Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 409]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Vertoog over het bestudeeren der godgeleerdheid.Wanneer men op eene gegronde en geleidelyke wyze de Christelyke Openbaaring en Godsdienst bestudeeren wil, moet men met het bestudeeren der Natuurlyke Godgeleerdheid, die zonder Openbaaring gekend wordt, beginnen. ----- Twee Waarheden zyn 'er, die de Bybel nergens opzetlyk leert, maar overal ondersteld: deeze zyn het Aanweezen der Godheid, en haare voortduurende werking en toevoorzicht omtrent de geschapene dingen. Van hier moet begonnen worden. Elk Mensch, voor zich, behoeft geen betoog omtrent een derzelven. Beiden zyn zy ons natuurlyk. De eeuwige kracht, en Godheid des Maakers is kenlyk, by het beschouwen der dingen, die bestaan. Ons eigen aanweezen is onmooglyk zonder dat van een eeuwig zelfstandig Wezen. Gods Voorzienigheid is even blykbaar uit de voortduuring en toevallen der Schepselen; ook zal elk, zyn eigen levensloop aandachtig napeinzende, voldoende blyken van hoogere voorzorg en bestuur aantreffen. Men behoefd zich des, voor een en ander, slechts op 't gezond verstand te beroepen. Dan beide Waarheden kunnen wiskunstig betoogd worden, schoon deeze betoogen, van geen onvermydelyke noodzaaklykheid, enkel nuttig zyn voor oefenende Geleerden. Uit de toevalligheid der Waereld, wordt besloten op haare niet-noodzaaklykheid, afhanglykheid en wording. Uit het daadlyk aanweezen van iets, tot een noodzaaklyk aanweezen van Eeuwigheid; 't welk, niet gevonden in de Waereld, doet besluiten op een van de Waereld onderscheiden wezen. ----- Gods Overaltegenwoordigheid en Alweetendheid, deszelfs noodzaaklyke Wysheid en Goedheid, zyn plan en oogmerk in 't voortbrengen der dingen buiten zich en 's Waerelds afhanglykheid; de begrippen van eene redelyke Schepping en de werklyke orde en volmaaktheid der geheele Natuur derhalven, leveren betoog voor het bestendig toevoorzicht des Allerhoogsten. | |
[pagina 410]
| |
----- Van hier moet men beginnen, om dat deeze groote Waarheden de Grondslagen zyn van allen Godsdienst. De noodwendige gevolgen uit dezelven zyn, onze afhanglykheid, onze zedelyke verplichting, verantwoordlykheid en Gods zedelyke Regeering. ----- Gods oogmerk, de hoogste zedelyke volmaaktheid van elk schepzel en van 't Geheel, onze gesteldheid hier op Aarde, vergeleken met de vatbaarheden onzer ziele, en de ongelyke uitdeelingen hierbeneden, geeven, nevens de uitspraak des Geweetens, een voldoend bewys van een volgenden staat van volmaakte vergelding. ----- Hier hebt gy den geheelen Natuurlyken Godsdienst tot weinige hoofdstukken gebragt; ----- de kennis van het onderscheid tusschen goed en kwaad, van 't rechtmaatige, billyke, eerlyke en hulpvaardige ontbeert geen Mensch, allen harten is dit ingeschreeven. ----- Ik weet wel, dat Christen Wysgeeren de voortreflykheid des Christendoms, boven den Natuurlyken Godsdienst, daar op bouwen, dat men deeze juiste kennis des natuurlyken Godsdiensts der Openbaaring alléén te danken hebbe, naardien zy, die van dezelve verstoken waren, in de daad, die heerlyke kundigheden misten. Doch stemmen zy toe, dat deeze waarheden en grondstellingen, nu kenlyk door de buitengewoone Openbaaring, betoogbaar zyn uit gronden, niet van haar gezach ontleend. Hierom dunkt het my noodzaaklyk, dat iemand die de Godgeleerdheid, de kennis van God, van zynen wil, oogmerken en schikkingen, juist, en van grond op leeren wil, zich vooraf van deeze waarheden des Natuurlyken Godsdiensts, (schoon juister geöpenbaard in de heilige Schriften,) moet overtuigen door Wysgeerige bewyzen, die gezach noch overlevering behoeven, noch op historische berichten gegrond zyn. Zo verre gekomen, moet hy zyn oog vestigen op de Geschiedenis des Godsdiensts. Hy moet de onderscheiden trappen van verlichting en kennis nagaan, om daar door de grootheid der Openbaaring door Gods Eéngeboren Zoon te leeren kennen, 't welk hem een verrukkend Tafereel zal vertoonen van de oneindige Goedertierenheid en Wysheid van den Vader en Heere der Natuure. ----- En, naardien deeze geschiedkundige berichten van der Menschen rede en Godsdienst, te vinden zyn in de heilige Schriften des ouden Testaments, moet de Godgeleerde deeze vooreerst bestudeeren. ----- Nu komt andersoortige Geleerdheid te pas. Hy moet zich niet vergenoegen met | |
[pagina 411]
| |
deeze voortreflyke overblyfsels der Oudheid, slechts in hedendaagsche Vertaalingen te leezen, maar den grondtext zelven raadpleegen. Vooraf moet hy letten op den oorsprong en geschiedenis deezer boeken. De Schryvers, de eerste Leezers, de Landstreek, de Zeden en Gewoonten moet hy kennen en bestudeeren. Taal- en Oordeelkunde zyn hem volstrekt onontbeerlyk. Hy moet den echten Text zelven opspooren, met eerlykheid en oordeel, niet slechts in de nog voorhanden zynde Afschriften en gedrukte Uitgaaven of volgens den Mazora, maar ook uit de oudste Vertaalingen. Hy moet zeer omzichtig zyn omtrent de echtheid van elke enkele plaats, (is zy anders van gewigt omtrent het zaaklyke en Godsdienstige,) en haare schikking in verband met anderen: kunnende vervolgens een omzichtig gebruik maaken van welgeplaatste gissingen. ----- Heeft hy dan deeze Gods Openbaaringen onder de verscheiden' bedeelingen van de Schepping der Waereld tot aan de volheid des tyds, opmerkzaam bestudeerd, dat hy dan zyn oog sla op Gods laatste en volmaaktste openbaaring door zynen ZoonGa naar voetnoot(*), die in 's Vaders naauwste gemeenschap voor de Waereld leevendeGa naar voetnoot(†), van hem zelven onderweezenGa naar voetnoot(§), ons zynen geheelen raad deed kennen. ----- Doch zal hy van deszelfs onderwys behoorlyk genot en vrucht hebben, dan moet hy alweêr vooraf den staat der Wysgeerte, Godsdienst en burgerlyke samenleeving op en in den tyd van 's Zaligmaakers openbaar onderwys in het Joodsche land leeren kennen: dit zal hem den waaren sleutel geeven tot de Euangelische Verhaalen. ----- Zo ver gekomen, moet hy eerst de echtheid der Boeken van den Canon des Nieuwen Testaments, met de grootste omzichtigheid, naauwkeurigheid en oordeelkunde, onder het geleide van oprechtheid en onzydigheid, onderzoeken. Heeft hy dan voor zich een Canon van heilige Schriften des Nieuwen Verbonds gevormd, of keurt hy den gewoonen goed; vooraf moet hy weder letten op de Schryvers, de Historie hunner boeken, en de zweevende geschillen van dien tyd. ----- Oordeelkunde moet wyders de echtheid en juiste plaatsing van elk woord deezer N. Testamentische Schriften bepaalen; en dan moet de Taalkunde den juisten zin van elke plaats in zodanig verband en omtrent zulke zaaken vast stellen, om | |
[pagina 412]
| |
de rechte en waare meening van Schryver of Spreeker te bevatten. ----- By deeze onderzoekingen moet de Godgeleerde volmaakt onzydig zyn, omtrent alle Kerklyke systemata en verschilstukken van onderscheiden' gezindten; 't moet hem geheellyk om 't even weezen, of, by voorbeeld, de woorden, die in onze vertaaling, 1 Joann. V. 7, staan, in den grondtext gevonden worden dan niet; hy moet, om een voornaame plaats voor zyne denkwys te behouden, zonder onderzoek, de echtheid der gewoone leezing van Hand. XX. 28, niet vast stellen....Hy moet slechts hooren, wat Gods Afgezant en deszelfs Zendelingen hem zeggen. ----- Daar echter de echtheid van elke enkele plaats nooit geheel onbetwistbaar is, noch de geheele verzameling wiskunstig betoog toelaat, mag en moet hy het verstaan toetsen aan de onfeilbaare grondstellingen der algemeene, alleen menschen geschonken, Openbaaring, ----- Eene plaats dus, by v: die tegen de groote waarheid van Gods éénheid of onze zedelyke verplichting aanliep, zou, als onecht, niettegenstaande groote oordeelkundige waarschynlykheid van echtheid, mogen en moeten verworpen worden, om dat Gods Openbaaring in de Schrift nooit stryden kan, tegen die in de Natuur. ----- Dus een nieuw Testament uit de verschillende leezingen, waarvan de echtheid wysgeerig, geschied-, oordeel-, en taalkundig voldongen is, samengesteld hebbende, dan moet hy, met dezelfde geleerde helpmiddelen gaan aan het groote en eenige middenpunt der Godgeleerdheid der heilige Schriften, naamlyk de uitlegkunde. ----- Dan moet hy vooral geen Dogmaticq, Moraal noch Polemicq, in 't hoofd hebben, maar vergeetende al het geen dat achter is, (om my van eene schriftuurlyke uitdrukking te bedienen,) alleen jaagen naar het voorgesteld wit. ----- De Uitlegkunde is het voornaamst. Daarop komt alles aan. Deeze taak volbragt hebbende, mag hy zich wel eene schriftuurlyke Dogmatica, (zodanig by voorbeeld als de gelykluidende Texten van Galenus Abrahamsz.) vormen, doch deeze moet altoos en eeuwig aan de Oordeel- en Uitlegkunde ondergeschikt blyven; daar men anders dezelve gewoonlyk tot reeds vastgestelde begrippen doet dienen. ----- Inzonderheid moet hy letten op het onderscheiden onderwys aan de Jooden en aan de Heidenen. Dan zal hy de zuivere Wysgeerte des Christendoms, of de Leere der Gelukzaligheid, volgens het zelve uit echte bronnen kennen. ----- Wil hy dan naderhand de | |
[pagina 413]
| |
Kerklyke Geschiedenissen bestudeeren, kennis zoeken te krygen van 't geen de Onchristenen van 't Christendom gezegd hebben, de invloed van Heidensche en Joodsche grondstellingen en derzelver rampzalige vermenging met het zuiver Christendom nagaan, laatere dwaalingen opspooren, en zich in de wederleggende Godgeleerdheid oefenen; 't is een zeer pryslyke en zeer nuttige bezigheid, die bovenal dienstig is, om het zuurdeezem van menschelyke byvoegsels. uit het zuiver zamenstel des Christendoms ganschelyk uit te werpen; en anderen van de vooroordeelen van gezach en catolicité te bevryden; hen tot de onreine bronnen hunner wanbegrippen te leiden, en aan te wyzen hoe zy zich met den zuiveren kristalynen stroom van hemelsche waarheid vermengd hebben; hen tot Christus, het evenbeeld des onzichtbaaren Gods, te rug te leiden, ten einde zy hem gezegend, alléén, voor Heer en Zaligmaaker belyden; en bekennen dat onze medegeroepenen, schoon zy in de Kerkgenootschappen Leerambten bekleeden, echter geen gezach hebben over het Erfdeel des Heeren, noch elks overtuiging paalen mogen stellen. ----- Tot wederlegging, en bestryding van vooroordeel, is dus de beoefening der Kerklyke Geschiedenis hoogstnuttig, doch tot leering, vermaaning en vertroosting juist niet onontbeerlyk. Op dien trant moest men, dunkt my, de Godgeleerdheid bestudeeren. De voorbereidende Weetenschappen zyn de kennis der Taalen, niet alléén der zodanigen in welken de heilige Schriften geschreeven wierden, maar ook der geenen, waarin zy, voor veele Eeuwen, vertaald zyn, ----- en dan eene gezonde natuurlyke Wysbegeerte.
v.r. |
|