Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
de keurigheid van deszelfs gestalte, de fraaiheid der vleugelen, en schoone groene kléur, doen de Mantis onder de schoenste Infecten van Europa eene waardige plaats bekleeden. Zyn uitwendig voorkomen heeft niets van die wanstaltigheid, welke zo veel afzigtigheids geeft aan de meeste andere Schildvleugelige Insecten; zyn kop is plat, van eene driehoekige gedaante; zyn schild is langwerpig en welgemaakt; zyn houding heeft iets grootsch, en van dien aart zyn ook de meeste beweegingen van dit Diertje. Dikwyls recht het zich op de vier pooten overeinde, houdt den kop overeinde met de twee voorpooten vereenigd en zamengevouwen. Dit doet hem by de Landlieden den naam van Pregus Diou, of Prie-Dieu, dat is: God-Bidder, krygen. Wie zou gelooven, dat de Mantis met een zo inneemend uitwendig voorkomen, en een houding, die hem voor een Godsdienstig Insect doet houden, van bloed en verscheuring leeft? De Natuur heeft hem wapenen gegeeven, overeenkomstig met zyne wreede geaartheid. De twee voorpooten aan 't bovenste van het schild vast, bestaan uit zeer sterke spieren. De pooten zyn met twee reijen van zeer sterke tandjes bezet, en eindigen in een zeer scherpe klaauw. Met deeze zo gedugte wapenen verklaart hy den oorlog aan andere Insecten. Ongelukkig het Insect dat in zyne klaauwen valt! Hy grypt het volvuurig aan; eens geklemd tusschen die dubbele rei van scherpe tandjes, valt het den sterksten onmogelyk, den minsten wederstand te bieden; de wreede eet ze geheel op, laatende doorgaans alleen den buik, als een te ruw voedzel, leggen. Zyne kaakbeenen zyn snydende, omzet met vier kleine baardjes, dienende om de stukjes, die hem dreigen te ontvallen, op te houden. Zyne biddende gestalte is niets minder dan dezelve schynt aan te duiden. Hy zet zich niet overeinde, en houdt de voorpooten niet zamengevouwen opgeheeven, dan om te listiger de voorbygaande Insecten te betrappen. Door dit geveinsd gebaar bedriegt hy de geenen die hem niet kennen, en spaart zelfs zyns gelyken niet. Zie hier een geval van 't welk ik ooggetuigen geweest ben, en 't geen my geneezen heeft van de voordeelige gevoelens, ten opzigte van de Mantis opgevat. Ik bewaarde 'er een, zints acht dagen, onder een glas. In den beginne wist ik niet waar mede dit Insect te voeden, geen der planten, welke ik 't zelve aanboodt, wilde het | |
[pagina 336]
| |
eeten; wanneer ik een andere Mantis 'er byzette, om hem het aangenaame der gezelligheid te bezorgen, viel hy 'er op aan, en verslondt dien. Hier door onderrigt wat hy wilde nuttigen, voldeed ik zyne scheurzieke vraatlust, ten koste van 't leeven van andere Insecten; hy nam ze alle met greetigheid, en spaarde zelfs de sterkste Springhaanen niet, die, ondanks hunne hardheid, zyne klaauwen niet ontgaan konden. Op zekeren dag gaf ik myne Mantis een jong Mannetje dat zeer leevendig en vlug was, in de hoope, dat diens fraaiheid en minnekoozeryen deeze wreede zouden verzagten. In de daad, deeze eerst genaderd om zyn hof te maaken, werd, in den beginne, alleen afgeweezen door eenige slagen met de pooten; doch al te zeer dringende tot lustvoldoening, greep myn Mantis het Mannetje aan, en het moest het met den kop boeten. Schoon zonder kop, hadt het niets van de eerste leevendigheid verlooren, het hieldt niet min volvuurig aan, zo dat het al wringende en draaijende zyn oogmerk bereikte, en met de voorpoten die wreede als omvatte. Ik was nieuwsgierig welk een wraak dit Mannetje zonder kop zou kunnen neemen. Maar nauwlyks kon ik myn eigen oogen gelooven, wanneer ik zag, dat het alle verstoordheid liet vaaren, om alleen te voldoen aan de begeerte door het Wyfje in dit Mannetje verwekt. Een oogenblik daar naa vond ik ze, met de daad, gepaard; en om my ten vollen te verzekeren van een zo zeldzaam verschynzel, nam ik het glas weg, en, naa den poot om den hals van myne Mantis geslingerd, losgemaakt te hebben, liet ik die vliegen. De Mantis hief zich in de hoogte, neemende het Mannetje mede. Ik zogt ze zagtlyk van een te scheiden; doch zy hielden zo vast, dat ik de lyven zeer uitrekte, zonder de bedoelde scheiding te bevorderen: ik liet af van ze verder te stooren; en zag ze meer dan een uur in dezelfde gestalte. ----- 's Anderen daags 's morgens deedt zich een nieuw voorwerp van wreedheid op aan myn oog. Het nog lillend overschot van het Mannetje diende myne Mantis tot een ontbyt, en werd geheel, op den buik naa, die ook van de andere Insecten overbleef, opgeëten. Voorts heb ik de Mantis ryklyk van spyze voorzien; doch de voorkeus viel op Dieren van 't eigene geslacht. Wyders heb ik in de Mantissen opgemerkt, dat ze alle dezelfde maate van scheurzieke verslindzugt niet bezaten; dat de Mannetjes veel min vraatig waren dan de Wyfjes. Ver- | |
[pagina 337]
| |
scheiden, zo Mannetjes als Wyfjes, heb ik bewaard, die veertien dagen, en zelfs langer, zonder eenig voedzel te nuttigen, leefden, en, ondanks die onthouding, niet min leevendig en lustig dan andere waren. Dit geval heeft my aanleiding gegeeven tot het opstellen van eene Verhandeling, over de Gevoeligheid der Insecten.
(Deeze in een volgend Stukje.) |
|