeuw bedekt. De Heer bourrit liet zich hier door niet afschrikken, hy beschouwde dien Berg nader, en verbeeldde zich, dat het beklimmen gemaklyker zou vallen van den kant die strekt na den Doortocht, Bon Homme genaamd, dan van Chamouni. Dat gedeelte van het Alpische Gebergte bereikt hebbende, nam hy eenige noodige onderrigtingen in, en begaf zich, vergezeld van twee Jaagers, Inwoonders van het Vlek La Grue, twee van Chamouni, en één van Salenche na de Valei Bianocay, gelegen aan den voet eener groote Ysvlakte, onmiddelyk onder Mont-Blanc. De gemelde Valei is volstrekt eenig in haare soort; als 't ware van de ingewanden der Aarde omgeeven, is de grond wel bebouwd, de ligging schoon, en in alle opzigten vermaaklyk. De eenige weg derwaards is een rotzig voetpad, omzet met de schriklykste steilten. Zy kwamen 'er den zestienden van September, MDCCLXXXIV; hun weg voortzettende, bereikten zy de laatste Boerewooning, waar zy verwelkomd werden door eene jonge Dogter, de eenige Bewoonderesse dier plaatze, die vuur ontstak en de Reizigers met melk verkwikte: waar op zy zich eenige weinige uuren ter ruste begaven. Tusschen twaalf en één uur des volgenden dags, vervorderden zy hun Tocht, voorgegaan door een Man, die een licht droeg. Deeze wyze van hooge Bergtoppen in den nagt te beklimmen heeft haare voordeelen; het oog des Reizigers wordt niet verschrikt, door het gezigt der eislyke steilten, te wederzyden hem omgeevende, en de weg schynt min verveelend, dewyl het oog de lengte niet kan afmeeten. Zy trokken in deezer voege voort, en naa | |
[pagina 428]
| |
een' vermoeienden tocht van vier en een halve myl, zich digt houdende aan de Ysvlakte ter rechte hand, onder het vervaarlyk geluid van stortende watervallen, het nederklotzen van Ysklompen, die het geraas van de zwaarste donderslagen evenaarden, hielden zy rust tot de dag aanbrak. Zy konden niet naalaaten ten hoogsten te bewonderen, de zuiverheid des Hemels, de veelheid en schitterende glans der Starren; doch zy merkten op, dat zy, hooger klimmende, bykans elken stap de lugt kouder vonden, en de wind blies geweldig van de hoogte. Met het aanbreeken van den dag, hervatten zy hunne moeilyke taak; klommen over ruwe rotzen, die, egter, daar zy vast waren, hun weinig hinder baarden; het grootste ongemak, 't geen zy leeden, was de snydende Koude, die van tyd tot tyd toenam. Het benedenste gedeelte van Mont-Blanc bereikt hebbende, deedt de Heer bourrit warmer kleeding aan, en maakte zich met zyne ysspooren gereed, om eene ongemeete Ysvlakte over te trekken. Intusschen waagden het twee zyner Medgezellen om de tegen over gestelde schuinte op te klimmen, en waren welhaast uit het gezigt. Hun schielyk verdwynen veroorzaakte niet veel bekommerdheids: dewyl het dikwyls gebeurt, dat, naar het omwandelen van verscheide rotzen, niet verre van elkander staande, de beide partyen elkander op dezelfde plaats ontmoeten; doch dit was thans het geval niet, 'er verliepen verscheide uuren eer zy weder ontdekt werden, staande aan het uiterste van een Ysvlakte. Het eerste gezigt van twee leevende Schepzels op dien vervaarlyken grond, verwekte eensdeels de verwondering hunner Medereizigeren, en anderdeels een yverzugt om zich by hun te voegen. Zy greepen des nieuwen moed; doch hun voortgang werd weldraa gestuit door zulk eene nypende koude, dat zy begonnen te wanhoopen die zwaarigheid te boven te zullen komen. De lugt was zo fyn, dat hun aangezigt steeds als met naalden geprikt wierd. De Inwoonder van Salenche kon het niet langer verdraagen, en werd door zyne Tochtgenooten agter gelaaten, in eene omstandigheid, niet ongelyk aan de zodanigen, die op een woest Eiland van anderen verlaaten worden. Schoon men dit mogt aanzien als een last waar van zich onze Reizigers ontslagen vonden, waren zy niet gelukkiger in het voortzetten hunner reize. De Heer bourrit bemerkende dat zyne sterkte verzwakte, dagten zy hunne geesten op te beuren door een teug wyns; doch de twee | |
[pagina 429]
| |
vooruitgesnelde Mannen hadden, ten allen ongelukke, den wyn, de eenige hartsterking op deezen tocht, by zich. ----- Ondertusschen nam de koude dermaate toe, dat de Thermometer vier Graden beneden O tekende, weshalven het eenige, 't geen hun overschoot, hier in bestondt, om, zo 't mogelyk was, eene plaats te vinden, waar zy de koestering der zonnestraalen mogten genieten. Dit besluit was algemeen. Zy bleeven op die hoogte van Mont-Blanc: alle hunne overleggingen liepen thans op hunne twee Reisgenooten: die zy welhaast bemerkten, klimmende op de hoogste rotzen, die dit Berggevaarte onderstutten. Zy riepen hunne Makkers toe dat zy een snydende en bykans duldelooze koude voelden, en de grootste moeite vonden in het beklauteren der rotzen. Dit alles, nogthans, kwamen zy te boven, en men zag hun eindelyk staande op dien besneeuwden Bergtop, tot dus lang onbeklimbaar geoordeeld; den weg voortzettende onder een helderen blauwen hemel, zo schitterend dat 's aanschouwers oogen schemerden. Welk een wonder en grootsch vertoon leverden die twee Mannen op voor hun, die de ooggetuigen waren van hun stout bestaan, en gelukkig slaagen, om, als 't ware, den Hemel te beklimmen. De Heer bourrit ging vervolgens eenen anderen weg, na den Ysberg Grias geheeten, welke na Chamouni afloopt. Om den top van denzelven te beklimmen, moest hy twee groote Ysvlakten, doorsneeden met wydgaapende scheuren, overtrekken. Op de eerste vlakte gevoelde hy een schok, gelyk aan dien eener Aardbeevinge, terstond gevolgd van een luid en algemeen gekraak; zulks ontzette grootlyks den Reisgenoot van bourrit, aan zulke verschynzels niet gewoon. Onze Reiziger beurde hem op, en bragt hem, by den arm neemende, aan den kant van een spleet of liever afgrond, meer dan honderd voeten diep. De tweede Ysvlakte leverde nieuwe voorwerpen van bespiegeling op: deeze was bedekt met sneeuw, waar scherpe Yspunten door heen staken. Met grooten arbeid en veel vermoeienis den top van Grias beklommen hebbende, hadt de Heer bourrit het verbaazend gezigt op de Groote Naalden, bewonderde derzelver ontzaglyke en reusagtige gestalte, en den ontzaglyk zwaaren last van Ys, welken dezelve draagen. Nooit hadt iets zo geheel en al zyne aandagt verrukt op zyne veelvuldige Tochten in het Alpische Gebergte. Zyn verwonderd oog weidde op onmeetbaare afstanden, de Velden en Vlok- | |
[pagina 430]
| |
ten beneden hem scheenen hem zo veele wagenspooren. De verrukkelyke Valei van Chamouni, toen ter diepte van 1500 vademen beneden hem, was een der schoonste verschynzelen onder zo veele fraaije en ontzettende verschriklykheden als hem omringden. Hadt herdenking hem niet voor den geest gebragt, dat de plekken beneden hem bewoond waren door zyne Medeschepzelen, hy zou gedagt hebben in een nieuwgevormde wereld overgevoerd te zyn: dermaate vertoonde alles, wat zyn oog ontmoette, zich, in eene geheel ander licht, dan hy gewoon was die zelfde voorwerpen te zien. Op dien afstand van de bewoonde Aarde vertoont zich dezelve als een hoop Bergen van een onbeklimbaare hoogte, met Ys betopte Rotzen, niets aan 't oog opleverende dan Hoogten van schitterend Ys en Sneeuw, witte Valeien, en Bergspitzen, op duizenderlei wyzen veranderd, en in duizenderlei gedaanten. Hier hieldt zich de Heer bourrit eenigen tyd op, om een weinig rust te neemen. Hy zette zich met zyne twee Tochtgenooten op den rand van een ruwe Rots, en zy lieten hunne beenen hangen over een steilte van duizend voeten diepte. Deeze stand, welks denkbeeld alleen een ieder met schrik moet vervullen, was voor onze Reizigers, aan de schrikbaarendste tooneelen gewoon, vry onverschillig. Zy waren voor zichzelven niet bekommerd, noch ook voor den kleenen Hond van den Heer bourrit, die zich waagde op de scherpst en wyduitsteekendste rotspunten, en van de eene op de andere sprong, met al de vlug- en behendigheid van een Wilde Geit. ----- Zy bleeven een uur lang in eene Lugtsgesteltenis, waar de Thermometers op den middag beneden O daalde: en zouden zy het vervorderen van hunne reis nog eenigen tyd uitgesteld hebben, ware het niet geweest, dat de Inwoonder van Salenche, door den slaap overmand, terwyl hy stondt, op den grond was nedergevallen, en zo digt by de steilte, dat men het verlaaten van eene zo gevaarlyke plaats voorzigtig en noodzaaklyk keurde, en dit te meer, om dat de Heer bourrit zich zeer ongesteld bevondt. Hy was zeer begaan met het lot, 't welk de twee Lieden van hun verwyderd, mogt wedervaaren weezen. Zy vonden zich met ontelbaare gevaaren omringd, en hy vreesde dat zy hinderpaalen zouden ontmoet hebben, te groot voor 't menschlyk vermogen om te boven te komen: ja de snydende scherpheid van de Lugt, in deeze onbekende Gewesten, was genoegzaam te hunner verdelging. Alle deeze moeilyke be- | |
[pagina 431]
| |
denkingen bragten niet weinig toe om de ongesteldheid van den Heer bourrit te vergrooten; desniettegenstaande bereikte hy, met groote moeite, ondersteund door zynen Reisgenoot, de Valei van Bianocay omtrent vyf uuren in den naamiddag, en eindelyk het Dorp Bianocay, waar hy eene poos uitrustte, voorraad mede nam, en weder op weg toog om de vermisten op te zoeken. 's Nagts omtrent elf uuren hoorden zy iemand roepen. Hier ben ik, behouden wedergekeerd van Mont-Blanc! Deeze was francis guidet; die van zyn wedervaaren het volgend verslag deedt. ‘Van het oogenblik, myn Heer, dat wy uit uw gezigt, en dat onzer Reisgenooten, geraakten, trokken wy vier uuren lang over de sneeuw, en bereikten den top van den Berg Gouté, hangende over het Witte Dal, gelegen in de Valei d' Aost in Piedmont. Van deeze hoogte hadden wy een onuitoogelyk gezigt, het Alpische Gebergte beneden ons, en zulk een uitgebreid Land, dat wy de uitgestrektheid met geene mogelykheid konden schatten; behalven het Meir van Geneve en alle de andere Ysbergen, Ysvlakten enz. Hier, in stede van eenige koude te voelen, bevonden wy ons als in een warme oven; en dagten niet om na beneden te gaan, eer wy de Zon zeer verre onder ons zagen, en zulk een ruimte vervullende, als ons deedt schrikken. In twee uuren tyds hadden wy de Sneeuwgewesten verlaaten; door behulp onzer stokken met zulk eene snelheid nederdaalende, dat wy bykans buiten adem geraakten. Wy keerden niet weder over de rotzen van den Berg Gouté; doch hielden aan op den Ysberg van Bianocay, waar gy te regt de opklimming als gemaklykst geoordeeld hebt: dit bevonden wy indiervoege, en de rotzen baarden ons geen het minste ongemak. Aan den voet van den Berg Gouté gekomen, en u daar niet aantreffende, gingen wy na deeze plaatze, waar myn Makker coulet my liet, om na Chamouni te rug te gaan. Wat my betreft, ik oordeelde my verpligt, hier te blyven, om uwe bezorgdheid voor ons, en uwe ongerustheid, weg te neemen.’ Indeezervoege werd Mont-Blanc beklommen; de weg derwaards is niet ongemaklyk, en die gelukkige uitslag bewees dat bourrit daar over wel gedagt hadt. De twee volmoedige Reizigers ontdekten op hunne terugtocht een Christalplaats, werwaards zy, door gebrek aan | |
[pagina 432]
| |
tyd, niet konden gaan; zy zagen ook, ter hoogte van zestig of tachtig Vademen boven hun, een andere spits, welke zy onbeklommen moesten laaten; dewyl de tyd te kort schoot, en 't hun aan gereedschap mangelde om over het Ys te gaan, 't welk die SpitsGa naar voetnoot(*) van alle zyden omringde. Uit het berigt dier twee Mannen, en de meeting van den top van Mont-Blanc, blykt, dat zy de hoogte van 2,346 Vademen bereikten. De Heer bourrit reden geevende, waarom de Hette, die de twee Reizigers ondervonden, zo sterk op hun Lichaam wrogt, en nogthans de Sneeuw niet deedt smelten, zegt dat de verbaazende Witheid der Sneeuw de straalen der zonne terugkaatst, dat die integendeel door de Lichaamen geheel werden ingedronken. |
|