Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de snepjes.(Volgens den Heer de buffon.)
Het Snepje heet, in 't Italiaansch, Pizzardella; in 't Fransch, Becassine; in 't Hoogduitsch, Schnepsslin; in 't Zweedsch, Mall-Sneppa; in 't Poolsch, Bekas; in 't Engelsch, Snite; in 't Turksch, Jelve. De benaaming van Snepje is zeer wel gepast: dewyl men, alleen op de gedaante lettende, dit Vogeltje zou | |
[pagina 241]
| |
kunnen neemen voor een Kleine Snep. ----- Het zou, zegt belon, een Kleine Snep zyn, indien 't zelve geene geheel verschillende geaartheden hadt. In de daad, het Snepje heeft, even als de Snep, een zeer langen Bek en een vierkantigen Kop; de Pluimadie op dezelfde wyze geschakeerd; alleen mengt 'er het roode zich minder onder, het graauwe en zwarte heerscht 'er meer in; maar deeze gelykvormigheden, tot het uitwendige bepaald, dringen niet tot het inwendige door; het zintuigelyk gestel is niet het zelfde: de natuurlyke geaartheden staan tegen elkander over. Het Snepje onthoudt zich niet in de bosschen; maar op de moerassige plaatzen der Velden, in de Kruiden, en de Rietgewassen aan den oever der rivieren: het heft, vliegende, zich zo hoog in de lugt, dat men het hoort wanneer het buiten 't gezigt is: een zagt geschreeuw, mée, mée, mée, 't geen aan eenige Naamlystmaakers, als klein, schwenckfeld en rzaczynski, gelegenheid gegeeven heeft om 't zelve het Vliegend Geitje te noemen; het staat ook, de vlugt aanneemende, een kort en piepend geluid; het bewoont in geenerlei jaarsaizoen het gebergte; het verschilt, derhalven, van de Snep, in aart en hebbelykheden, zo zeer als het daar na in Gedaante en Pluimadie gelykt. In Frankryk vertoonen zich de Snepjes in den Herfst; men ziet 'er zomtyds drie of vier by elkanderen; doch meestentyds vliegen zy alleen. Zy komen van verre, met een zeer verhaaste vlugt, en, naa drie wendingen, vliegen zy twee of drie honderd schreeden voort, wanneer zy zich tot eene onbeoogbaare hoogte verheffen; de Vogelaar weet hun vlugt te stuiten, en ze tot zich te lokken, door het nabootzen van hun geluid. Het Snepje blyft den geheelen Winter over in onze Gewesten, rondsom de warme bronnen, en de kleene daarby gelegene moerassen. Met den Voortyd vertrekken zy in grooten getale, en het schynt dat dit het saisoen hunner aankomst is in veele Landen, waar zy nestelen, als in Duitschland, in Silesie, in Zwitzerland; doch in Frankryk blyven 'er slegts eenigen den Zomer over, en zy nestelen in onze moerassige streeken. Willughby merkt het zelfde op, ten aanziene van Engeland. Men vindt hunne nesten in Juny; ze zyn op den grond geplaatst aan den wortel van eenigen grooten Olm- of Wilgenboom; in hoeken, zo moerassig, dat het vee 'er niet kan bykomen; ze zyn vervaardigd van gedroogde kruiden en pluimen, en men | |
[pagina 242]
| |
vindt 'er vier of vyf Eitjes in, langwerpig van gedaante, wit van kleur; met roodagtige plekken; de Jongen verlaaten het nest zo ras zy uit den dop komen; zy zyn leelyk en onbevallig van gedaante, doch desniettegenstaande bemint by de Moeder, die ze oppast, tot dat hun groote Bek, die zeer slap is, eene genoegzaame vastheid en stevigheid verkreegen heeft, en verlaat ze niet, eer zy overvloedig in staat zyn om voor zichzelven te zorgen. Het Snepje pikt geduurig in den grond, zonder dat men bapaald konne zeggen wat het ten spyze nuttigt: in de maag vindt men niets, dan een aardagtig vogtig overblyfzel; waarschynlyk de verteerde zelfstandigheid van de Wormen, waar mede het zich voedt: want aldrovandus merkt op, dat het Snepje het einde van de Tong, even als de Spechten, gepunt heeft, en dus zeer geschikt om de Wormen in den grond opgepikt te doorsteeken. By deeze soort van Snepjes heeft de Kop eene natuurlyke beweeging van de eene zyde na de andere, terwyl zy den Staart op en neder beweegen. Zy loopen langzaam, met opgestooken Kop, zonder te springen of te huppelen; doch zelden verrast men ze in dien stand: want zy houden zich zorgvuldig verborgen in het riet, in de ruigte aan den waterkant groeijende, waar de Vogelaars niet kunnen komen, dan met eene soort van voetplankjes, gemaakt van ligt hout, en breed genoeg om niet in den modder te zinken; en dewyl het Snepje verre en zeer schielyk weg vliegt, en verscheide wendingen maakt in het opvliegen, is het zeer bezwaarlyk dit Vogeltje te schieten; veel gemaklyker wordt het gevangen met zulk een soort van net als men in de openingen der bosschen zet, om de Sneppen te verschalken. Het Snepje is doorgaans zeer vet, en dit vet is van een zeer fynen smaak, niets hebbende van het walgingwekkende, aan andere vette Vogelen eigen; het wordt toebereid even als de Sneppen, zonder het ingewand weg te neemen, en overal voor een zeer lekker Gevogelte gehouden. Schoon het in den Herfst by ons aan geen Snepjes ontbreeke, zyn ze thans ze veelvuldig niet als voorheen, doch dit Vogelgeslacht is veel wyder uitgebreid dan dat der Sneppen; men ontmoet het in alle Werelddeelen. Cook merkt op, dat ze in meer plaatzen ter Wereld voorkomen dan eenig ander Gevogelte: zy zyn gemeen bykans in geheel Europa, Asia en America: men heeft ze ons | |
[pagina 243]
| |
van Cayenne gezonden, waar men ze Becassine de Savane heet. De Heer frezier vondt ze in de velden van Chili; zy zyn gemeen in Louisiane, waar ze tot by de wooningen komen, even zo in Canada en op S. Domingo. ----- In de Oude Wereld vindt men de Snepjes van Zweeden en Siberie tot op Ceilon en Japan; wy hebben ze van de Kaap de Goede Hoop ontvangen, die wel eenigzins grooter van bek, kloeker van gestalte, en dikker van pooten waren dan de onze, doch voorts bleeken van dezelfde soort te zyn; zy hebben de verafgelegene Landen van de Zuidzee bereikt, volgens forster waren ze veelvuldig op het Noordlyk gedeelte van Ulietea (een Eiland niet verre van Taiii.) De Heer de bougainville heeft ze op de Malouine Eilanden gezien, en merkt op dat hunne geaartheid overeenkwam met die eenzaame plaatzen, waar niets dezelve ontrust, het tegenovergestelde van op Ulietea, daar ze zeer schuw waren, dewyl de Inboorlingen, greetig op die lekkere beetjes gesteld, 'er bestendig jagt op maakten. Op de Malouine Eilanden vervaardigden ze, volgens berigt des evengenoemden Reizigers, de nesten in 't midden des velds, zy werden, geen wantrouwen betoonende, noch wendingen in het vliegen maakende, gemaklyk geschooten. Een nieuw bewys, dat de schroomagtige geaartheid der voor den Mensch vlugtende Dieren hun wordt ingedrukt door vreeze: en deeze vreeze, in het Snepje, schynt zich nog te vereenigen by den sterken afkeer van den Mensch: want het behoort tot dat slag van Vogelen, 't geen men op geenerlei wyze kan temmen. Longolius verzekert, dat men de Snep kan houden, in een vlugt opkweeken, en zelfs tot vet worden voeden; doch dat dit, ten opzigte van het Snepje, vergeefsch beproefd is. Het schynt dat 'er onder deeze soort een klein geslacht is: want, behalven het Kleine Snepje, het doove bygenaamd, waarover wy vervolgens nog iets zullen zeggen, vindt men onder die van de gewoone soort grootere en kleindere; doch dit verschil in gestalte, niet vergezeld van eenig ander, noch in de Leevenswyze, noch in de Pluimadie, wyst niets meer uit dan een verschillend ras of misschien eene louter toevallige en tot dat voorwerp bepaalde verscheidenheid, van de Sexe niet afhangende: want men kent geen uiterlyk blykbaar onderscheid tusschen het Mannetje en Wyfje in deeze soort. Dit uiterlyk blijkbaar onderscheid wordt ook niet ge- | |
[pagina 244]
| |
vonden by het Kleine Snepje, het Doove bygenaamd. 't Zelve heeft slegts de helft der grootte van het bovenbeschreeven Snepje: waarom, volgens belon, de Verkoopers in Frankryk ze den naam geeven van twee voor één. De Engelschen noemen dit Vogeltje Jud-cock, ook Jacksnipe, de Deenen Ror-sneppe, de Poolen Ksik. Het verbergt zich in het rietgewas der poelen, onder gedroogde biezen en de overhangende takken, en verschuilt zich zodanig, dat men 'er bykans op moet trappen, om het te doen opvliegen: het vliegt als van onder de voeten op, als of het niets hoorde van 't geraas in 't naderkomen veroorzaakt; van hier de bynaam van Doove. Zyne vlugt is min snel, maar rechtstreekscher dan die van het Gemeene Snepje; zyn vleesch is even lekker, en zyn vet even smaaklyk; doch de soort is zo talryk niet, althans zo algemeen niet verspreid. Willughby, die in Engeland schreef, vermeldt dat zy 'er minder gevonden worden dan de Snepjes. Linnaeus maakt 'er geene melding van in zyne optelling der Zweedsche Vogelen, ondertusschen wordt het in Deenemarken gevonden, volgens den Heer brunnich. Dit Kleine Snepje heeft, naar evenredigheid, een korter Bek dan het andere. Zyne Pluimadie is dezelfde, met eenigen koperkleurigen weerschyn op den rug, en lange rosverwige vederen, van den rug nederhangende, die, als zyden draaden zich vertoonende, waarschynlyk tot oorzaak strekken van de benaaming van Haar-Sneppen, door de Duitschers, volgens klein aan dit Vogeltje gegeeven. Deeze Kleine Snepjes blyven by ons bykans het geheele jaar over, en nestelen in onze moerassen: hunne Eitjes zyn van dezelfde kleur als die der Snepjes, alleen veel kleinder naar evenredigheid van het Vogeltje, dat niet grooter is dan een Leeuwrik. Men heeft dikwyls dit Kleine Snepje voor 't Mannetje van het Gewoone Snepje gehouden; en willughby verbetert deeze volksdwaaling, erkennende dezelve geloofd te hebben voor dat hy ze met elkander vergeleeken had: dit heeft niet kunnen beletten, dat albin op nieuw in dezelfde dwaaling verviel; schryvende by de figuur van het Kleine Snepje: het Mannetje van het SnepjeGa naar voetnoot(*). Willughby gewaagt van nog een Snepje onder den bynaam van Dunlin, 't geen wy gevoeglyk Bruinetje | |
[pagina 245]
| |
kunnen overzettenGa naar voetnoot(*). Het komt, volgens zyn berigt, in de Noordlykste gedeelten van Engeland voor. De grootte is gelyk aan die van het Kleine Snepje, van 't welk het Bruinetje weinig verschilt; het heeft een zwarte buik met wit gemengeld; het bovenlyf zwart gevlekt, en een weinig wit op een bruinrooden grond; het heeft dezelfde gedaante, en dezelfde Leevenswyze als het Kleine Snepje: en grenst 'er dus zeer na aan, of is misschien eene enkele verscheidenheid in, die soort. |
|