Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.(Vervolg van bladz. 303.)
Op Nootka zagen wy slegts twee Dorpen, 't getal van welker Inwoonderen op 2000 mag begroot worden. Het Dorp, aan den ingang van den Inham, ligt op den kant van een hoog opgaanden grond, die vry steil oploopt van 't strand tot het bosch, by 't welk het Dorp gebouwd is. De Huizen staan in drie ryen, allengskens boven elkander opklimmende; de grootste staan voor, de kleinste agter aan, behalven eenige die afzonderlyk aan beide de einden gevonden worden. Deeze reekzen van Huizen zyn, op ongelyke afstanden, van elkander gescheiden door nauwe steegjes, waarmede men opgaat; doch de weg tusschen de Huizen in de langte is veel breeder. Schoon 'er eenige geregeldheid doorstraale in deeze schikking, vondt men dezelve niet in de huizen op zichzelven beschouwd. Want elk der Afdeelingen, door de steegen gemaakt, kan aangemerkt worden als één of als verscheide huizen: dewyl 'er geen geregelde of volkomene scheiding van binnen of van buiten gevonden wordt. De Huizen zyn gebouwd van zeer lange en breede planken, met de zyden op elkander rustende, hier en daar aan elkander vastgemaakt: zy hebben zeer zwakke posten, of liever stokken, vry wyd van een aan de buitenzyde even als de planken vastgehegt; doch van binnen eenige sterke stokken. De hoogte van de zyden en vooreinde deezer Huizen is zeven of acht voeten; doch het agterste gedeelte is een weinig hooger; | |
[pagina 338]
| |
waardoor de planken, die het dak uitmaaken, voorwaards hangen en los liggende naar welgevallen kunnen verplaatst worden, of digt tegen een om den regen buiten te weeren, of by goed weer opengeschooven, om lucht in, en rook uit, te laaten. ----- Over 't geheel zyn het jammerhartige hutjes, met weinig kunst en zorge toegesteld: want schoon men de zydplanken op zommige plaatzen vry digt doet sluiten, op andere gaapen ze geweldig: geene geregelde deuren zyn 'er in die wooningen; de eenige ingang is een gat, waar de ongelyke lengte der planken toevallig eenige opening gelaaten heeft: in zommige gevallen laat men de planken wat over elkander schieten, of twee voeten van elkander af, en dan heeft men den ingang te dier plaatze. Desgelyks zyn 'er gaten, tot kykvensters dienende aan de zyden; doch zonder eenige geschiktheid of regel, voor deezen hangen matten om den regen af te schutten. Aan den binnenkant kan iemand dikmaals zulk een reeks Huizen onafgebrooken van het eene tot het andere einde doorzien: want, hoewel 'er doorgaans de beginzels van scheidingen zyn om de plaats voor byzondere gezinnen af te zonderen, beletten zy het gezigt niet, en bestaan dikwyls alleen uit een plankstuk loopende van de zyde tot het midden van het Huis; zo dat, indien ze opgemaakt waren, het geheel zou vergeleeken mogen worden by eene lange stalling, met plaatzen voor paarden te wederzyden en een breeden doorgang in 't midden. ----- Digt aan de zyden van elk deezer deelen, is een kleine bank van planken, vyf of zes duimen hooger dan de vloer in 't algemeen, en bedekt met matten, waarop de Gezinnen zitten en slaapen. Deeze banken zyn doorgaans zeven of acht voeten lang en vier of vyf breed. In 't midden is de stookplaats, zonder haardstede of schoorsteen. In een Huis, staande op 't einde van de middelste reeks, bykans geheel van de rest afgezonderd door een welfluitende afdeeling, en het geregeldste in den aanleg van allen die ik zag, waren vier van deeze banken, elk derzelven in een hoek geschikt voor byzondere Gezinnen, doch door goen planken van elkander afgescheiden: het middelste gedeelte van het Huis scheen voor allen gemeen. Het Huisraad bestaat meerendeels uit een groot aantal kassen en kisten van allerlei grootte, doorgaans op een gestapeld, digt aan de zyden of de einden der Huizen; | |
[pagina 339]
| |
hierin zyn hunne beste Kleederen, Vellen, Maskers, en andere dingen by hun in waarde. Eenige deezer zyn dubbeld, of de een dient den ander tot een dekzel: andere hebben dekzels met lederen tongen tot scharnieren: nog andere een groote schuif of gat in 't bovenste gedeelte om de dingen in te doen en uit te haalen. Niet zelden zyn ze zwart geverfd, en vercierd met de tanden van onderscheide dieren, ook wel gesneeden met de afbeeldingen van Vogelen en Beesten. ----- Haar overige Huisraad bestaat in groote langwerpige of vierkante bakken om water en andere dingen in te bewaaren, ronde houten nappen, en schotels omtrent twee voeten lang waaruit zy eeten, voorts uit manden van teenen of mat gevlogten. ----- Hun Vischtuigen en andere gereedschappen hangen in verscheide deelen der wooning, zonder de minste orde; zo dat het geheel een tooneel van verwarring is; de eenige plaatzen, waar deeze ongeredderdheid niet gevonden wordt, zyn de Slaapplaatsen, waarop men niets dan matten ziet: die zyn ook zuiverder of van een fyner soort dan zy gemeenlyk in hunne vaartuigen gebruiken. De morssigheid en stank hunner Huizen evenaart die ongeschiktheid: want gelyk zy hun Visch binnens huis droogen, beredderen zy die daar ook, dit met de beenen en andere brokken onder het eeten op den grond geworpen, met meer soorten van vuiligheid, ligt overal op hoopen, welke ik geloof dat zy nooit wegneemen, eer zy hun in 't loopen hinderen. In 't kort hunne Huizen zyn zo morssig als Varkenshokken en stinken van Visch, traan, en rook. Maar, ondanks alle die vuiligheid en ongeschiktheid hunner Huizen, zyn 'er veele met Beelden vercierd. Deeze zyn niets meer dan stronken van groote Boomen, vier of vyf voeten hoog, alleen of by paaren staande aan het boveneinde van het vertrek, van vooren met een Menschen aangezigt gesneeden; met de armen en handen op zyde, en met onderscheide kleuren beschilderd. Een mat hing, by wyze van een gordyn, voor de meesten: dit bedekzel wilden de Inwoonders niet altoos opligten, zo dat wy de geheele monsteragtige gedaante konden beschouwen, en, wanneer zy ze ontblootten, scheenen zy dezelve, op eene geheimzinnige wyze, toe te spreeken. Ook kwam het ons voor, dat zy, op zommige tyden, deezen Beelden eenige offeranden toebragten; althans zy verzogten van ons, zo als wy hunne beduidingen verklaarden, | |
[pagina 340]
| |
iets aan deeze Beelden te geeven, wanneer zy ze ontdekten. Hier uit was het natuurlyk voor ons op te maaken dat deeze Beelden de Toonbeelden hunner Goden of Tekens waren van eenig Godsdienstig of Bygeloovig voorwerp: nogthans hadden wy bewyzen van de weinige weezenlyke waarde, welke zy 'er op stelden: want voor eene kleine hoeveelheid van Yzer of Koper zou ik alle de Goden deezer plaatze, (indien deeze Beelden Goden waren,) hebben kunnen koopen: ik zag geen Beeld of het werd my aangebooden, en ik kogt 'er twee of drie van de kleinste soort. De hoofdbezigheid der Mannen schynt te bestaan in Visschen, in het dooden van Land- en Zeedieren ten onderstand der Huisgezinnen: want wy zagen weinigen hunner eenig ding in de Huizen bedryvende; terwyl de Vrouwen bezig waren met het vervaardigen hunner linnen en wollen Kleederen, en het toebereiden van Visch, bovenal Sardynen, om dezelve te droogen: zy droegen ze ook van 't strand in teenen manden, naa dat de Mannen ze met de Canoes aangevoerd hadden. De Vrouwen worden ook in de kleine Canoes uitgezonden om Mosselen en andere Schulpvisschen op te zamelen, en misschien tot andere verrigtingen: want zy weeten, zo behendig als de Mannen, met die vaartuigen om te gaan; de Mannen, met de Vrouwen in een zelfde Canoe gezeten, betoonen weinig oplettenheid op de Sexe, door dezelve aan te bieden om voor haar te roeijen; ook laaten zy, in andere omstandigheden, geene tederheid voor de zwakke Kunne blyken. De Jongelingen kwamen ons voor de bedryfloosten in deeze geheele Maatschappy te weezen: want zy zaten buiten, by hoopen, zich in de zon verwarmende of lagen in 't zand op 't strand te kruipen, ten zelfden einde even als zwynen, zonder eenig dekzel. Dit verwaarloozen der betaamlykheid vondt alleen plaats by de Mannen. De Vrouwen waren altoos voegelyk gekleed en gedroegen zich zedig, allen lof verdienende van wegen de bewaaring der schaamte haarer Sexe eigen; te verdienstlyker by haar, dewyl de Mannen des geen gevoel schynen te hebben. 't Was, egter, onmoogelyk voor ons, dat wy nauwkeurig hunne Huislyke Leevenswyze en Bezigheden konden waarneemen in een enkel bezoek van weinig uuren, gelyk ons eerste zeer kort duurde. Want wy mogen vry | |
[pagina 341]
| |
veronderstellen, dat, ter gelegenheid onzer aankomst, de arbeid der meeste Dorpelingen stil stondt, en eene groote verandering maakte in hunne gewoone wyze van doen in hunne Huizen, geduurende de gezellige uuren, welke zy daar in slyten. Wy hadden veel beter gelegenheid om over hunnen aart, en zelfs eenigermaate over hunne leevenswyze, te oordeelen uit de herhaalde bezoeken, die veelen aan boord onzer Schepen in hunne Canoes afleidden: in deeze brengen zy een groot gedeelte huns tyds, bovenal in den Zomer, door. Wy namen waar dat zy in dezelve niet alleen veeltyds eeten en slaapen; maar ook, van hunne kleederen ontdaan hebbende, in de zon gaan leggen, op dezelfde wyze als de Jongelingen op 't strand lagen. Hunne grootste Canoes zyn, in de daad, ruim genoeg tot dat oogmerk, en vaaren volmaakt digt, zo dat zy, onder het dekzel van een beestenhuid, behalven by regenagtig weer, 'er beter woonen dan in hunne Huizen. Hun Voedzel schynen zy meest uit zee te haalen, deeze verschaft hun Visch, Mosselen, andere Schulpvisschen, en Zeedieren. Onder de eerstgemelde telt men voornaamlyk Haring, Sardynen, twee soorten van Braassems, en kleine Kabbeljaauw. Doch de Haringen en Sardynen worden niet alleen in het saisoen versch geëeten; maar dienen hun tot opgelegden voorraad; gedroogd en gerookt worden ze bewaard in matten opgepakt, die bondels maaken van drie of vier voeten in 't vierkant. De Haringen verschaffen hun eene andere soort van dienstigen voorraad, bestaande in een groote menigte van kuit, zeer aartig bewaard. Deeze wordt omstrooid of als ware omkorst met kleine takjes van den Canadiaanschen Pynboom. Zy bereiden ze ook met lang smal Zeegras, 't geen in groote hoeveelheid op de rotzen onder 't water groeit: men bewaart het in van mat gemaakte korven, en gebruikt het weder met 't water bevogtigd. Het mag aangemerkt worden als het Winterbrood deezer Volken, en 't smaakt niet kwaalyk. Zy roosten ook eene soort van groote Mosselen, steeken die aan speeten, neemen 'er van als 't hun gelust, zonder eenige verdere toebereiding, ze egter zomtyds in traan als een saus doopende. Van de Zeedieren dient de Bruinvisch hun ten gemeenzaamsten voedzel, het vet zo wel als 't vleesch snyden zy in groote brokken, en deeze, even als de Haringen toegemaakt hebbende, eeten zy ze, zonder eenige verde- | |
[pagina 342]
| |
re toebereiding. Zy maaken ook van deezen Visch, versch gevangen, eene soort van soep, op eene zonderlinge wyze; doende de stukken in een vierkant houten vat, met water, waarin zy heete steenen werpen tot dat zy denken dat alles gaar is: zy haalen de steenen 'er uit, en doen 'er op nieuw gegloeide in met een gespleete stok die voor een tang dient: het vat staat ten dien einde digt by het vuur. Dit is by hun een vry algemeen eeten, en schynt een sterk voedende spyze uit te leveren. ----- De Traan, welke zy van deeze en andere Zeedieren krygen, wordt by hun ook in groote menigte gebruikt; zo alleen, wanneer zy dezelve scheppen met een lepel van hoorn, of als met ander voedzel vermengd, in welk geval de Traan tot saus dient. Over het geheel lydt het geen twyfel, uit eene menigte van zamenloopende omstandigheden, dat dit Volk hun Dierlyk Voedzel meest uit Zee haalt; alleen schieten zy met hunne pylen, nu en dan eenige Vogelen. Daar de Canadiaansche Pyn en het Zeegras, op welken de Vischkuit gestrooid wordt, hun eenig Winter-eeten uit het Groeiend ryk uitmaakt, bedienen zy zich, als de Lente komt, van verscheide andere Gewassen. De allergemeenste waren twee soorten van Wortelen Machkatte en Koohquoppa geheeten, zoet van smaak, en lymerig, zy worden rauw gebruikt. Ook hebben zy een grooten voorraad van Wortelen Aheita genaamd, in smaak zeer gelykende naar ons Zoethout; 'er was nog een andere Vaarenwortel, welks bladeren nog geslooten waren. Desgelyks nuttigen zy rauw een' anderen kleinen, weinig smaak hebbenden Wortel, omtrent de dikte hebbende van de Sarsaparilla: doch wy weeten niet tot welk eene plant dezelve behoorde. Zy delfden ook uit den grond, naby het Dorp, een zeer langen en getakten Wortel, dien zy voorts opaten. 't Is waarschynlyk, dat zy, met de vordering tot het zagter jaargetyde, veele andere kruiden tot spyze krygen, welke wy niet zagen Want, schoon 'er geen blyk van Landbouw zich by hun opdoet, zyn 'er eene menigte van Kruis- en Aalbessenboomen, wier vrugten zy in den natuurlyken staat kunnen eeten, gelyk wy zagen dat zy de bladeren van eenige boomen deeden. Wy moeten hier, nogthans, aanmerken, dat een der vereischten, welke zy in allen voedzel vorderen, hier in bestaat: dat het van een zagten of althans geen scherpen smaak zy: want zy wilden niet proeven van de uijen of knoflook, schoon zy 'er een grooten voorraad van te koop bragten, toen zy vernamen | |
[pagina 343]
| |
dat wy 'er op gesteld waren. In geen van onze spyzen scheenen zy smaak te vinden, en als wy hen sterken drank gaven, toonden zy 'er hun afkeer van, als van iets onnatuurlyks en onsmaaklyks. Schoon zy, by wylen, kleine Zeedieren rauw eeten, is het hunne doorgaande gewoonte de spyzen te roosten of te braaden: want zy weeten niets van onze wyze van kooken: of men zou het bereiden van het Bruinvissoep, daartoe moeten brengen: en hunne vaten, alle van hout zynde, kunnen tot dat einde niet dienen. Hunne wyze van eeten komt volmaakt overeen met de morssigheid van hunne Huizen en Persoonen: want de vaten en schotels, waar in zy de spyze doen, schynen nooit gewassen naa dat ze gemaakt zyn, en de vuiligheden van een voorigen maaltyd worden alleen door den eerstvolgenden afgewischt. Zy scheuren ook alles klein met hand en tand: want schoon zy hunne messen gebruiken om de grootere stukken af te snyden, zyn ze tot nog niet bedagt geweest om deeze tot kleinder stukjes en mondvollen te verkleinen, door 't zelfde middel, hoe zeer dit veel voeglyker en zindelyker is. Maar zy hebben geen denkbeeld altoos van zindelykheid: de Wortels, welke zy uit den grond delven, eeten ze, zonder zelfs de daar aan hangende aarde af te doen. Hunne Wapens bestaan in Boogen en Pylen, Slingers, Speeren, korte Knotzen van been, en een kleine Byl, niet ongelyk aan den Americaanschen Tomahawk. De Speer heeft doorgaans een lang beenen punt: eenige der Pylen zyn met yzeren punten, doch doorgaans van getand been; de Tomahawk is een steen, vyf of zes duimen lang, aan 't eene einde scherp, en aan 't andere in een houten handvatzel gezet, dit handvatzel gelykt naar het hoofd en den hals van een Mensch, en de steen is vastgemaakt in den mond, zo dat hy naar een verbaazend lange tong gelykt: om de gelykenis nog treffender te doen worden, is die figuur met menschenhair omzet. Uit het aantal van steenen en andere Wapenen mogten wy besluiten, dat zy gewoon zyn, op een korten afstand, en dikwyls man tegen man, te vegten: en wy hadden maar al te overtuigende blyken, dat hunne oorlogen veelvuldig en bloedig zyn, uit het groote aantal Menschenbekkeneelen, die zy te koop bragten. By de Nootkaers zyn de Handwerken en werktuiglyke Kunsten vernuftiger, zo in den aanleg als in de uitvoe- | |
[pagina 344]
| |
ring, dan men zou kunnen wagten van den natuurlyken aart deezes Volks, en de geringe vordering, welke de Beschaafdheid tot nog onder hun gemaakt heeft. Hunne Linnekleederen zyn gemaakt van den bast der Pynboomen, tot den staat van Hennip gebragt. Het wordt niet gesponnen, maar, behoorelyk bereid zynde, op en over een stok gespreid, en deeze vastgemaakt, dwars over twee andere, die overeind staan. Dezelve is zo geschikt, dat de Weefster, die op haar billen zit by dit eenvoudig werktuig, dwars daar door heen dunne platte draaden knoopt, omtrent een half duim van elkander, schoon het hier door zo digt niet worde als geweeven Linnen, maaken de knotten tusschen de knoopzels het genoegzaam ondoordringbaar voor de lugt; de stoffe is hier door te zagter en buigzaamer. Hunne Wollekleederen, hoewel waarschynlyk op dezelfde wyze bereid, gelyken volmaakt naar geweevene stoffe. Doch de verschillende Figuuren, daar in zeer kunstig verspreid, weeren het denkbeeld dat ze op een weefgetouw zouden vervaardigd weezen; dewyl het zeer onwaarschynlyk is, dat dit Volk behendig genoeg zou weezen, om zulk een zamengesteld werk te voltooyen, zonder het met de hand by te werken. Deeze wollen stoffen zyn onderscheiden in fynheid, eenige gelyken naar onze ruwste, andere naar onze fynste, soorten, en zyn de laatste zelf zagter en zeker warmer. De wol, van welke men ze maakt, schynt van verscheidenerlei Dieren, als de Vos en de bruine Lynx; de laatste levert de fynste soort, en verschilt, in den natuurlyken staat, weinig van onze ruwste wol; doch het hair, waarmede dit Dier ook bedekt is, daar onder gemengd zynde, maakt zulks in het voorkomen, als het bewerkt is, eenig onderscheid. De Figuuren, met veel smaaks daar op gewrogt, zyn meestal van eene onderscheide kleur, donker bruin of geel, geverfd; het geel kan, nieuw zynde, tegen het onze in helderheid op. Aan hun smaak van tekening der Figuuren op hunne wollen stoffen bean woordt hunne gesteldheid op 't snyden van allen houtwerk. Niets is zonder eenig soort van snywerk, of het beeld van eenig Dier; doch het Menschlyk aangezigt heeft de voorkeuze; dit geeven zy zomtyds aan de Vogelen en de andere bovengemelde gedrogtlyke gedaanten, en zelfs aan hunne steenen en beenen Wapentuigen. De tekening is over 't algemeen genoegzaam om te doen begrypen welk een voorwerp zy begeeren af te beelden; doch het snyden wordt niet volvoerd met die | |
[pagina 345]
| |
keurigheid, welk een behendig kunstenaar zou te werkstellen aan iets 't geen hy zonder veel overlegs vervaardigde: 't zelfde kan, egter, niet gezegd worden van veele der Menschen, Maskers en Hoofden waar in zy zich zeer bedreeven beeldhouwers betoonen; niet alleen neemen zy, met groote nauwkeurigheid, in agt het algemeen beloop van hun eigen gelaad, maar voltooyen de kleinder deelen met eene daar aan geëvenredigde stiptheid en netheid. De sterke zugt van dit Volk voor werken van deezen aart vertoonde zich in verscheide byzonderheden. Menschenbeeldjes, Vogeltjes, Vischjes, Land- en Zeediertjes, afbeeldingen van hun Huisraad en Canoes, vonden wy in grooten overvloed. De naabootzende Kunsten zeer na aan elkander verwant zynde, is het geenzins te bevreemden, dat de Nootkaers, by het maaken van Figuuren op hunne wollen stoffen en het snyden in het hout, het schilderen met verf voegen Wy hebben zomtyds het geheel beloop hunner Walvischvissery op hunne kappen geschilderd gezien. Dit, schoon ruw uitgevoerd, dient ten minsten ter aantooninge, dat zy, hoewel 'er geen blyk van de kennis der Letteren zich onder hun opdoet, eenig denkbeeld hebben van eene wyze, om gebeurtenissen in eene bestendige gedagtenis te bewaaren, onafhangelyk van 't geen zy in hunne zangen en overleeveringen behouden. Op eenige andere dingen hebben zy ook Figuuren geschilderd; doch 't is twyfelagtig, of zy aangemerkt moeten worden als tekens van eene bepaalde beduidenis, dan alleen als uitwerkzels van verbeelding en grilligheid. Hunne Canoes zyn van een zeer eenvoudig maakzel, doch, zo als het zich laat aanzien, wel geschikt tot nuttige einden. De grootste, die twintig en meer Menschen kunnen voeren, zyn uit één boom gemaakt. Veele zyn veertig voeten lang, zeven breed, drie diep. Zy zyn zeer ligt, en derzelver breed- en platheid dient om vast te leggen, zonder eenig raam op zyde, 't welk wy aan geen hunner Canoes zagen: een opmerkenswaardig onderscheid tusschen de wyze van vaaren van alle de Americaansche Volken, en die der Zuidlykste deelen van de Oostindiën en de Eilanden van den Stillen Oceaan. De noodwendigheden tot visschen en jaagen, beiden kunstig bedagt en welgemaakt, zyn Netten, Hoeken, Lynen, Harpoenen, en een werktuig van gedaante als een Roeiriem. Dit laatste is omtrent twintig voeten lang, vier of | |
[pagina 346]
| |
vyf duimen breed, en omtrent een half duim dik; elke zyde is omtrent twee derde van de lengte, (want de andere derde dient tot een handvatzel,) bezet met scherpe beenen tanden, omtrent twee duimen lang. Haringen en Sardynen, en zulke andere kleine Visschen, als in schoolen zwemmen, worden met dit werktuig aangevallen; men slaat het in den hoop, en de visschen blyven op of tusschen de tanden zitten. De Vischhoeken zyn gemaakt van been of hout, en niet zeer keurig: doch de Harpoen, waarmede zy Walvisschen en kleindere Zeedieren vangen, zyn van een grooter kunstvermogen. Dezelve bestaat uit een stuk been, in twee baarden gespleeten, waar tusschen het rondagtig blad van een grooten mosselschulp is vastgemaakt, en het punt van den Harpoen zit; hier aan worden drie of vier vademen touw gehegt: om dien Harpoen te werpen, bedienen zy zich van een steel van twaalf of vyftien voeten, waar aan de lyn wordt vastgemaakt, en aan welks einde de Harpoen zit, in dier voege dat deeze zich van de steel scheidt, en dezelve op 't water doet vlotten als een boei, wanneer het Dier met den Harpoen voortgaat. Niets kunnen wy vermelden van de wyze waar op zy de Landdieren dooden; alleen mogen wy veronderstellen, dat zy de kleine met hunne Pylen schieten, en de grootere, als Wolven en Vossen, met hunne Speeren vellen. Zy hebben, 't is waar, verscheide Netten, naastdenklyk tot de Dierenjagt geschikt: dewyl zy dezelve dikwyls over hunne hoofden deeden, om, by de ter verkoop bieding, het gebruik te toonen. Dikwyls belaagen en verrassen zy ook de Dieren, door zich met een huid te dekken, en op handen en voeten te loopen, 't geen ze zeer vlug doen: by deeze gelegenheden doen zy hunne maskers aan, als mede gedroogde Beestenkoppen: dit kwamen wy te weeten uit de verscheide kunstvertooningen welke zy voor ons maakten. Wat de stoffe betreft, waar van zy deeze Werktuigen vervaardigen, alles wat naar Touw gelykt is van leeder of zenuwen, of de hennipagtige zelfstandigheid, waar van de mantels bereid worden. De zenuwen waren dikmaals van zulk eene lengte, dat ze niet wel van eenig Dier, dan van den Walvisch konden weezen; 't zelfde mag gezegd worden van de beenderen, dienende tot het maaken der reeds gemelde Wapenen der werktuigen om den bast te pletten, de punten van hunne speeren, en de baarden hunner Harpoenen. | |
[pagina 347]
| |
Hunne groote bekwaamheid, om in hout te werken, mag eenigermaate toegeschreeven worden aan de hulpe, welke zy van de yzeren werktuigen ontvangen. Want, zo verre wy weeten, bedienen zy zich van geene andere, ten minsten wy zagen alleen één beitel van been. En, schoon oorspronglyk hunne Werktuigen uit andere stoffe moeten bestaan hebben, is het niet onwaarschynlyk, dat veele hunne vorderingen eerst plaats greepen, naa dat zy kennis kreegen van dit Metaal, 't geen nu algemeen in alle hunne bewerkingen van hout gebruikt wordt. De Beitel en het Mes waren de eenige gedaanten, welke het Yzer, voor zo verre wy het konden ontdekken, by hun aannam. De Beitel is een lang plat stuk Yzer, steekende in een houten handvatzel. Een Steen dient tot een Hamer, en zy polysten het met een stuk vischhuid. Ik heb eenige van deeze Beitels gezien, tusschen de acht en tien duimen lang, en drie of vier duimen breed; doch over 't algemeen waren ze kleinder. De Messen hebben onderscheide gedaanten, eenige zyn zeer groot, de lemmers zyn geboogen, eenigzins gelyk onze snoeimessen; doch het scherp is op den rug, of het boogswyze gedeelte. De meesten, die wy zagen, hadden omtrent de breedte en dikte van een yzeren ring: en de zonderlinge gedaante wyst genoegzaam uit, dat ze niet in Europa gemaakt zyn. Waarschynlyk zyn het naamaakzels van hunne eigene oorspronglyke Werktuigen tot dezelfde einden geschikt. Zy zetten deeze yzeren Werktuigen aan op een ruwen wetsteen, en houden dezelve steeds blinkende. Het Yzer, 't welk zy Seekemaile noemen, (welken naam zy ook geeven aan Tin en alle blanke Metaalen,) gemeen zynde by dit Volk, was het natuurlyk dat wy naagingen hoe zy 'er aan kwamen. By onze aankomst, ontdekten zy terstond hunne kennis aan handelen en daar toe lust te hebben: en wy werden naderhand overtuigd, dat zy deeze kennis niet gekreegen hadden door een kortstondige verkeering met Vreemden; doch uit hunne handelwyze scheen het een vast gebruik, waar op zy gesteld, en waarin zy bedreeven waren. Met wie zy handelen, mag eenigzins twyfelagtig weezen. Want, schoon wy onder hun dingen vonden, onlochenbaar van een Europisch maakzel, of ten minsten bekomen van eenig beschaafd Volk, als Yzer en Koper, blykt het nogthans, in geenen deele, dat zy ze onmiddelyk van die Volken ontvongen. Want wy bespeurden nooit het minste teken, dat zy ooit te vooren Schepen | |
[pagina 348]
| |
als de onze gezien, of met zodanig een Volk gehandeld hadden. Verscheide omstandigheden strekken om dit bykans buiten allen twyfel te stellen. ----- By onze aankomst gaven zy door de nadruklykste tekenen te verstaan, of wy voorhadden ons onder hun neder te zetten; en of wy kwamen als Vrienden: teffens aanduidende, dat zy Hout en Water geheel uit Vriendschap aan ons gaven. Dit bewyst niet alleen dat zy de Plaats als geheel en al hun eigendom aanzagen, zonder voor eenige meerderheid te schroomen; maar het onderzoek zou zeer onnatuurlyk geweest zyn, op de veronderstelling dat 'er eenige Schepen te vooren geweest waren, handel gedreeven, zich van Hout en Water voorzien hadden, en voorts weder weggevaaren: want, in dat geval, mogten zy denken, dat wy desgelyks zouden doen. 't Is waar, zy lieten geene verwondering blyken op het gezigt onzer Schepen; doch dit kan, gelyk ik voorheen reeds aanmerkte, toegeschreeven worden aan hunne logheid van aart en mangel aan nieuwsgierigheid. Zelfs stonden zy niet versteld op den slag van een snaphaanschoot, tot dat, op zekeren dag, wanneer zy ons wilden toonen dat hunne Pylen en Speeren niet door de lederen wapenrokken konden heen dringen, een onzer een snaphaankogel schoot door zulk een krygsrok, hoewel zesdubbel gevouwen. Hier over betoonden zy zodanig eene verbaasdheid, dat ze ten vollen hunne onkunde aan Vuurwapenen ontdekten. Dit zagen wy vervolgens dikmaal bevestigd, wanneer wy 'er ons van bedienden, om by hun Dorp, en op andere Plaatzen, Vogels te schieten; die wyze van doen deedt hun geheel versteld staan; en onze verklaaringen van 't gebruik des schietgeweers en kogels ontvingen zy met de duidelykste merktekenen van onkunde ten deezen opzigte. Eenig Berigt eener Spaansche Reize na deeze Kust, in den jaare MDCCLXXIV of MDCCLXXV, was, eer wy op reis gingen, in Engeland gekomen; doch de bovengemelde omstandigheden wyzen genoegzaam uit, dat deeze Schepen niet te Nootka geweest zynGa naar voetnoot(*). Daarenboven was | |
[pagina 349]
| |
het blykbaar, dat het Yzer hier te algemeen, in te veeler handen, en in 't gebruik te wel bekend was, dan dat zy zo laat 'er eerst kennis van zouden gekregen hebben; of, in een vroeger tydperk, door eene toevallige landing van eenig Schip. Zeker, uit het algemeen gebruik, 't geen zy maaken van dit Metaal, mogen wy veronderstellen, dat zy het krygen op een bestendige wyze, door handelen, en zulks reeds voor lange: want zy zyn zo behendig in het gebruiken hunner Gereedschappen, als zy door het langduurigst gebruik kunnen worden. De waarschynlykste wyze, derhalven, op welke wy kunnen veronderstellen dat zy Yzer krygen, is, dat zy met andere Indiaansche Stammen handelen, die, of onmiddelyke gemeenschap hebben met de Europeaansche Vastigheden op dat Vasteland, of het misschien magtig worden, door verscheide tusschen beide komende Volken. 't Zelfde mag gezegd worden van het Geel en Rood Koper onder hun gevonden. Of deeze dingen ingevoerd worden over Hudsons Baai en Canada, van de Indiaanen, die met onze Kooplieden handelen, en zo voorts van den eenen Volksstam tot den ander; dan of zy gebragt worden uit de Noordwestlykste deelen van Mexico, op dezelfde wyze, kan men mogelyk niet net bepaalen. Doch het schynt dat niet alleen de ruwe stoffe, maar eenige artykels reeds bewerkt hier toegang vinden. De Koperen Neuscieraaden, in 't byzonder, zyn zo net gemaakt, dat ik zeer twyfel of de Indiaanen in staat zyn om ze dus te vervaardigen. De stoffe is zeker Europisch; dewyl men geene Americaansche Stammen gevonden heeft, die Geel Koper wisten te maaken, schoon men koper steeds ontmoette, en door deszelfs zagtheid in allerlei gedaanten kon gevormd en desgelyks gepolyst worden. ----- Indien onze Handelaars aan Hudsons Baai en in Canada zulke waaren niet verhandelen met de Inboorelingen, moeten ze te Nootka komen, van den kant van Mexico, van waar de twee Zilveren Tafellepels, welke ik hier kreeg, oorspronglyk kwamen. 't Is nogthans zeer waarschynlyk, dat de Spanjaarden zulke sterke Handeldryvers niet zyn, of zulke uitgestrekte verbintenissen met de Stammen ten Noorden van Mexico niet hebben, | |
[pagina 350]
| |
dat zy hun eene menigte van Yzer bezorgen, van 't welke zy zo veel overhouden om het Volk hier te voorzien. Van de Staatkundige en Godsdienstige instellingen onder hun, kan niemand veronderstellen dat wy veel te weeten kwamen. Dit alleen ontdekten wy, dat 'er Mannen waren zo veel als Opperhoofden, met den naam of tytel van Acweek onderscheiden, en aan welken de overigen, in zekeren voege, ondergeschikt zyn. Doch ik zou gissen, dat het gezag van ieder deezer groote Mannen zich niet verder uitstrekke dan het Gezin tot het welke zy behoorden, en die hun voor Hoofd erkennen. Deeze Acweeks waren niet altoos Lieden van jaaren: waar uit ik besloot dat zy deezen Eertytel by erfenis kreegen. Niets zag ik, 't geen het minste licht kon verspreiden over hunne begrippen, ten opzigte van den Godsdienst, behalven de Beelden, boven gemeld, door hun Klumma geheeten. Zeer waarschynlyk waren deeze Afgoden; doch daar zy dikwyls de benaaming van Acweek gebruikten, als zy van dezelve spraken, mogen wy misschien veronderstellen, dat het de Beelden zyn van eenigen hunner Voorouderen, die zy als Goden eeren. Maar dit alles is louter gissen: want wy zagen geene Godsdienstige Eerbiedenis aan dezelve toebrengen, en konden wy geene onderrigting opdoen: vermids wy weinig meer van hunne Taal geleerd hadden, dan dat wy na de naamen van eenige dingen vroegen, zonder in staat te zyn om eenig gesprek te houden met de Inboorelingen, dat ons kon onderrigten van hunne Instellingen en Overleveringen.
('t Vervolg hier naa.) |
|