Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van 't leeven en de werken van Willem Jacob 's Gravesande, Hoogleeraar in de Wiskunde, Starrekunde, en Wysbegeerte te Leyden.(Vervolg en Slot van bladz. 208.)
De Hoogleeraar 's gravesande hadt by Mejuffrouw anna sacrelaire, met welke hy den vyftienden van Wynmaand des Jaars MDCCXX in den egt tradt, twee Zoonen verwekt, dirk en jacob 's gravesande, twee verstandige en beminnelyke Kinderen. Voor hunne opvoeding alle mogelyke zorge te draagen was des Vaders grootste wellust. Wanneer zy hunne Leeroefeningen op de Hoogeschool begonnen hadden, met een voortgang, die alle hoop gaf dat zy de voetstappen huns waardigen Vaders zouden drukken, werd de jongste, omtrent dertien jaaren oud, door een brandende koorts aangegreepen, welke hem den vierden dag wegrukte. De rouw en droefenisse van 's gravesande en zyner Egtgenoote was groot; doch, naa botgevierd te hebben aan de eerste beweegingen, welke men de Natuur, in zulk een treffend geval, niet kan weigeren, vereenigden zy zich in dankzegging aan de Voorzienigheid, dat deeze hun twee Zoons gegeeven hadt, van welken 'er nog één overig was, wiens sterk en gezond gestel een lang leeven spelde; doch deeze troostgrond duurde niet lang. 's Morgens was jacob, de jongste, gestorven; en de oudste, die veertien jaaren bereikt hadt, werd dien zelfden dag 's naamiddags door soortgelyk eene Koortsziekte aangetast; wanneer de Vader den eenen Zoon ten grave begeleidde, ging hy ten huize uit, in de | |
[pagina 246]
| |
bykans zekere verwagting, dat hy den ander, t'huiskomende, dood zou vinden; 't leedt ook slegts weinige uuren naa de begraafenisse of die tweede slag trof den Wysgeer; dan hoe zwaar ook, hy gedroeg zich manlyk, en ging rustig af op beginzels, die hem niet in den mond, maar in den grond zyns harte, lagen. Hy hieldt zich verzekerd, dat, van alle mogelyke werelden, de geschaapene de beste was, en overtuigd, dat alles wat geschiedt bestuurd wordt door een Weezen van de hoogste Goedheid, ten meesten nutte der verstandige Schepzelen, welke hetzelve behaagd heeft daar op te plaatzen, schoon wy dikwyls niet begrypen op welk eene wyze. Deeze waarheid, van welke hy geheel en al doordrongen was, deedt hem, te midden van dien dubbelen ramp, zeggen. ‘God hadt my twee Zoons gegeeven, die al myne Vaderliefde verdienden; 't heeft hem behaagd ze my te ontneemen, ik ben verzekerd het strekt ten hunnen en ten mynen beste: het zou, derhalven, in my ondankbaarheid weezen, my niet gelaaten aan zyne schikkingen te onderwerpen.’ Zo veel kragts hadt deeze bedenking op hem, dat hy, drie dagen daarnaa, in staat was om zyne opschorte Lessen weder aan te vangen. Misschien oefende hy te veel gewelds op zichzelven, en zou beter gedaan hebben met zyn aandoenlyk gestel in droefenisse eenigzins bot te vieren. Hy kon niet naalaaten, van tyd tot tyd, bedenkingen te maaken, die hem het geledene verlies op het nadruklykst en gevoeligst herinnerden. ‘Ik ben overtuigd,’ schreef hy, op zekeren tyd, aan den Heer de superville, van het verlies zyner twee Zoonen gewaagende, ‘dat god ons, langs den kortsten weg, ter Gelukzaligheid opleidt; doch die paden zyn zomtyds wat oneffen!’ 't Zy door de uitwerking van den dood dier twee Zoonen op zyne gesteltenisse, 't zy zyne kragten uitgeput waren door de vlytige beoefening der moeilykste Weetenschappen, hy nam zodanig af, dat hy, geduurende drie maanden, zyne kamer, en zeldzaam zyn bedde, kon verlaaten. Nogthans verloor hy niets van zyne leevendigheid en tegenwoordigheid van geest. Men hadt nog geen denkbeeld van het gevaar, waarin hy verkeerde, zelfs scheenen zyne kragten eenigzins te bekomen, wanneer hy, op 't onverwagtst, werd aangegreepen door stuiptrekkingen, met ylhoofdigheden gepaard, die niet dan met zyn dood, vier dagen naa den eersten aanval, eindigden, op den acht- en twintigsten van Sprokkelmaand des Jaars MDCCXLII. | |
[pagina 247]
| |
Ik was, zegt de Schryver van dit Leevensberigt, alleen by zyn bedde, toen hy den geest gaf, en heb hem bykans geduurende zyne geheele ziekte opgepast, overzulks is niemand beter dan ik in staat, om den haatlyken laster, met welken men zyne naagedagtenisse heeft zoeken te bezwalken, te weeten dat hy gestorven zou zyn in de gevoelens der geenen, die men zeer ongepast Sterke Geesten noemt, te wederspreeken: een laster, die by zommigen ingang gevonden heeft. Niets is valscher. Staande zyne Ziekte sprak hy, gelyk in de dagen van gezondheid, als een Man, wel overtuigd van de Waarheid en Godlykheid der Euangelieleere. Allen, die hem van naby gekend hebben, geeven 't zelfde getuigenis. Nooit liet hy deswegen den minsten twyfel blyken, en hy sprak in zyne lessen en in gezelschappen, zo als hy dagt. Tot een byzonder bewys hiervan kan dienen; dat hy, een Uittrekzel vervaardigd hebbende van ditton's werk over de Opstanding van jesus christusGa naar voetnoot(*), het voorlas in 't gezelschap zyner Medeschryveren van dat Maandwerk; de Heer de st. hyacinthe, die openlyk voor de Deistery uitkwam, ontdekte, dat de Maaker van het Uittrekzel als een Christen sprak, en wilde dat een Schryver van berigtgeevende Uittrekzels, als een geschiedschryver, het onbekend moest laaten welke Party hy toegedaan was. De Heer 's gravesande vondt geen smaak in die Onverschilligheid, en geloofde dat hy, als een Christen, zich zyner belydenisse niet moest schaamen, en voor zyne gevoelens uitkomen 's Gravesande had dit voorval zelve verhaald aan den Heer de superville. By eene opregte verkleefdheid aan den waaren Godsdienst, voegde de Heer 's gravesande alle hoedanigheden, die een Man in de Maatschappye agtens- en beminnenswaardig maaken. Hy was openhartig in gezelschap, en nooit heeft iemand beter dan hy geweeten hoe zich te schikken naar het character en de vatbaarheid der Persoonen met welken hy omging. Aandoenlyk voor alles wat een ander trof, was hy altoos zo gereed om de behulpzaame hand te bieden die zyne hulp behoefden, als om te deelen in de blydschap der gelukkigen. Ligt was hy over te haalen, en inschiklyk ten opzigte van onverschillige | |
[pagina 248]
| |
zaaken; doch, wanneer het zyn Pligt goldt, onverzettelyk standvastig. Indien men den Heer 's gravesande als Burger beschouwt, hebben weinig Lieden van Letteren hun Vaderland meer dienst gedaan dan hy. Nauwlyks hadt hy de Hoogeschool verlaaten, of men raadpleegde hem, die reeds een naam gemaakt hadt door zyne schranderheid in de Rekenkunde, over de Geldligtingen, welke de Staat, in de toenmaalige hachlyke omstandigheden, moest doen. De Heer hop, Thesaurier Generaal, die het plan deezer Geldligtingen ontwierp, nam den raad in van den jongen 's gravesande omtrent de moeilykste stukken. ----- Desgelyks was de Heer 's gravesande den Staat van dienst, door zyne schranderheid in het ontcyveren van Brieven: geduurende den Oorlog over de Spaansche Naalaatenschap, zondt men hem menigmaal onderschepte Brieven in cyfer aan den vyand geschreeven, wanneer anderen, tot dat ontcyferen doorgaans gebruikt, er niet uit konden komen. Prins eugenius wist, by ondervinding, 's gravesande's bekwaamheid in die kunst. Men weet, aan hoe veele gevaaren de Rivieren, Holland en de andere Gewesten, blootstellen; hoe dikwyls dreigende gevaaren moeten voorkomen, en reeds veroorzaakte rampen hersteld worden: zelden ging men hier in aan 't werk zonder den Heer 's gravesande geraadpleegd te hebben. Zyne Vertoogen en Berigten, deswegen by den Staat ingeleverd, maaken een groot aantal uit, en strekken tot overtuigende bewyzen hoe dierbaar het voor een Land is Burgers te hebben, die hunne Oefeningen zodanig inrigten, dat ze van nut kunnen zyn voor de Maatschappy. Om zich ten deezen opzigte by uitstek te kwyten, had hy, eenige jaaren, voor zyn dood, eene nieuwe soort van Watermolen uitgedagt, geschikt om het water, 't welk anders door verscheide Molens moet op en elkander toegemaalen worden, in eens ter vereischte hoogte te brengen. De vernuftige Kunstenaar th. fahrenheit hadt het ondernomen zulk eene Molen te vervaardigen, en Privilegie daartoe verworven; doch hy stierf voor dezelve gereed was; op zyn Sterfbedde verzogt hy 's gravesande het aangevangen werk te voltooijen, ten voordeele zyner Erfgenaamen. Deeze nam het volvaardig op zich, en maakte 'er verscheide verbeteringen in. By de eerste proefneeming gaf dit Werktuig zeer veel waters; doch de | |
[pagina 249]
| |
groote zwaarte van 't zelve, by die des opgeheeven waters gevoegd, veroorzaakte zulk eene geweldige wryving, dat men moest ophouden om het van stel geraakte weder in orde te brengen. Dit mishaagde hun voor welken de proef genomen werd; en de gewoone Molenmaakers deeden hun best om de nieuwe uitvinding in wanagting te brengen. Toen de Keizer aller Russen, Czaar peter, de Academie te Petersburg oprigtte, zogt men den Heer 's gravesande derwaards te lokken, daar men hem een plaats van Academist aanboodt. De Heer blumentwill schreef hem deswegen den zestienden van Sprokkelmaand des Jaars MDCCXXIV, en verzekerde hem, dat hy slegts voorslagen te doen hadt, ze zouden gewis aanvaard worden. Dan hy was te zeer verknogt aan zyn Vaderland om 't zelve te verlaaten. Hy bedankte voor de hem beweezene Eere. De Heer jordan schreef hem, op last des Konings van Pruissen, een uitnoodigingsbrief, tot het bekleeden van een plaats op de Koninglyke Academie te Berlyn, opgerigt door den Heer leibnitz, en die een nieuwen luister ontving, door de uitsteekende bescherming, welke die groote Vorst aan de Weetenschappen verleent, die hyzelve met eenen zo gelukkigen uitslag beoefent - eene bescherming, die zyne gedagtenisse, by de laatste naakomelingschap, tot zo veel eers zal strekken, als de roemryke Overwinningen, die hem boven alle Helden zyner Eeuwe plaatzen. ----- De Heer 's gravesande, wiens hart nog bloedde over 't verlies zyner Zoonen, en op niets anders bedagt was dan om het overige zyns leevens in rust te slyten, kon niet besluiten om de voordeelige aanbiedingen, hem voorgesteld, te aanvaarden. Hy antwoordde den Heer jordan; en, doordrongen van erkentenisse voor de goedheid zyner Pruissische Majesteit ten zynen opzigte, verklaarde hy, dat het hem smertte daar aan niet te kunnen beantwoorden, of 'er gebruik van maaken. |
|