| |
Uittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.
(Vervolg van bladz. 175.)
Capitein cook stak op den negen- en twintigsten van January van Atooi in zee, en door het ongestuimig weer van den koers gedreeven, kwam hy welhaast by het Ei- | |
| |
land Onee-heow. Hier werden zy, als voorheen, door de Inboorelingen met hunne Canoes bezogt; doch eenige scheenen geen ander oogmerk te hebben dan by ons een bezoek van pligtpleeging af te leggen. Veelen hunner kwamen gereedlyk aan boord over, vielen op het dek neder, en verlieten die vernederende houding niet, eer zy verzogt werden op te staan. Zy hadden verscheide Vrouwen medegebragt, die in de Canoes op zyde bleeven, zich met veel minder zedigheids gedraagende dan de Vrouwen op Atooi; zy zongen den geheelen tyd een zang, niet uitsteekende in zoetheid van toon, maar volmaakt eenstemmig, terwyl zy van tyd tot tyd met de hand op de borst sloegen. De Mannen, die aan boord gekomen waren, bleeven 'er niet lang; en eenigen hunner vroegen, eer zy heenen gingen, verlof, om lokken van hun hair op het dek te mogen nederleggen.
Deeze bezoekers verschaften ons eene nieuwe gelegenheid, om dien dag weder onderzoek te doen, of zy Menschenëeters waren. Geene vraag van onzen kant gaf hier toe aanleiding; doch eene omstandigheid, welke allen twyfel scheen te verbannen. Een der Eilanderen, die door een geschutpoort wilde kruipen, werd daar in wederhouden; hy vroeg terstond of hy, daar in komende, door ons zou gedood en opgeëeten worden? Wy keerden de vraag, ten aanziene van dat gebruik, om; en iemand, die agter den geweerden Persoon in de Canoe zat, en zeer opmerkzaam alles wat 'er omging gadesloeg, antwoordde terstond, dat, indien wy aan land gedood wierden, zy ons zekerlyk zouden opeeten. Hy zeide dit met zo weinig drifts, dat wy 'er uit mogten opmaaken, dat zy ons met dat oogmerk niet zouden dooden; doch dat hun eeten van ons het gevolg zou weezen, indien wy met hun in vyandschap waren. ----- De Heer anderson's verzamelde waarneemingen, omtrent dit stuk, bragten Capitein cook tot het besluit, om vast te stellen, dat men hier, zo wel als in Nieuw-Zeeland, te midden van den overvloed, zich vergast op Menschenvleesch.
Op Zondag, den eersten February, voer ik met de Pinas na strand, met my neemende een Ram en twee Ooijen, een Beer en een Zog, van Engelsch ras, en de Zaaden van eenige Kruiden: zeer genegen om dit Volk eenigen meerderen voorraad en verscheidenheid van voedzel te bezorgen. Aan één hunner, dien de Heer gore waargenomen hadt, dat eenig bevel over de anderen voer- | |
| |
de, gaf ik het Vee en de Zaaden. Ik zou deeze geschenken op Atooi gelaaten hebben, was ik zo onverwagt van dit Eiland niet afgedreeven.
Terwyl het Volk vier Watervaten vulde, wandelde ik landwaards in, vergezeld van den bovengemelden Man, en gevolgd door twee anderen, die twee Biggen droegen. Zo ras wy een opgaanden grond aantroffen, hield ik stil om eens rond te zien, en ontdekte eene Vrouw aan de andere zyde van de Valei, roepende tot de Vrouwen haar's Eilands, die zich aan dezelfde zyde als ik bevonden. Hier op begon het Opperhoofd eenige dingen te prevelen, 't geen ik voor een gebed hieldt: en de twee Mannen, die de Biggen droegen, liepen al dien tyd rondsom my, en deeden het ten minsten twaalf keeren eer het Opperhoofd zyn reden geëindigd hadt. Deeze pligtpleeging verrigt zynde, gingen wy voort; van alle kanten kwam het Volk toeschieten, en wierp zich, door die my vergezelden toegeroepen, ter aarde neder tot dat ik uit hun gezigt was. De grond was steenagtig en schraal; doch bedekt met planten en kruiden, die een aangenaamer geur van zich gaven, dan ik gerooken had op een der Eilanden in deezen Oceaan. De Wooningen der Inboorelingen stonden wyd en zyd verstrooid. Hunne Leevenswyze scheen voeglyk en rein. Nergens ontdekte ik, dat Mannen en Vrouwen met elkander aten; de laatsten zag ik in gezelschap veelmaal met elkander eeten. Ik vernam dat zy hier, even als op Otaheite, de Olie der nooten van de Dooe Dooe, tot licht, in den nagt, brandden, en hunne Varkens in een oven bakten; doch, strydig met de gewoonte op de Societeit- en Friendly-Eilanden, in de lengte in tweeën spleeten. Wy hadden een voldingend bewys dat 'er te Taboo, (of zo als zy het hier uitspreeken, de Tafoo) plaats hadt: want eene Vrouw gaf eene andere, die onder dit verbod lag, voedzel. Wy namen desgelyks eenige andere geheimzinnige plegtigheden in opmerking; een derzelven werd verrigt door eene Vrouw, die een kleine Big nam, denzelven in de branding wierp, tot het dier verdronken was, en toen een bundel
houts op gelyke wyze in het water smeet. Dezelfde Vrouw sloeg, op een anderen tyd, een Man niet een stok op den schouder, hy was ten dien einde gaan nederzitten. Men scheen hier een byzonderen eerbied te betoonen aan de Uilen, die vry tam waren; ook was het zeer gewoon, onder de Oneeheouwers, één hunner Tanden uit te bree- | |
| |
ken. Naa de reden van dit zonderling gebruik vernomen hebbende, kreegen wy geen ander antwoord, dan dat het Teeha was; dit woord gaven zy ook tot bescheid voor een ander gebruik onder hun, om een lok van hun hair te geeven.
's Avonds, den tweeden February, dreef Capitein cook, even als te Atooi, van zyn anker af. Den volgenden morgen gaf hy sein aan de Discovery, om zich by hem te vervoegen, waar op zy Noordwaards aanhielden, tot voortzetting van den tocht.
Deeze twee Eilanden, Atooi en Oneeheow, maakten een gedeelte uit van een geheele reeks Eilanden, nu eerst ontdekt, en aan welke Capitein cook den naam van Sandwich Eilanden gaf, ter eere des Graafs van sandwich. Het is opmerkenswaardig, dat de Eilanden in den Stillen Oceaan, welke onze laatste Tochten aan de Aardrykskunde hebben toegevoegd, doorgaans bevonden zyn in menigte en digt by een te leggen; de enkele, op zichzelven liggende, Eilanden, tot nog ontdekt, zyn weinig in vergelyking van de andere; schoon, waarschynlyk, 'er veele nog onbekend zyn, die als tusschen deeze byeen liggende Eilanden inkomen. Van deezen nieuw ontdekten Archipel zag Capitein cook 'er thans vyf, door de Inboorelingen bestempeld met de naamen, Woahoo, Atooi, Oneeheow, Oreehoua, en Tahoora. Van Atooi, het grootste, zullen wy de voornaamste byzonderheden te boek stellen.
De Inwoonders van Atooi zyn middelbaar van grootte, meest allen sterk gespierd; zy munten niet uit in schoonheid van gestalte, of van gelaad, 't zelve duidt eer goedheid en openhartigheid aan, dan een vlugheid of schranderheid van verstand. Het aangezigt, boven al onder de Vrouwen, is rond, schoon men eenige langwerpige aangezigten aantreft, ook kunnen wy niet zeggen, dat zy, als een Volk, onderscheiden zyn door iets dat hun allen gemeen is. De kleur is omtrent kastanjebruin: het valt bezwaarlyk eene nadere vergelyking te maaken, wanneer men alle de onderscheide trappen van deeze kleur in aanmerking neemt; doch eenige byzondere Persoonen zyn donkerverwiger. De Vrouwen zyn maar weinig tederder van maakzel dan de Mannen; doch men mag, met zeer weinig uitzondering, zeggen, dat zy weinig eisch hebben op die byzonderheden van schoonheid, welke de Sexe in andere landen onderscheiden. In de daad, op Atooi is eene grootere gelykheid in de grootte, de kleur, en de gedaante van
| |
| |
de beide Sexen, dan op de meeste plaatzen door ons bezogt. Over het geheel zyn ze verre van leelyk, en schynen weinig misvormdheden van eenige soort te hebben. Haar Vel is niet zagt, noch glad, misschien door gebrek van het met olie te bestryken, 't geen op de Zuidlyke Eilanden gebruiklyk is; doch haare Oogen en Tanden zyn doorgaans vry goed. Het Hair der meesten hangt regt, by eenigen is het gekroesd, en schoon de natuurlyke kleur meest zwart zy, is dezelve, even als op de Friendly en andere Eilanden, verschooten. Weinig dikke Persoonen hebben wy 'er gezien; en deezen nog meer onder de Vrouwen dan onder de Mannen ontmoet; de meeste gebreklyken waren onder de laatsten: en zo eenigen der Eilanderen eisch op Schoonheid hadden, was het by de Jongelingen.
De Atooïers zyn sterk, werkzaam, en allerafgerigtste Zwemmers; om de minste beuzeling springen zy uit hunne Canoes, en zwemmen na andere, schoon op een verren afstand van hun verwyderd. 't Was geenzins ongewoon te zien, dat Vrouwen, met Kinderen aan de borst, wanneer de branding zo hoog liep, dat zy met de Canoes niet konden landen, over boord sprongen, en, zonder het minste gevaar haarer Zuigelingen, door een schriklyk holstaande zee, na strand zwommen.
Zy schynen gezegend met eene openhartige en aangenaame geestgesteltenisse. En, als ik eene vergelyking moest maaken, zou ik zeggen, dat zy even verre af zyn van de wispeltuurige ligtvaardigheid der Otaheiteren, als van de stugge ernsthaftigheid by veelen der Inwoonderen van Tongataboo. Zy schynen zeer gezellig onder elkander te leeven; en, uitgenomen de geneigdheid tot Dievery, welke eene aangebooren aart schynt der meeste Volken, in deezen Oceaan door ons bezogt, betoonden zich, ten onzen aanziene, zeer vriendlyk. En het strekt hunner aandoenlykheid tot geen geringe eere, dat zy, zonder zelssroem gesprooken, de onderscheide stukken van Europische Handwerken ziende, niet konden naalaaten hunne verbaasdheid uit te drukken, door een mengzel van vreugd en leedweezen, over 't geen zy zagen, en de vernedering, welke zy daar uit leerden; by alle gelegenheden scheenen zy een diepgaand gevoel te hebben van hunne eigene minderheid; een gedrag, 't welk hun Volkscharacter even zeer onderscheidt van den verkeerden hoogmoed der beschaafder Japanneesers, en van de ruwer Groenlanderen. Het was een wellust, te zien, met hoe veel genegenheid de Vrouwen haare
| |
| |
Kinderen behandelden, en hoe gereed de Mannen waren, om haar in dit werk van tederhartige bezorging van het kroost te helpen: zich dus genoeg onderscheidende van die Wilden, welk eene Vrouw en Kinderen veeleer aanzien als noodzaaklyke, dan als begeerlyke, Voorwerpen, hunner oplettenheid en in agtneeming waardig.
Uit het aantal Menschen, welke wy, by ieder Dorp, in het voorbyzeilen, zagen, mogen wy veronderstellen, dat de Inwoonders deezes Eilands veelvuldig zyn. Gissenderwyze alleen kunnen wy derzelver getal opmaaken. Wy zullen niet verre van de waarheid afdwaalen, met te veronderstellen, dat 'er, de op zichzelve staande huizen 'er by gerekend, op het geheele Eiland zestig zodanige Dorpen zyn, als dat, voor 't welk wy ten anker lagen: vyf Persoonen voor ieder huis gesteld, zullen 'er in elk Dorp vyf honderd, of dertig duizend op 't geheele Eiland weezen. Dit getal is zeker niet te groot genomen; want wy zagen zomtyds drie duizend Persoonen teffens op den oever; wanneer men niet kon denken dat 'er meer dan een tiende gedeelte der Eilanderen tegenwoordig was.
De Vrouwen hebben groote stukken stof om 't lyf geslaagen, reikende van onder de borsten tot de knie, of laager, verscheiden hadden desgelyks een kleed over de schouders, 't geen het grootste gedeelte des lichaams bedekt; doch de kleine Kinderen gingen geheel naakt. Zy draagen niets op 't hoofd; maar het hair is, by de beide Sexen, op verschillende wyzen gesneeden: de algemeene mode is, bovenal by de Vrouwen, het van vooren lang, van achteren kort, te draagen. By de Mannen was het menigmaal aan wederzyden afgesneeden of geschooren, in zulker voege, dat het overblyvend gedeelte, eenigermaate, zweemde naar het bovenste van een helm. Beide Sexen schynen, nogthans, niet zeer zorgvuldig of net omtrent het hair; zy hebben niets, 't welk naar een kam zweemt, om het te reinigen. In zommige Mannen zagen wy voorbeelden van die het op eene byzondere wyze droegen, te weeten, gestrengeld, in afzonderlyke deelen, gelyk de staarten van een pruik, elke streng omtrent een vinger dik; schoon het meerendeel van deeze zo lang waren dat zy een end wegs op den rug hongen, en over het eigen hair heen, door kunst, op 't hoofd vastgemaakt waren.
Het is opmerkelyk, dat het Volk op de Sandwich Eilanden, strydig met het algemeen gebruik op de Eilanden, dus verre in den Stillen Oceaan ontdekt, de ooren
| |
| |
niet doorboord hebben, noch het minste denkbeeld om cieraaden in dezelve te draagen. Beide de Sexen vercieren niet te min zich met halscieraaden van dunne zwarte koord, dikwyls honderd strengen dik, volkomen gelyk aan die van Wateeoo; alleen dat zy, in stede van twee kleine balletjes, in 't midden van vooren, een klein stukje hout, steen, of schulp, omtrent twee duimen lang, met een breede haak hebben, die wel gepolyst is, en aan 't onderste gedeelte hangt. Zy hebben ook Halsbanden, bestaande uit snoeren van kleine schulpen, of gedroogde bloemen. Zomtyds hangt 'er een klein menschenbeeldje van been, omtrent drie duimen lang, netjes gepolyst, aan den hals. De Vrouwen draagen ook Armbanden, met een enkele schulp, met stukjes van zwart hout, tusschen welke yvoor ligt, alles wel gepolyst, alles aan elkander vastgemaakt met een doorgaand snoer; de armbanden zyn ook van varkenstanden naast elkander gelegd, met het holle gedeelte buitenwaards en afgesleepe punten, vastgehegt als de voorgaande: eenige van groote Varkenstanden zyn redelyk fraai. ----- De Mannen draagen zomtyds pluimen van Keerkringvederen, op hunne hoofden gestooken; of Haanenvederen, vastgemaakt rondsom net gepolyste houtjes, twee voeten lang, aan het onderste gedeelte gemeenlyk vercierd met Oora, en ten zelfden einde wordt de huid van een witten hondenstaart met de kwast aan 't einde over een stok gehaald. Ook draagen zy dikwyls op 't hoofd een cieraad van een vinger of meer dik, bedekt met roode en geele vederen, aartig door een gemengd, en van agteren vastgebonden: en, aan den arm, boven den elleboog, eene soort van breed schulpwerk op netwerk vastgemaakt.
De Mannen zyn dikwyls in het vel geprikt, schoon niet op eenig byzonder gedeelte, gelyk de Otaheiters en die van Tongataboo. Zomwylen hebben zy eenige tekens op de handen of armen en naby de lieschen; doch menigmaal konden wy 'er niets van ontdekken: schoon eenigen meer van dit ciersel hadden dan wy doorgaans op andere plaatzen zagen, en geestig gewerkt in eene groote verscheidenheid van lynen en figuuren, aan het voorste gedeelte van de armen of op den buik; op dit laatstgemelde lichaamsdeel hadden eenigen de figuur van de Taarne, of Borstplaat der Otaheiters, schoon hy die zelve onder hun niet ontdekte.
Hoewel zy de wyze, om in Dorpen by den anderen te woonen, hebben aangenomen, is 'er niets, 't geen naar
| |
| |
eene versterking of vesting gelykt, by dezelve: de huizen staan hier en daar verstrooid, zonder eenige orde, 't zy ten aanziene van de afftanden van elkander, of eenige rooijing. Tusschen de grootte is desgelyks geen evenredigheid; zommige zyn vry ruim en gemaklyk, veertig of vyftig voeten lang, twintig of dertig breed, terwyl andere enkele lootzen of schuuren zyn. De gedaante is niet ongelyk aan langwerpige Koorn- of Hooyklampen; of misschien zullen wy 'er ons een beter denkbeeld van vormen, als wy ons verbeelden het dak van een Hooyklamp zulkerwyze op den grond geplaatst, dat dezelve een hoog scherptoeloopend dak maake, met de laagere zyden, op eenigen afstand nauwlyks zigtbaar. Zy zyn van rondsom digt, gedekt met lang gras, op dunne stokken geplaatst, en geregeld geschikt. De ingang is onverschillig; nu eens aan het einde dan aan de zyde, en bestaat uit een langwerpig hol, zo laag dat men 'er eer in moet kruipen dan gaan: eenige planken, aan elkander gehegt, dienen tot een deur; doch, daar zy van geene hengzels weeten, moet deeze weg en weder ingezet worden. Geen licht komt 'er in huis dan door die opening; en schoon zulke digtgesloote huizen, by slegt weder, eene voeglyke schuilplaats mogen aanbieden, schynen ze weinig geschikt voor de warmte der lugtstreeke. Nogthans worden ze zeer rein gehouden. De vloeren zyn digt bedekt met gedroogd gras, waar over zy matten spreiden om op te zitten en te slaapen. Aan het einde is eene soort van bank, omtrent drie voeten hoog, waar op hun huisraad geplaatst wordt. Het zelve bestaat uit zeer weinig stukken: gemaakt van Kalabasschellen, welke zy vormen tot waterkruiken, tot schotels en bakken om spyze en andere dingen in te doen, met dekzels van dezelfde stoffe. Oordeelende uit het geen wy zagen groeijen en ter markt brengen, valt 'er geen twyfel of het grootste gedeelte van hun voedzel uit het Plantenryk, zyn Aardappels, Taro en Plantins, en dat de Broodvrugt als mede de Yamswortelen zeldzaam voorkomen. Dierlyk
Voedzel kunnen zy niet ontbreken: dewyl zy eene overvloed hebben van Varkens, die overal rondsom de huizen loopen; en, indien zy Honden eeten, 't welk niet onwaarschynlyk is, hebben zy van deeze Dieren een grooten voorraad. Het groot aantal vischhoeken, by hun gevonden, wyst uit, dat zy uit zee geen klein gedeelte van hun voedzel haalen. Doch het schynt dat de blootligging hunner kusten, voor 't geweld der zee, de vischvangst dik- | |
| |
wyls doet staaken: zy zouten veel visch, en men zou natuurlyk denken, dat geen volk 'er ooit op bedagt zou weezen om door kunst eenig soort van voedzel te bewaaren, 't welk zy dagelyks geregeld versch kunnen krygen. Deeze redenkaveling zal, egter, geen streek houden, om reden te geeven van hunne gewoonte, van zo wel hun Varkensvleesch als hun Visch in te zouten. Het zout, 't geen zy tot dit einde gebruiken, is rood van kleur, en niet zeer grof. Deeze roode kleur heeft het ongetwyfeld van den grond der plaatze waar het verzameld wordt, want eenige stukken, die aan elkander gekleefd waren, vertoonden zich, by het doorbreeken, vry wit en zuiver.
Zy maaken, even als op de Zuidelyke Eilanden, hun voedzel gereed met heete steenen; en uit de groote menigte, welke wy op een en denzelfden tyd zagen vervaardigen, vielen wy in 't vermoeden, dat een geheel Dorp, of ten minsten veelen in 't zelve, gebruik maakten van een gemeene oven. De eenige kunstig toebereide spyze, door ons gezien, was een Taro-pudding; die, schoon wansmaaklyk door de zuurheid, door de Inboorelingen, met groote gretigheid, werd opgeëeten. Zy bedienen zich van houten schotels: en de Vrouwen, voor zo verre wy uit één voorbeeld konden oordeelen, hebben, als het haar geweigerd wordt uit één schotel met de Mannen te eeten, gelyk op Otaheite, de vryheid, om op dezelfde plaats naby hun te eeten.
Hunne Vermaaken schynen veelvuldig: want wy namen 'er, geduurende ons kort verblyf, ettelyke waar. De danssen, by welken zy de met vederen vercierde Mutzen en Mantels gebruiken, aanschouwden wy niet; doch uit de beweegingen, welke zy maakten met hunne handen, by andere gelegenheden, als zy zongen, konden wy besluiten, dat zy, ten minsten eenigermaate, gelyken naar die wy op de Zuidlyke Eilanden zagen, schoon zo kunstig niet volvoerd. Zy hadden geen fluiten of rieten speeltuigen: de twee eenige Muziek-Instrumenten, door ons ontdekt, waren zeer ruw. Een derzelven geeft geen aangenaamer geluid dan de ratel van een kind. Het bestondt uit een omgekeerde kegel, aan het voetstuk nauwlyks meer dan een voet uitgehold; de bovenkant en de zyden waren vercierd met schoone roode vederen; aan het benedengedeelte was een Kalabasschel vastgemaakt, breeder dan een vuist. In deezen is iets gedaan om te rammelen; zulks geschiedt door het Speeltuig aan het smalle gedeelte vast te
| |
| |
houden, en 't zelve schuddende vaardig van de eene zyde na de andere, of voor en agterwaards te beweegen, terwyl men 't voor het aangezigt houdt, met de andere hand teffens op de borst slaande. ----- Het tweede Muzyk-Instrument, (indien zy een van beiden deezen naam verdienen,) was een hol houten vat, gelyk een houten schotel, by 't welk men gebruik maakte van twee stokken. Een onzer zag een Man daar op speelen. Hy hieldt een der stokken, omtrent twee voeten lang, even als wy den vedel doen, met de eene hand, en sloeg 'er op met eene andere korter stok, zeer naar een trommelstok gelykende, nu eens rasser dan eens traager: ten zelfden tyde stampte hy met zyn' voet op het holle houten vat, 't geen omgekeerd op den grond lag, en sloeg, in deezervoege, geen onaangenaamen toon. Deeze Muzyk ging vergezeld door het zingen van eenige Vrouwen, welker zang verre was van onbehaagelyk.
Wy zagen een groot getal kleine gladgemaakte Roeden, omtrent vier of vyf voeten lang, wat dikker dan de laadstok van een snaphaan, met een kwast van lang wit hondenhair aan het dunste einde. Van deezen bedienen zy zich waarschynlyk by hunne Vermaakneemingen. Een der Inwoonderen nam zulk een Roede op, hieldt dezelve overeinde, gaf een kleinen slag, bragt die in een horizontaalen stand, stampende met den voet aan dezelfde zyde op den grond, teffens met zyne andere hand op zyn borst slaande.
Zy speelen ook met Ballen, gemaakt van steen, omtrent een pond zwaar, van gedaante als een kleine kaas, rond aan de zyden en einden, vry keurig gepolyst; zy hebben andere Ballen van dezelfde soort, uit donker rooden klei gevormd. Desgelyks bedienen zy zich, op dezelfde wyze als wy met werpschyven schieten, van kleine, platte, ronde stukjes lei, over kruis, zo groot als de Ballen; doch nauwlyks één duim dik, mede zeer glad gemaakt. Uit dit alles zou men veelligt denken, dat hunne Spelen eer dienen om kundigheid en afgerigtheid, dan sterkte, te vertoonen.
In alle dingen, door de Atooïers bewerkt, straalt eene groote maate van netheid en vinding door. Hun stoffe, waar uit de voornaamste manufactuur bestaat, is de Morus Papyrifera. In deeze te kleuren en te schilderen betoonen de Atooïers veel smaaks, door de eindlooze verscheidenheid van figuuren. Eene menigte van hunne stukken
| |
| |
ziende, zou men wel tot de verbeelding komen, dat zy de patroonen ontleend hadden uit een stoffewinkel, waar in de schoonste voortbrengzels van deeze soort uit China en Europa verzameld waren: behalven dat zy eenige patroonen hebben, hun geheel eigen. De kleuren, 't is waar, het rood uitgezonderd, zyn niet schitterend; maar de geregeldheid der figuuren en streepen is, met de daad, verwonderenswaardig: want, zo verre wy konden ontdek ken, hadden zy niets, 't welk naar drukken geleek.
Onder de stukken van hun handwerk mogen wy tellen, kleine vierkante Waaijers, van matwerk, met dun afloopende handvatsels van dezelfde stoffe, of van hout vervaardigd, aartig gewrogt, met hairen koorden, of draaden van kokusnooten. De groote verscheidenheid van Vischhoeken is verwonderlyk, eenige van been, andere van hout, met paarlemoere punten. De beenen zyn meest klein, en zamengesteld uit twee stukken, en alle de onderscheide soorten hebben een weerhaak, of aan den binnenkant, gelyk de onze, of aan de buiten tegenovergestelde zyde; andere hebben ze wederzyds, staande als dan de buitenste verst van de punt. Van deeze laatste soort kreegen wy 'er een, negen duimen lang, van een enkel stuk been, ongetwyseld van eenigen grooten Visch. De fraaije gedaante en gladheid kon niet overtroffen worden door eenig Europischen Kunstenaar, schoon hy al zyn tekenkunst voegde by de menigte zyner gepaste werktuigen. Hunne steenen maaken ze glad, door ze aanhoudend met puimsteen en water te wryven. Hunne werktuigen hadden alle overeenkomst met die wy op de Zuidelyke Eilanden aantroffen: en waren van steen, of haaijentanden.
't Geen wy van hunnen Landbouw opmerkten, wees genoegzaam uit, dat zy geene nieuwelingen waren in die kunst. De Velden waren geregeld bebouwd, doorgaans aan langwerpig vierkante akkers; doch zonder afschutzels, of wy moesten daar voor de dykjes neemen, die waarschynlyker aangelegd waren om water toe te voeren aan de Taro plant. De hoeveelheid en goedheid der Gewassen, hier groeijende, mogt ruim zo veel aan de kunde der kweekinge, dan aan de goedheid van den grond worden toegeschreeven: die egter beter geschikt scheen om dezelve voort te brengen, dan om de Boomvrugt en Kokusnooten te teelen: de weinige van de laatstgemelden, welke ons voorkwamen, stonden schraal, 't welk eene genoegzaame reden oplevert, waarom zy de voorkeus gee- | |
| |
ven aan de andere vrugten, schoon dezelve meer arbeids vorderen.
Maar niettegenstaande deeze doorstraalende kunde in den Landbouw toonde het geheele voorkomen des Eilands, dat dezelve daar veel verder kon voortgezet worden; en ten minsten driemaal het getal der tegenwoordige Inwoonderen voeden: want het grootste gedeelte, 't welk nog onbebouwd lag, scheen zo goede bouwgrond als de ontgonne plaatzen. Wy moesten, derhalven, besluiten, dat dit Volk, uit eenige oorzaak, die wy, uit hoofde van ons kort verblyf, niet konden opspeuren, niet toeneemt in zulk eene evenredigheid, dat het zelve 't noodig vindt, zich te bedienen van de uitgestrektheid huns Eilands, om een grooter voorraad van gewassen, tot hun onderhoud, te teelen.
Capitein cook treedt hier in een breed verslag, om de gelykvormigheid aan te wyzen, in de algemeene Zeden, Godsdienstgebruiken, Taal, enz. der Opgezetenen van Atooi, met die der Friendly- en Societeit Eilanden; en hier uit beweezen hebbende, dat zy van één en denzelfden Stam moeten hervoortkomen, besluit hy met deeze gewigtige aanmerkingen.
Hoe zullen wy reden geeven dat dit Volk zich verspreid heeft op zo veele Eilanden. zo wyd van elkander gelegen, in alle deelen van den Stillen Oceaan! Wy vinden het van Nieuw Zeeland in het Zuiden, tot de Sandwich Eilanden in het Noorden! en, in eene andere rigting van Paasch Eiland tot de Hebrides! Dat is in eene uitgestrektheid van Zestig Graaden Breedte, of twaalfhonderd mylen Noord- en Zuidwaards, en drie- en tachtig Graaden Lengte, of zestien honderd en zestig mylen, Oosten Westwaards! Hoe veel verder, in beiderlei rigtingen, deeze Volkplantingen zich uitstrekken, is onbekend: maar uit het geen wy reeds weeten, in gevolge van deezen en den voorgaanden tocht, geeft ons grond om vrylyk te zeggen, dat dit Volk, schoon mogelyk niet het talrykste, het wyduitgestrektste Volk des geheelen Aardbodems is.
Waren de Sandwich-Eilanden, in een vroeger tydperk, door de Spanjaarden ontdekt geweest, 'er valt geen twyfel aan, of zy zouden zich van derzelver voordeelige ligging bediend, en Atooi, of eenig ander deezer Eilanden, tot eene ververschingplaats gebruikt hebben voor de Schepen die 's jaarlyks van Acapulco na Manilla zeilen. Zy leggen bykans in 't midden van de eerstgemelde plaats en
| |
| |
Guam, een der Ladrones, 't welk thans hun eenige haven is, in het doorstevenen van deezen wyden Oceaan; en het zou geen week zeilens, buiten den gewoonen koers gekost hebben, dezelve aan te doen; ook kon het geschieden, zonder het minste gevaar van den Passaatwind te verliezen: dewyl zy geheel binnen de streek van den Oost-passaatwind liggen. ----- Kennis aan de Sandwich Eilanden gehad te hebben, zou ook gunstig geweest zyn voor onze Buccaneers, die dikwyls van de Americaansche Kust na de Ladrones voeren, met een voorraad van voedzel en water, nauwlyks toereikende om het leeven te behouden. Hier hadden zy altoos overvloed gevonden, en zouden, binnen eene maand zeilens, het eigenste gedeelte van California bereikt hebben, of anders na de kust van America, geheel hersteld, naa een afweezen van twee maanden, wedergekeerd zyn. Hoe gelukkig was Lord anson geweest, hoe veele moeilykheden hadt hy ontgaan, indien hy geweeten hadt, dat een reeks van Eilanden lag halfweg tusschen America en Tinian, op welke hy alle zyne behoeften ryklyk hadt kunnen vervullen!
('t Vervolg by de eerste gelegenheid.)
|
|