| |
Natuurlyke historie der poelsneppen en ruiters.
(Volgens den Heer de buffon.)
Onder alle die vlugge weezens, aan welke de Natuur zo veel leevendig- en bevalligheid geschonken heeft, en welke zy over het groot tooneel haarer werken schynt verspreid te hebben, om het ruim des uitspanzels te bezielen, en daar beweeging te scheppen, deelen de Vogels, die de Poelen en Moerassen bewoonen, het minst diep in haare gunste: hunne Zintuigen zyn stomp: hun Instinct bepaalt zich tot de ruwste aandoeningen, en hunne natuur beperkt hun, om, by Poelen en Moerassen, hun voedzel te zoeken in den slyk of moeragtige gronden: even of die Schepzels, verkleefd aan den eersten grond, geen deel hebben kunnen krygen aan gelukkige en groote vorderingen, door andere Voortbrengzels der Natuure gemaakt, wier ontwikkelingen door de zorg der Menschen bevorderd en verfraaid zyn. Deeze Moerasbewoonders bleeven in den onvolmaakten staat hunner domme natuur.
Indedaad, geen hunner heeft de bevalligheden en de vrolykheid onzer Landvogelen, zy weeten zich niet te vermaaken gelyk deezen, zamen te speelen, op den grond of in de lugt te kortswylen. Hun vliegen is een loutere vlugt, een schielyke verplaatzing van den eenen moerassigen grond na den anderen: aan de vogtige aarde als gehegt, kunnen zy, gelyk de Boschbewooners, zich niet in het geboomte verlustigen, noch zelfs daarin te nederzetten; zy houden het op den grond, en, zo lang de dag duurt. in de schaduw; een zwak gezigt, eene natuurlyke vreesagtigheid, doet hun de duisternis des nagts, of de schemeringe, boven den dag stellen; 't is min door het gezigt. dan door het gevoel of den reuk, dat zy hun voedzel zoeken. In deezervoege leeven de Sneppen, de Snepjes en de meeste andere Moerasvogelen, onder welke de Poelsneppen een klein Geslacht uitmaaken: zy zyn van dezelfde Lyfsgestalte als de Sneppen, maar hebben veel hooger Pooten en veel langer Bek, schoon eveneens gevormd: aan de punt zagt,
| |
| |
recht of een weinig geboogen, en zagtlyk opwaards gekromd. Gesner vergist zich, als hy hun een scherpen Bek toeschryft, geschikt om de Visschen te doorsteeken. De Poelsneppen leeven alleen van wormen en diertjes, welke zy uit den slyk haalen.
De Stem der Poelsneppen is vry zonderling. Belon vergelykt dezelve by het half gesmoord gebleet van een Geit: deeze Vogels zyn onrustig van aart, vliegen ver weg, en slaan in het wegvliegen een geluid, 't welk hunne vrees te kennen geeft. Zy zyn zeldzaam in landen, verre van zee gelegen: zoutwaterige moerassen hebben by hun de voorkeuze. Zy worden op de Fransche kusten, en bovenal op die van Picardye, gevonden. In de maand September trekken zy geregeld op; men ziet ze in benden, en hoort ze in de hoogte, des avonds by lichte maan. Het meerendeel strykt in de moerassen neder; de vermoeienis maakt ze dan min vlugtig; zy neemen de vlugt niet dan met moeite weder aan; doch zy loopen als de Patryzen, en de Vogelaars, hun omringende, verzamelen 'er genoeg, om met één schot 'er verscheide te treffen. Zy blyven niet langer dan een dag of twee op dezelfde plaats, en dikwyls vindt men 's anderendaags geen één enkelen in die moerassen, waar zy 's avonds te vooren zich in groote menigte bevonden. Zy nestelen, volgens het getuigenis van den Heer baillon, niet op onze kusten. Hun vleesch is een lekker eeten.
Acht soorten telt men in 't Geslacht deezer Vogelen: wy zullen, daar ze in veele opzigten met elkander overeenkomen, slegts van een en ander, kortlyk iets optekenen.
I. De Gewoone Poelsnep heeft een Bek vier duimen lang, de Pooten met het ongevederd deel der schenkelen haalen vier en een half duim, de geheele lengte van den punt des Beks tot den Staart, is zestien duimen, en tot het einde der Nagelen gemeeten, achttien.
II. De Blaffende Poelsnep: zo geheeten naar 't geluid, 't welk hy slaat, hy is vier duimen kleinder dan de Gemeene, en bewoont de moerassen der Zeekusten van Europa, zo des Oceaans, als der Middelandsche Zee; hy is zeer vreesagtig, vliegt verre af, en zoekt zyne spys in den nagt.
III. De Gevlekte Poelsnep. Indien de meeste Naamlystmaakers, deezen niet van de laatstgemelde soort onderscheiden hadden, zouden wy 'er ééne van maaken: zo zeer komen ze met elkander overeen. De Duitschers geeven ook aan beiden den naam van Meer-houn, en de Zweeden noemen ze Gloutt.
| |
| |
VI. De Roode Poelsnep. Van grootte als de Blaffende Poelsnep, wegens de roode kleur aan den hals en borst met dien bynaam vereerd. Hy wordt aan de Fransche kusten gevonden, als mede in het Noorden tot in Lapland, en komt ook voor in America; van Hudsons Baay is deeze Vogel na Engeland gezonden; en hy behoort des onder de voorbeelden van Watervogelen, gemeen aan de Noordlyke Gewesten der beide Vastelanden.
V. De Groote Roode Poelsnep. Deeze is in de daad grooter dan de even gemelde; en alleen rood aan den hals, dit zyn de zwarte rugveeren met roodgeboord: de langte deezes Poelsneps van den Bek tot de Nagelen is zeventien duimen. Een kundig waarneemer heeft ons verzekerd, dat, behalve de opgemelde verscheidenheden, de Roode Poelsnep en de Groote Roode Poelsnep altoos onderscheiden de Fransche kust langs trekken. De Groote Roode Poelsnep verschilt ook van alle de andere in geaartheid, indien het waar is, 't geen willughby schryft, dat hy met opgesteeken kop wandelt, op zandige vlakten, zonder te zoeken om zich te verschuilen. Gelyk deeze Vogel op onze kusten zich vertoont, zo doet hy het ook op die van Engeland, en op die van Barbarye.
VI. De Roode Poelsnep van Hudsons Baay. Schoon 'er in de Pluimadie van deeze Poelsnep, met laatstgemelde vergeleeken, het verschil voornaamlyk daar in bestaat, dat dezelve meerder roods hebbe, en ook wat grooter is, kunnen wy niet nalaaten deeze aan te merken als eene soort, die zeer naby komt aan onze Groote Roode Poelsnep, en is misschien oorspronglyk van dezelfde soort. ----- Deeze Roode Poelsnep van Hudsons Baay is, volgens edwards, de grootste in dit geheele vogelgeslacht, en haalt, van 't einde der Bek tot de Nagelen gemeeten, negentien duimen.
VII. De Bruine Poelsnep. Deeze gelykt in gestalte en grootte volmaakt op de Blaffende Poelsnep, de grondkleur is donkerbruin en zwart, onderscheiden door kleine witagtige streepen, dwars over den hals en rugvederen heen loopende.
VIII. De Witte Poelsnep. De Heer edwards neemt waar, dat de Bek deezes Vogels zich om hoog kromt, een kenteken waar van de meeste Poelsneppen iets hebben; doch 't geen in deeze soort zich zeer onderscheiden en zigtbaar vertoont. Deeze heeft bykans de gestalte van de Roode Poelsnep. Haar bek, rood aan 't einde, is voorts Oranjeverwig: de geheele Pluimadie is wit, uitgenomen het geelagtige op de groote Vleugel- en Staart-pennen. Edwards gelooft, dat
| |
| |
Wit het livery is deezer Vogelen aan Hudsons Baay, en dat ze, in den Zomer, hunne bruine vederen weder aanneemen. ----- Voor 't overige blykt het, dat verscheide soorten van Poelsneppen dieper in America zyn doorgedrongen, en tot de Zuidlyke Gewesten gekomen. Want sloan plaatst op Jamaica de soort door ons de derde opgegeeven; en fernandez schynt twee Poelsneppen in Nieuw Spanje aan te duiden, onder de naamen van Chiquatototl, een Vogel gelyk aan onze Snep, en Elotototl, een Vogel van dezelfde soort, die zich op den grond houdt onder de groeiende Maïs.
De Franschen, schryft belon, een Vogelsoort ziende zo hoog op de pooten staande als of dezelve te paard zat, hebben aan dezelve den naam van ruiters gegeeven. Het zou bezwaaryk vallen voor dien naam eene andere afleiding te zoeken. De Vogels, Ruiters geheeten, vertoonen zich met de daad hoog, zy zyn veel kleinder van lichaam dan de Poelsneppen, desniettegenstaande hebben zy ruim zo lange Pooten; hun Bek, meer omgekromd, is voorts van 't zelfde maakzel. Zy leeven ook in vogtige velden en moerassige plaatzen; doch bezoeken ook de boorden der Poelen en Rivieren, tot aan het kniegewricht in 't water gaande: aan den oever loopen zy snel, en niet onbevallig. Aardwormen maaken het gewoon voedzel uit; in drooge tyden vallen zy ook aan op Aard-Insecten, Torren en Vliegen. Het vleesch deezer Vogelen word hoog geagt; doch 't is een zeldzaame schotel; want nergens zyn ze in grooten getale voorhanden, en zy laaten, daarenboven, zich bezwaarlyk vangen.
Zes soorten zyn 'er van bekend: van elke zullen wy het voornaamste vermelden.
I. De Gemeene Ruiter. Deeze vertoont zich, gelyk alle Ruiters, dik gevederd zynde, veel gezetter dan hy met de daad is: de geheele langte bedraagt bykans een voet. Hy onthoudt zich aan de oevers der Rivieren, zomtyds aan de Poelen in Frankryk, doch meest aan de Zeestranden. Men ziet hem in eenige Gewesten van Frankryk bovenal in Lotharingen; op de zandige kusten van Engeland; hy komt ook voor in Zweeden, Deenemarken en Noorweegen.
II. De Ruiters met Roode Pooten. De Roode Pooten van deezen Vogel loopen te meer in 't ooge, daar hy meer dan de helft van de schenkels ongevederd heeft. Zyn Bek, zwart aan 't einde, is aan 't grondstuk schoon rood; in grootte en gestalte is hy aan den voorgaanden gelyk. Deeze Ruiter wordt aan de Saône met den naam van Courrier
| |
| |
bestempeld; hy is bekend in Lotharingen en in Orleans, waar hy nogthans zeldzaam voorkomt. De Heer hebert verhaalt ons, hem in la Brie, in April, gezien te hebben; hy strykt neder by de Poelen, op plaatzen waar het water niet hoog is: hy ziet 'er bevallig uit, en slaat een geluid gelyk aan dat der Sneppen. De Bouloneezen kennen deezen Vogel onder den naam van Gambette, afgeleid van de hoogte zyner Pooten. Men treft deezen Vogel ook aan in Zweeden, en 't zou kunnen weezen, dat hy, gelyk veele andere, van het eene Vasteland in 't andere is overgegaan. De L'yacotopil van Mexico, van fernandez, schynt zeer naa verwant aan onzen Ruiter met Roode Pooten; in grootte en kleur van Pluimadie daar aan gelyk: zelfs moeten eenige soorten van dit Geslacht verder in America zyn doorgedrongen: vermids dutertre den Ruiter onder de Vogelen van Guadeloupe telt, en labat hem gezien heeft in menigte op het Vogel-Eiland: voorts verzekert ons de Heer de la borde ze in Cayenne en op Martinique, in grooten getale, gevonden te hebben; wy kunnen, derhalven, niet twyfelen of deeze Vogels zyn verspreid door bykans alle gemaatigde en warme lugtstreeken der Oude en Nieuwe Wereld.
III. De Gestreepte Ruiter. Heeft omtrent de grootte van het Snepje, en den naam van de zwarte dwarsstreepen, die over den graauwen met rood gemengden grond heen loopen.
IV. De Gevlekte Ruiter. Heeft in zyne Pluimadie zo veel zwarts, roods als graauws. De Pooten en de Bek zyn zwart, hierom noemt belon deezen, in tegenoverstelling van den Ruiter met Roode Pooten, de Zwarte Ruiter, beide hebben ze dezelfde grootte; doch deeze min hooge Pooten. ----- Vroegtydig vervaardigt deeze Vogel zyn nest, vroeger dan het voorjaar komt hy in onze streeken. Op het einde van April hadt men hem jongen gebragt, daar men anders die Ruiters niet dan des Winters zag. Voorts nestelen zy niet even zeer op alle kusten van Frankryk. De Heer baillon berigt ons, dat ze alleen door Picardie trekken; met een Noord-Oosten wind komen zy daar in de maand Maart met de Poelsneppen; zy blyven 'er korten tyd, en keeren niet weder voor September. In eenige dingen gelyken zy naa de Snepjes, schoon zy minder by nagt voorttrekken, en by dag meer te voorschyn komen. Gemelde Heer hadt 'er een meer dan vier maanden in zyn tuin gehouden; de Wormen wa- | |
| |
ren zyn geliefdste spys, in droogte behielp hy zich met torren, en andere Insecten; brood, dat eenigen tyd in water te weeken gestaan hadt, nuttigde hy ook. In Augustus, met het ruijen, nieuwe Vleugelpennen gekreegen hebbende, vloog hy in September weg: hy was zo gemeenzaam geworden dat hy den Tuinman volgde, wanneer deeze zyne spaade by zich hadt: hy liep toe zo ras 'er een Plant uit den grond werd opgehaald, om de wormen te betrappen: als hy geëeten hadt, liep hy na een watervat om zich te wasschen; nooit hadt hy gedroogde aarde aan Bek of Pooten: deeze zindelykheid is gemeen eigen aan alle Wormëetende Vogelen.
V. De Witte Ruiter. Deeze komt voor, aan Hudsons-Baay, is bykans van dezelfde grootte als de eerstgemelde Ruiter-soort; de geheele Pluimadie is wit, de Bek en Pooten zyn oranjeverwig. Edwards houdt het daar voor, dat de Winterkoude oorzaak is van deeze witheid der Pluimadie, en dat zy in den Zomer een bruiner kleur aanneemen.
VI. De Groene Ruiter. Dus geheeten, wegens de heerschende kleur zyner Pluimadie.
|
|