Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den ibis.(Volgens den Heere de buffon.)
Van alle bygeloovigheden, die ooit de Rede ontsteld en het Menschdom vernederd hebben, is de Eerdienst aan de Dieren toegebragt, buiten allen twyfel, de allerschandelykste, en indien men tot den eersten oorsprong en beweegredenen niet opklimt, valt het nauwlyks te begrypen, hoe de Mensch zich heeft kunnen vernederen tot het aanbidden der Dieren? Is 'er een blykbaarder bewys van 's Menschen elendigen staat in de eerste Eeuwen, waar in beschadigende Dieren, te magtig en te talryk, den eenzaamen Mensch, ontbloot van wapenen, en niet onderweezen in de kunsten, om zyne kragten te gebruiken, omringden. Dieren, vervolgens hem dienstbaar geworden, waren toen zyne meesters, of ten minsten gedugte mededingers; vrees en belang deeden laage gevoelens en ongerymde begrippen gebooren worden, en het bygeloof, welhaast de eene en andere zamenpaarende, vormde Goden van elk nut of schadelyk Weezen. Egypte is een der Landen, waar de Eerdienst, den Dieren toegebragt, zich het vroegst gevestigd, en eeuwen lang stand gehouden heeft; en deeze Godsdienstige eerbie- | |
[pagina 416]
| |
denis, welke gestaafd wordt, door alle gedenktekenen der Oudheid, schynt ons aan te duiden, dat, in dit Land, de Menschen zeer langen tyd hebben moeten worstelen met schadelyke schepzelen. In de daad, de Krokodillen, de Slangen, de Springhaanen en andere Dieren van dat slag, komen in groote menigte steeds voort in het laag modderig land, diep van vogt doortrokken, en op een vasten tyd overstroomd door het rivierwater. Deeze moerassige grond, onder de hette des keerkrings gelegen, moet lang ter voedsterplaats gestrekt hebben aan schepzelen, die de aarde niet afstaan aan edeler bewoonderen, dan wanneer de grond gezuiverd is. ‘Geheele zwermen van vergiftige Slangen,’ zeggen ons de vroegste Geschiedschryvers, herodotus, elianus, solinus, marcellinus, en mela, ‘voortgekomen uit de verwarmde moerassen, by geheele benden zwervende, zouden Egypte verdorven hebben, indien de Vogels, Ibis geheeten, niet gekomen waren om ze te bestryden en te verdelgen.’ Is het niet hoogst waarschynlyk, dat deeze dienst zo groot als onverwagt, ten grondslage strekte van het bygeloof, 't welk in deeze Beschermvogels iet Godlyks veronderstelde? De Priesterschaar gaf steun aan dit Volksgevoelen: zy verzekerden, dat de Goden, als zy zich verwaardigden, onder eene zigtbaare gedaante te verschynen, de gedaante van de Ibis zouden aanneemen. Hun weldoende God, Thoth of mercurius, de Uitvinder der Kunsten en Wetten, hadt welhaast de groote gedaantverwisseling ondergaanGa naar voetnoot(*). Ovidius, zich getrouw houdende aan die oude Beeldspraak, verbergt, in den stryd der Goden en Reuzen, mercurius onder de vleugelen van de IbisGa naar voetnoot(†). Dan alle die Fabelen ter zyde stellende, blyft ons de Geschiedenis van den kryg deezer Vogelen tegen de Slangen over. Herodotus verzekert ons dat hy zich te dier plaatze begeeven hebbe om ooggetuigen te weezen: ‘niet verre van Butus, schryft hy, op de grenzen van Arabie, waar men uit het gebergte in de groote vlakte van Egypte komt, zag ik de landen bedekt met eene onbeschryflyk groote menigte op elkander gehoopte beenderen, overblyfzels van het kruipend gedierte, door de Ibis- | |
[pagina 417]
| |
Vogelen, als het gereed stondt Egypte in te trekken, aangevallen en verdelgd; hierom worden deeze Vogels, naar het zeggen der Arabieren, en de Egyptenaars stemmen het toe, in groote agringe gehouden, en Godsdienstig geëerdGa naar voetnoot(*).’ Cicero haalt het zelfde geval, en neemt het verhaal van herodotus, aanGa naar voetnoot(†). Plinius schynt het te bevestigen, wanneer hy de Egyptenaars voorstelt als de Ibis Godsdienstigerwyze aanroepende by de aankomst der SlangenGa naar voetnoot(§). By den Geschiedboeker josephus leezen wy, dat moses, tegen de Ethiopiërs te velde trekkende, in kooijen van Papyrus gemaakt, eene groote menigte Ibis-Vogelen medenam om ze tegen de Slangen te laaten vegtenGa naar voetnoot(✱). Dit geval, 't welk niet zeer waarschynlyk is, laat zich gemaklyk ophelderen door een ander, 't geen de Heer de maillet, in zyne Beschryving van Egypte, optekent; ‘een Vogel, welken men den Haan van Pharao noemt, (en voor de Ibis houdt,) volgt meer dan honderd mylen de Caravaanen die van Mecca komen, om te aazen op de vuilnishoopen, welke de Caravaanen agter zich laaten, en op alle andere tyden ziet men geen deezer Vogelen op dien wegGa naar voetnoot(†).’ Men hebbe, derhalven, te denken, dat de Ibis-Vogels het Hebreeuwsche Volk op die wyze in hun tocht na Egypte vergezelden: dit heeft josephus ons verkeerd overgeleverd, en 't geen een uitwerkzel was van het Instinct dier Vogelen, aan de voorzigtigheid van het Legerhoofd toegeschreeven; die kooijen van Papyrus dienen alleen om het Verhaal op te cieren, en ons een verheevener denkbeeld van den Bevelhebber te doen vormen. 't Was, op leevensverbeurtenis, den Egyptenaaren verbooden, de Ibis te dooden; dit Volk, zo droefgeestig van aart als trots, vondt de treurige kunst uit om Mumien te maaken, waar door zy, om zo te spreeken, den dood wilden vereeuwigen, ondanks de weldaadige Natuur, die zonder ophouden arbeidt om de gedaanten der gestorvenen uit te wisschen; en niet alleen gebruikten de Egyptenaars dee- | |
[pagina 418]
| |
ze kunst van balzemen om de lyken der Menschen te bewaaren; maar stelden ze ook te werke omtrent de lichaamen hunner heilige Vogelen. Veele kelders met Mumien, in de vlakte van Saccara, heeten de Vogel-kelders: dewyl men aldaar, met de daad, niet anders vindt, dan gebalzemde Vogels, en bovenal Ibis-Vogels geslooten in langwerpige aarden potten, boven met zekere soort van kalk geslooten. Wy hebben verscheide van deeze potten laaten komen, en, naa dezelve gebrooken te hebben, vonden wy ze alle eene soort van pop, gevormd door de doeken, welke tot windzelen van het lichaam des Vogels gediend hadden; de meeste vielen in zwart stof, als men den zweetdoek, die den kop bedekte, wegnam; men herkende niet te min alle de beenderen van een Vogel met de vederen op eenige heelgebleevene stukken. De overblyfzels hebben ons de grootte van den Vogel uitgeweezen, welke bykans die der Wulpen evenaart; de Bek, die in twee deezer Mumies geheel bewaard gebleeven was, deedt ons de soort kennen; deeze Bek heeft de dikte van den Bek eens Oyevaars, en door de kromte gelykt dezelve na den Bek der Wulpen; zonder nogthans die ingroevingen te hebben; ook is de bogt gelyk over de geheele langte: het schynt uit deeze merktekenen, dat men de Ibis moet plaatzen tusschen den Oyevaar en de Wulp; en in de daad zy komt zo naby aan deeze twee Vogelsoorten, dat de hedendaagsche Natuurbeschryvers dezelve onder de laatste rangschikken, terwyl de Ouden ze by de eerste voegden. Herodotus heeft de Ibis zeer wel beschreeven, zeggende dat ze een zeer geboogen Bek heeft, en hoog op de Pooten is als een Kraan Vogel. ‘Hy vermeldt 'er twee soorten van;’ de eerste is geheel zwart van pluimadie; de tweede, die ‘men overal ontmoet, geheel wit, uitgenomen de vleugels en staartpennen, zy zyn kaal aan den hals en den kop, alleen met een huid overtrokkenGa naar voetnoot(*).’ Ik kan niet nalaaten hier eene duisterheid, door onkunde der Vertaalers over deeze plaats van herodotus verspreid, en die een fabelagtig aanzien aan dezelve, of liever zyn verhaal een geheel ongerymd voorkomen geeft, mede te deelen. De woorden Τῶν δεν ποσί μαλλον ειλευμενων τοισι ἀνθϱωποισι, letterlyk; quae pedibus hominum obversantur saepius; of die de mensch op elken voetstap ontmoet, heeft men overgezet, hae quidem habent pedes veluti hominis, of deeze Ibis-Vogels hebben voeten gelyk die eens Menschen. De Natuurkundigen, | |
[pagina 419]
| |
niet kunnende begrypen wat deeze zo vreemde vergelyking wilde betekenen, deeden, om dezelve te verklaaren of te vergoelyken, vrugtlooze poogingen. Zy verbeeldden zich, dat herodotus, de Witte Ibis beschryvende, den Oyevaar op 't ooge gehad hadt, en mistastte in de beschryving der Pooten, door de geringe gelykvormigheid, welke zich opdoet tusschen de platte klaauwen des Oyevaars en de toonen van den Mensch; deeze uitlegging voldeed weinig; en de Ibis met menschenvoeten hadt terstond onder de Dieren der verbeelding moeten geplaatst worden; ondertusschen heeft men denzelven als een daadlyk bestaand weezen onder die ongetymde gedaante toegelaaten; en het verdient onze hoogste verwondering, dat men dit geheel en al, zonder eenige de minste uitlegging of verzagting, vindt in de Gedenkschriften eener geleerde AcademieGa naar voetnoot(*); terwyl die harssenschim, gelyk wy getoond hebben, alleen de vrugt is van den misslag des Vertaalers van dien eersten Griekschen Geschiedboeker, wiens opregtheid om de onzekerheid zyner verhaalen te voorkomen, wanneer hy alleen op de berigten van anderen afgaat, hem te meer oplettenheids en geloofs waardig maakt, ten opzigte van voorwerpen, welke hy zegt zelve gezien te hebben. Aristoteles, even als herodotus, de twee soorten van Ibis-Vogelen onderscheidende, voegt 'er nevens, dat de Witte door geheel Egypte verspreid is, uitgenomen omtrent Pelusius, waar integendeel de Zwarte Ibis-Vogels zyn, die voorts in 't geheele Land niet gevonden wordenGa naar voetnoot(†). Voor het overige schynen alle oude Schryvers, de twee soorten van Ibis-Vogels, door de kleur onderscheidende, aan beide alle andere characters algemeen toe te kennen, als gedaante, leevenswyze, instinct; zy houden Egypte voor het Land, door deeze Vogelen byzonder ter inwooninge gekoozen, met uitsluiting van alle andere LandenGa naar voetnoot(§). Plinius herhaalt de waarneeming van aristoteles ten opzigte van de verschillende woonplaatzen der | |
[pagina 420]
| |
Witten en ZwartenGa naar voetnoot(*). Volgens het algemeen aangenomen gevoelen, kunnen ze niet buiten hun Land gevoerd worden, of zy slaan aan 't kwynen en vergaan van verdrietGa naar voetnoot(†). Deeze Vogel, zo getrouw aan den Geboortegrond, is 'er een zinnebeeld van geworden; de Afbeelding van de Ibis beduidt in de Beeldspraake, bykans altoos, Egypte, en 'er zyn weinig characterbeelden, dikmaaler, in alle gedenkstukken herhaald. De afbeeldingen van de Ibis ziet men op het meerendeel der Obelisken, op het voetstuk van het Standbeeld des Nyls, op Belvedere te Rome, als mede in de Tuileries te Parys. Op een Gedenkpenning van adriaan, waar Egypte zich geboogen vertoont, staat de Ibis aan de voeten van dat beeld; op de Gedenkpenningen van q. marius staat deeze Vogel met den Olyphant, om Egypte en Lybie de tooneelen zyner Krygsverrigtingen aan te duiden. 't Is geenzins te bevreemden dat de Natuurlyke Historie deezes Vogels, waar voor de Volkseerbied tot hooge eere en oudheid opklimt, van fabelen krielt, men heeft elkander diets gemaakt dat de Ibis door den Bek bezwangerd wierd, en de jongen voortbragtGa naar voetnoot(§). Solinus schynt hier aan niet te twyfelen; doch aristoteles spot, met rede, met dat denkbeeld van de maagdlyke zuiverheid deezes heiligen VogelsGa naar voetnoot(✱). Pierius gewaagt van een wonder van eenen geheel tegenovergestelden aart, als hy vermeldt, dat, volgens het gevoelen der Ouden, de Basiliskus voortkwam uit een ey van de Ibis, in deezen Vogel gevormd door het vergift van alle de slangen, van haar verslonden: die zelfde Ouden hebben gebeuzeld, dat de Krokodil en de Slangen, met een veder van de Ibis aangeraakt, daar door als betoverd en beweeglyk werden, en dikwyls op 't eigen oogenblik stierven. Zoroaster, democritus, hebben deeze stukken opgehaald, en deeze Schryvers gezegd dat het leeven deezes Godlyken Vogels zeer lang was; de Priesters van Hermopolis gaven zelfs voor dat hy onsterflyk kon weezen; en om het te bewyzen, vertoonden zy aan appion een Ibis, die, naar hun zeggen, zo oud was dat hy niet kon stervenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 421]
| |
Al het opgemelde is niets meer dan een gedeelte der verzinzelen, in het overgodsdienstig Egypte uitgedagt, ten opzigte van de Ibis; het bygeloof loopt altoos in 't buitenspoorige; maar indien men de beweegreden der wysheid in aanmerkinge neemt, die de Wetgeever kon hebben om den dienst der nutte Dieren te heiligen, zal men bevinden, dat dezelve in Egypte gegrond was op de noodzaaklykheid, om de Dieren, welke konden strekken tot verdelging van beschadigende soorten, te bewaaren en te vermenigvuldigen. Cicero merkt, met veel oordeels, op, dat de Egyptenaars geene heilige Dieren hadden dan de zodanigen, welker leeven van aanbelang was, ter oorzaake van de groote nuttigheid, welke zy 'er van trokkenGa naar voetnoot(*), eene verstandige oordeelvelling, en zeer verschillende van die des heftig uitvaarenden Hekeldichters juvenalis, die, onder de misdryven van Egypte, telt den eerbied voor de Ibis, en zich te were stelt tegen dien dienst, door 't bygeloof, buiten twyfel, ten wraakbaaren top gevoerd; maar welken de wysheid der Staatkunde in weezen moest houden: dewyl de zwakheid der menschen doorgaande zodanig is, dat de verstandigste Wetgeevers geloofd hebben dezelve ten grondslagen der Wetten te moeten stellen. | |
[pagina 422]
| |
Wat de Natuurlyke Historie van de Ibis bepaaldlyk betreft, deeze Vogel heeft niet alleen een overheerschende trek tot Slangenvleesch, maar eene geslaagen vyandschap tegen alle kruipende Dieren, en voert 'er eene gestadigen oorlog tegen. Belon verzekert, dat de Ibis steeds voortvaart met ze te dooden, schoon zy verzadigd isGa naar voetnoot(*). Diodorus van Sicilie tekent op, dat de Ibis, dag en nagt, langs de oevers der rivieren wandelt, de kruipende Dieren inslokt, derzelver eyeren opzoekt, en inmiddels ook Torren en Springhaanen eetGa naar voetnoot(†). Deeze Vogels, gewoon aan den eerbied daar voor in Egypte betoond, komen zonder vrees te midden in de steden. Strabo verhaalt, dat zy de straaten en kruiswegen van Alexandrie vervulden, tot verveelens en overlasts toe; zy namen, wel is waar, de vuiligheden weg, doch vielen teffens aan op het goede en bewaarde, terwyl zy alles met haar drek bevuilden: lastigheden die een kieschen en beschaafden Griek moesten tegenstaan; doch door de verregaande bygeloovige Egytenaaren met vermaak verdraagen werden. De Ibis-Vogelen vervaardigen de nesten op de Palmboomen, tusschen de steekende bladeren, om ze tegen den aanval der katten, haare vyanden, te dekkenGa naar voetnoot(§). Het schynt dat het broedzel uit vier eijeren bestaat: dit ten minsten kan opgemaakt worden uit de verklaaring van pignorius, waar wy leezen, dat de Ibis haar legging met dezelfde getallen rekent als de Maan haare verschyningenGa naar voetnoot(✱) 't geen men niet anders schynt te kunnen verstaan, dan dat, gelyk Doctor shaw opmerkt, de Ibis zo veel eijeren legt als de Maan gedaanten vertoont, dat is vier. AElianus verklaarende, waarom deeze Vogel aan de Maan is toegeheiligd, spreekt van den tyd der broedinge, en betuigt dat zy 'er zo veele dagen aan besteedt als het Hemellicht van Isis doorbrengt met den kring zyner gedaantveranderinge te voltrekkenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 423]
| |
Plinius en galenus schryven aan de Ibis de uitvinding van het klisteeren toe, gelyk die van het aderlaaten aan den Hippopotanus, en dit zyn, volgens de opmerking des eerstgemelden, ‘de eenige zaaken niet, waar in de Mensch niets anders dan een Leerling geweest hebbe van de BeestenGa naar voetnoot(*).’ Volgens plutarchus, bedient zich de Ibis daar toe van zout water, en de Heer perrault geeft voor, in zyne ontleedkundige beschryving deezes Vogels, het gat des Beks ontdekt te hebben waar door het water kan gespooten worden. Wy hebben aangemerkt, dat de Ouden twee soorten van Ibis-Vogelen kenden, eene witte en eene zwarte; geen dan de witte hebben wy gezien, en wat de zwarte betreft, heeft niemand, schoon perrault voorgeeft dat ze dikmaaler dan de witte in Europa wordt overgebragt, ze naa Belon gezien, en wy weeten 'er niets van buiten 't geen die Waarneemer des heeft opgetekend. De Witte Ibis is een weinig grooter dan de Wulp en een weinig kleinder dan de Oyevaar; de langte van den tip des Beks tot het einde der Klaauwen haalt omtrent drie en een halven voet. Herodotus geeft 'er eene beschryving van, zeggende, dat deeze Vogel hooge en kaale Pooten heeft, dat de Kop en het Voorhoofd desgelyks vederloos zyn, dat de Bek gekromd is, en de Pluimadie, uitgenomen de staart en vleugelpennen, wit. Wy voegen by deeze kenmerken van herodotus, dat de Bek rond is, en stomp aan 't einde: de Hals is de geheele langte over van gelyke dikte, en niet voorzien van afhangende vederen als die des Oyevaars. De Heer perrault, een deezer Vogelen, die in de Menagerie van Versailles geleefd hadt, beschreven en ontleed hebbendeGa naar voetnoot(†), geeft eene vergelyking op tusschen deezen Vogel en den Oijevaar, en vondt den laatstgemel- | |
[pagina 424]
| |
den veel grooter; doch dat de Ibis, naar evenredigheid, veel langer Bek en Pooten hadt. By den Oijevaar hadden de Pooten slegts een vierde van de geheele lengte des Vogels, en by de Ibis een vyfde; hy merkte hetzelfde evenredige onderscheid op, tusschen de Bekken en de Halzen: de Vleugels kwamen hem veel grooter voor: de Vleugelpennen waren zwart, en voorts was de geheele Pluimadie wit, een weinig ros, en alleen onderscheiden door eenige purpere en rosse vlekken onder de vleugelen; het bovenste van den Kop, een kring rondsom de oogen, en een plek aan den gorgel waren van vederen ontbloot, en bedekt met een roode gerimpelde huid; de Bek was aan den wortel zwaar, rond, en haalde een en een halve duim over 't kruis, en was in de geheele langte gekromd; helder geel aan 't begin, en na 't einde donker oranjeverwig; de kanten van den Bek waren scherpsnydende, en hard genoeg om Slangen door midden te bytenGa naar voetnoot(*); en het is waarschynlyk dat deeze Vogel ze op die wyze verdelgt, want zyn Bek, aan 't einde stomp en als geknot zynde, zou die Dieren niet dan zeer bezwaarlyk kunnen doorsteeken. Het benedenste der Scheukelen was rood, en dit gedeelte, waar aan belon geen duim langte geeft, in zyne afbeelding van de Zwarte Ibis, hadt in deeze Witte meer dan vier duimen; zy waren even als de Pooten geheel bedekt; een zeshoekig schubagtig bekleedzel, en de schubben die de vingeren dekten, waren ruitwyze verdeeld; de Nagels waren scherp, smal en zwartagtig; de beginzels van een vlies vertoonden zich aan beide de zyden van den middelsten vinger, en waren alleen te zien aan den binnenkant der twee andere vingeren. Schoon de Ibis niet onder de Graaneetende Vogelen behoort, heeft zyn maag iets van de maag deezer Vogelen, welker inwendig bekleedzel ruw en vol groeven is: men heeft meermaalen in de Vogelen dergelyk eene afwyking in de vorming dier deelen waargenomen, by voorbeeld in den Kasuaris, dat hy, schoon geen vleesch eetende, een maag als de Arend heeft. Perrault vondt de Ingewanden vier voeten en acht duimen lang; het Hart middelmaatig en zo verbaazend niet van grootte als merula heeft voorgegeeven; de Tong zeer kort, in het diepste van een Bek verschoolen, dezel- | |
[pagina 425]
| |
ve was niet meer dan een klein kraakbeentje met een leerachtig overtrekzel, 't geen solinus deedt gelooven dat deeze Vogel geen Tong in 't geheel hadt; de kloot van 't Oog was klein, en over 't kruis gemeeten niet meer dan zes linien. ‘De Witte Ibis,’ schryft perrault, ‘en een andere, welke men nog in de Menagerie te Versailles in leeven houdt, waren beide uit Egypte derwaards gebragt, en de eenige Vogels van die soort, welke men ooit in Frankryk gezien heeft.’ Volgens de aanmerking diens Schryvers, waren alle beschryvingen der hedendaagschen uit de Ouden ontleend. Deeze bedenking komt my vry juist voor: want belon heeft de Witte Ibis uit Egypte noch beschreeven, noch gehad, 't geen niet waarschynlyk zyn zou, indien men niet veronderstelde dat hy dezelve voor een Oyevaar genomen hadt; doch deeze Schryver is, op zyne beurt, de eenige der Hedendaagschen, die ons de Zwarte Ibis heeft afgemaald. De Zwarte Ibis, schryft belon, is een weinig kleinder dan de Wulp, zy is derhalven kleinder dan de Witte Ibis, en zy moet ook min hoog op de Pooten zyn: dewyl hy die hoogte by die van den Butor of Roerdomp vergelykt; de Bek is, volgens zyne beschryving, dik, aan 't einde scherp, een weinig gekromd, geheel roode van welke kleur ook de schenkels zynGa naar voetnoot(*). Ondertusschen hebben wy opgemerkt ont de Ouden deeze beide soorten van Ibis-Vogelen, in alles, de kleur alleen uitgezonderd, gelyk stelden. Belon schynt aan te duiden, dat de Zwarte Ibis voor aan den Kop kaal is, zeggende dat de Kop gelykt naar dien van een Cormoran of Water-raaf. Herodotus niet te min, die de beschryving deezer beide Vogelen zeer nauwkeurig overeenstemmend heeft willen maaken, geeft aan de Zwarte Ibis dien van vederen ontblooten Kop en Hals niet. Wat hier van zyn moge, alles wat men vermeld vindt van den aart en leevenswyze dier beide Vogelen, wordt daar aan zonder eenige uitzondering of verschil toegeschreeven. |
|