| |
| |
| |
De gierigheid gestraft.
Een Oostersche Zamenspraak tusschen den Dervis abdallach, en hassan, een song Turksch Bedelaar.
Ziet gy deeze Rots myn Zoon! Dezelve is myne wooning, en behelst alle myne schatten.
De door ondervinding wys geworden verstandige nahamir besloot zyn verbaazenden rykdom in deeze Rots. Hy besprak my denzelven geheel en al. Ik heb eene staatlyke gelofte gedaan om den waardigsten der Menschen uit te vinden, en dien met hem te deelen.
Ach, myn Vader! waardoor heb ik die zo gewigtige voorkeuze verdiend?
Door uwe Deugd, myn Zoon! door die voor niets wykende grootheid van Ziel, bestand tegen de zwaarste slagen des tegenspoeds. De Man, die Wysheids genoeg bezit om Rykdommen te veragten, verdient ze best.
Myn Geweeten is onbezoedeld, myne Ziel vol vrede en opgeklaard. Kan ik dan grooter Geluk wenschen?
Neen, myn Zoon, uw geluk is alreede volkomen: en 't is uw schuld alleen als hetzelve niet volduurt. Keer te rug na uwen Vader, en laat het Goud in de Rots die 't zelve besluit.
Helaas! gy hebt mogelyk reeds berouw van uwe gedaane belofte. Doch, neem in aanmerking, myn Vader, dat gy gevoelens in mynen boezem hebt gaande gemaakt, welke ik voorheen niet kende. Ik begin my voor te stellen, de uitgeleezene vermaaken, welke het bezit der schatten my kan aanbrengen; welk een genoegen het verschaft de traanen der elendigen af te droogen, en geluk te verspreiden over allen, die zich rondsom my bevinden.
Welaan, myn Zoon! gy hebt, zonder opsraak; gy hebt, met
| |
| |
lof, de beproevingen des Tegenspoeds verdraagen, mogt uwe Deugd, met denzelfden onbezwalkten luister, schynen in Voorspoed!
Ach! eerwaardige Dervis, waarom doet gy my zo zeer beeven? Myne Ziel was in verrukking opgetoogen; ten welken einde dit bedroeverd denkbeeld? Gy maakt hassan tot den gelukkigsten der Stervelingen, en zal hy zich te verwyten hebben, dat hy het geluk van zynen Weldoender stoorde?
Neen, myn Zoon! blyf Deugdzaam, en gy zult steeds gelukkig zyn. (Hierop haalde abdallach, uit zyn boezem, een klein Doosje met Zalf, en de Rots met die Zalf bestrykende, opende zich dezelve en vertoonde een geweldig grooten schat.)
ô, Magtige abdallach! is dit een droom? Welk een overheerlyk gezigt! Gelukkig, driewerf gelukkig de éénige Bezitter dier Rykdommen!
Myn Zoon, de magtigste en Rykste Monarch kan op zo veel schats niet boogen. De helft daarvan behoort u toe.
Ik heb een groot Gezin! en ook een armen Vader te onderhouden. (Mompelende.) Dit zyn zwaare lasten.
Hoe, ondankbaar Sterveling! verdient myne Goedheid geen dankbetuiging?
Vergeef, eerwaardig Vader, myne bekommerdheid. Ik ben myn Geluk, myn Leeven, aan u verschuldigd. Wie was ik vóór het u behaagde het oog op my te slaan? Een Worm, onbekend by de Wereld. Gy hebt my een nieuw bestaan geschonken: voleindig, ik bid het u, voleindig het goede werk door u aangevangen.
Welk eene taal is deeze, myn Zoon! Wat kunt gy meer verlangen? De rykste Burger in Bagdad bezit de helft niet van uwen Rykdom.
't Is waar, abdallach! doch myn voorspoed is het werk van uwe hand. Hoe grooter en gelukkiger ik zal weezen, hoe grooter eere u daarvan zal toekomen, alles zal op u met verdubbelden glans te rug kaatzen. De Rykdommen, welke gy my geschonken hebt.....tot welk eene menigte van Pligten ver-
| |
| |
binden ze my! Om niet te reppen dat een omslagtiger en grootscher leevenswyze voor my nu onvermydelyk wordt; heb ik geen Vader, die in den armoedigsten toestand leeft,...arme Bloedverwanten zonder tal...met één woord, eene onnoemelyke menigte, die my om ondersteuning zal vraagen? Ach! myn goede Vader! hoe weinig zou het u kosten my gelukkig te maaken!
Zeg dan, hassan! wat gy verder wenschte?
Twee derden, van 't geen ik zie; niet meer dan twee derden.
De twee derden! Het zy zo; ze zyn de uwe.
ô Allertoegeevenste der Menschen! Goede, eerwaardige abdallach, heb medelyden met een ongelukkigen....Ik durf myn geheele hart niet voor u openleggen....doch gy moogt gissen....
Onvergenoegde! Zyt gy nog niet voldaan?
Ach! abdallach! kan uwe allesoverklimmende Wysheid en Goedheid geen medelyden hebben met myne zwakheid? Gy begeerde my gelukkig te maaken, en zult gy uw werk niet voltrekken?
Hassan! gy zyt bedroogen! gy hebt het Geluk, voor altoos, verlooren!
Dierbaare, wyze abdallach! van, welk een gebruik kunnen de Rykdommen voor u zyn, in deeze droeve eenzaamheid? (Hy zet zich neder aan den ingang van de Rots.)
Myne vrees voor u is dan maar al te wel gegrond geweest? Door u met Rykdommen op te hoopen, heb ik u alleen den strafschuldigsten en ongelukkigsten der Menschen gemaakt. Welaan, hassan! ik zal my nogmaal naar uwe begeerte schikken. Ontzet my van alles, als een loon voor myne gadelooze goedheid. ----- Doch gaa, ondankbaarste der Stervelingen; vlie verre van deezen grond. Neem weg al dit Goud, het laage voorwerp uwer Aanbiddinge; doch val my niet meer lastig met uwe haatlyke tegenwoordigheid.
| |
| |
Gelukkige hassan! alle uwe wenschen zyn thans voldaan! Gy zult hoogst gezegend zyn! (Mompelende.) Maar, egter, indien die wondere Zalf, welke deezen schat ontdekte, de myne ware....
Dat gy de straffe uwer Ondankbaarheid moogt vinden in het voorwerp uwer onverzaadbaare Gierigheid!
Ik agtte my zelven magtig, gelukkig, ryk. Doch hoe zeer vind ik my bedroogen! Deeze Dervis kan, misschien, door middel van die toverzalf, de Bezitter worden van tienmaal grooter schatten dan de myne. Indien ik hem kon overhaalen om afstand te doen van dit kostlyk middel....Eerwaardige wyze Man...
En wat wilde gy nu meer verzoeken alleronredelykste Mensch.
Stae my toe u nog een verzoek te doen. Vergun my deeze eene bede, en ik ben voldaan.
Wat wilde gy hebben? Kan deeze kleeding uwe Gierigheid bekooren? 't Is alles wat gy my gelaaten hebt.
God verhoede het, dat ik zulk eene misdaad zou pleegen aan mynen edelmoedigen Weldoener! Doch uwe voorgaande Edelmoedigheid verstout my u nog één verzoek te doen....ô, Myn goede Vader! zeker zult gy my zulk eene beuzeling niet weigeren.
Eene kleinigheid....Alleen dat witte Doosje uit uw' boezem.
Dat alleen, en ik zal volmaakt gelukkig weezen.
Onbedagte, dwaaze Mensch, gaa heen.
Hou! abdallach...Sta...Ik dring 'er op.
| |
| |
Hoe! durft gy geweld gebruiken?
Man gods, vervoer my niet tot iets wanhoopigs. By onzen Heiligen Propheet!....
Snoode! ontheilig dien heiligen naam niet, door dien in uwen mond te neemen. ----- Laat af.
Ik kan myzelven niet langer bedwingen. (Hy trekt zyn Dolk.) Al te onverzetlyke Grysaart, beef voor uw leeven.
Kan de snoodheid verder gaan? Hoe! staat gy na 't leeven van uwen Weldoender?
Spreek zo niet, looze Grysaart, dagt gy my te bedriegen met een schyn van Geluk, en voor uzelven het eenige te behouden om 'er u van te verzekeren. Geef my, geef my, op dit oogen blik, die Tover-Zalf.
Ach hassan! gy hebt u maar al te wel gekweeten om dezelve te verdienen. Doch staa my toe u eerst het gebruik daarvan te leeren. Wanneer gy 'er uwe oogleden mede bestrykt, zult gy de betooverendste tooneelen zien. Alles, wat het oog kan bekooren, zal zich terstond voor u opdoen.
Hoe verrukkend zal dit weezen! Laat ik de proef neemen. (Hy smeert de Zalf op zyn oogen.) ----- ô Hemel! waar bon ik! Welke verschrikkingen omringen my! Ik ben bedorven! volstrekt bedorven!
Zodanig eene straffe hebt gy ten vollen verdiend door uwe Gierigheid en Onregtvaardigheid; doch voor uwe ondankbaalheid is dezelve te gering.
Hemel! wat zal 'er van my worden? Waar ben ik' Waar zyn myne Rykdommen? Helaas! myn Geluk is als een Droom weggevloogen. Doch, werwaards zal ik heen zwerven? ô Goede, weldaadige abdallach, vergeef het my.
Uw schuld is te groot om vergeeven te worden. Keer weder tot de Armoede uit welke ik u zogt te trekken.
Ik word door knaaging van een gescheurd. Snoode, allersnoodste hassan! waarom zit gy niet nog te bedelen aan de Poorten van Bagdad. Helaas! hoe schriklyk is voor ons de bevinding, dat een Hart, 't geen ééns onverzaadelyken Gouddorst inlaat, van dat oogenblik af open is voor elk misdryf!
|
|