| |
| |
| |
Brief van den heer Hettlinger, aan den abbé Mongez, over het vermaak, uit het beoefenen der insecten, te scheppen.
‘Terwyl, naa eenen langduurigen Winter, de altoos aangenaame Voortyd dubbel aangenaam is; en de als verjongende Natuur, in haar jeugdig gewaad gedoscht, te voorschyn treedt, zullen de veel duizenden van Insecten, die een langen winternagt hebben doorgebragt, zich weer vertoonen, en het oog der opmerkzaamen trekken; ----- der opmerkzaamen, zeg ik, want hoe veelen verwaardigen dit deel der Scheppinge nauwlyks met eenen oogslag, hoe veelen schorten den neus niet op, wanneer over dezelve gesprooken wordt! De Heer hettlinger, die in de beoefening der Insecten een goed deel zyns leevens slyt, en de aangenaamheden daar van by ondervinding kent, heeft des, in eenen Brief, de volgende aanmerkingen opgegeeven, welke wy niet ongepast vonden, voor onze Landgenooten, vertaald in ons Mengelwerk te plaatzen.’
myn heer!
Indien de poogingen van eenige groote Mannen, om de Natuur te volgen in haare werkingen, indien hun bestaan om haare handgreepen en zamenverbindingen der stoffe te ontdekken, hun verpligten tot moeilyken arbeid, die niet vergolden kan worden dan door den roem van gewigtige waarheden aan den dag gebragt te hebben, zo zyn 'er andere naspeuringen, die, zonder ons bloot te stellen aan zo veele vermoeienissen, tot het zelfde streelend einde strekken, om de kundigheden der Menschen uit te breiden, en meer en meer in staat te stellen om de Wysheid des Scheppers te bewonderen, en haar Werken te kennen. Van deezen aart is de Natuurlyke Historie der Insecten.
De beoefening daar van wordt verwaarloosd, en niet gesteld op den prys, welken dezelve verdient. Ondankbaaren! wy jaagen, wy vernielen de kleine Schepzelen, zo belangryk in kleur, in maakzel, in hebbelykheden, in eigenschappen en zo dierbaar door het goede, 't geen zy ons verzorgen. De tedere Mensch, die zich over de Muggen
| |
| |
en Vliegen beklaagt, en veelligt zou wenschen dat 'er geen Insect op den Aardbodem gevonden wierdt, denkt niet, dat hy van dergelyke Schepzelen de beste Kaarssen krygt, om zyne kamers te verlichten, dat zy hem het Purper en Zyde bezorgen, waar mede hy zich opciert, dat by aan de Spaansche Vliegen dikmaals te danken hebbe, dat hy nog leeft, of dat zyne dierbaarste Panden aan den dood ontrukt zyn.
Van waar ontstaat die versmaading en afkeer van de Insecten, terwyl dit schitterend deel van het Dierenryk onze aandagt, in 't byzonder, behoorde te trekken? Is het vrees voor derzelver steeken, wederzin van derzelver stank en vuiligheid, veragting van derzelver kleinheid, 't bezef der ongemakken, welke zy ons veroorzaaken, of wel het denkbeeld, dat deeze kleine Weezens, onder de trapswyze verminderende voortbrengzelen der Natuure behooren? Dit alles heeft geen grond.
Uitgenomen de Tarantula en de Scorpioen, ken ik in Europa geen Insect, dat een gevaarlyke wonde kan geeven; en nog kan men deeze gemaklyk geneezen, door 'er terstond een druppel olyvenolie op te doen. De steeken van eenige andere Insecten, als de Wesp, de By, de Kelderspin, en dergelyke, zyn smertlyk; doch zy hebben nooit zwaare gevolgen. En is dit alles, misschien, ten onzen opzigte, eene onvolmaaktheid der Natuure, welke wy zo gereed en gewillig draagen moeten, als dat wy het bestaan der Roozen gaarne zien, schoon derzelver doornen ons zomwylen wonden.
De sterke reuk, de gewaande schriklyke gedaante van eenige Insecten, als mede derzelver morssigheid, hangen veel af van de Grilligheid der Menschen, en hun weinig met zichzelven bestaanbaare Handelwyze. ----- Van de Grilligheid, weinig Menschen klaagen over den stank van Labberdaan en Stokvisch, indien de Kever zulk een Ingt van zich gaf, men zou dat Insect ondraagelyk vinden: dewyl het de mode niet is dezelve te eeten, gelyk men die Visschen tot spyzen gebruikt. ----- Dit zelfde grypt plaats ten opzigte van de afzigtige gedaante zommiger Insecten: dit afzigtige is een uitwerkzel van onze grilligheid. My dunkt dat de waare schoonheid bestaat in de volmaakte gedaante, door de Natuur voor elke soort van weezens geschikt; en de leelvkheid gelegen is in de afwyking van die gedaante. Een Phaisant is schoon als een Phaisant, een Spinnekop is schoon als een Spinnekop. Indien deeze
| |
| |
Vogelpooten hadt, dan zou dezelve schriklyk weezen: maar dewyl wy bepaald hebben, dat zulk eene zaak schoon en aangenaam, eene andere leelyk en walchlyk is, moesten wy ten minsten overeenkomstig met onze beginzelen handelen, en zonder uitzondering zelfs schuwen, 't geen de kenmerken van de laatstgemelde hoedanigheden draagt. Eene Juffrouw, onder de schaduw van een boom gezeten, heeft het ongeluk dat 'er een Rups op haar arm valt, zy schreeuwt, wendt 'er de oogen van af, en tragt zich op 't zorgvuldigst daar van te ontdoen. Indien zy moed genoeg hadt om dit kleene Beestje van naby te beschouwen, zy zou zien, dat het, in zyne soort, zo schoon was als haare welgevormde hand; die zelfde Juffrouw zal denzelfden dag een Snep met zyn drek als eene lekkerny eeten, en wat is dit anders dan een hakzel van Spinnekoppen, Slekken, Wormen, enz. De Kreeft, volgens onze denkbeelden, een leelyk Insect, en by uitsteekenheid vuil, is egter welkom op alle tafels; ik noem de Kreeft vuil, dewyl dezelve tusschen zyne geledingen andere Insecten draagt, die tot de Luizen behooren, en welke wy egter uitzuigen.
Men zal mogelyk vraagen, waar toe al die ophef? Zeker de Heer spalanzani, en zo veele andere Natuuronderzoekers, hebben 'er niets mede te maaken; maar ik wilde veele Persoonen, Mannen en Vrouwen, die zich na 't land begeeven, en niet weeten hoe hun tyd te slyten, welken zy daarom op de jammerlykste wyze vermoorden, overhaalen om zich tot de beschouwing der Insecten te verledigen. Wanneer zy, by het voortzetten dier oefeninge, geene nieuwe ontdekkingen deeden, 't geen, nogthans, zeer mogelyk is, geloof ik een goed werk te zullen verrigt hebben, met deeze anders niets bedryvende Lieden, eene bezigheid aan de hand te geeven, die hunne verdrietlyke uuren verdryft, die geene omslagtige toebereiding noodig heeft, en niet gevolgd wordt van eenig leed; zy zullen, indien het hun gelust, duizend wonderen ontdekken: want het Ryk der Insecten mag, in zekeren zin, een Toverryk genaamd worden. Hier bedient zich, naar onze bevatting, de Waarheid van verrassende listen. De Natuur schynt haaren eenpaarigen en algemeenen weg tot het voortbrengen van leevende Weezens te verlaaten. 't Is de ontwikkeling niet van een Schepzel uit een Ey voortgekomen; een Dier, tot zyne volkomene grootte opgewassen, wordt hervormd in een ander Dier, daar aan geheel ongelyk. ----- Beschouw de Beer-rups. Deeze Rups, met zwarte en ruwe hairen be- | |
| |
zet, brengt een gedeelte zyns leevens door, met op allerlei soorten van kruiden te aazen: tot het tydperk gekomen, dat hy, als 't ware, in zyn doodkist moet gaan liggen, met om 'er in te sterven, maar een ander weezen te worden, vervaardigt hy in 't digtste van het hout een zyden bekleedzel; hier onder bedekt, trekken alle de deelen zyns lichaams zamen, zyn hairige huid valt af, en hy vertoont een eenpaarige klomp, meer gelykende naar de noot van eenige vrugt, dan naar een leevend Schepzel. Naa dertig of veertig dagen in dien schynbaar leevenloozen staat doorgebragt te hebben, opent zich dit bekleedzel, en, in
stede van een ruighairigen Rups, komt 'er een schoone Nagtvlinder uit te voorschyn: in stede van een verslindenden Worm, een heerlyk gevleugeld Schepzel, met purper en hermelyn bekleed. Eenige byzonderheden uitgenomen, is dit de geschiedenis van alle Dag- en Nagtvlinders. De Natuur heeft, aan duizenden van de laatstgemelde soort, al de rykheid van kleuren en de schoonste tekeningen geschonken. Deeze kleine Gevleugelde Diertjes zou men veelligt denken, dat voortgebragt waren om 't oog der Menschen te streelen, en tot vermeerdering van hun genoegen te dienen, terwyl zy, volgens de schikking des Allerhoogsten, voor ons ondoorgrondelyk, ter wereld komen, om in de duisternis om te zwerven, en tot voedzel te verstrekken van Nagtuilen en Vledermuizen; doch men kan, door kunst de Natuur onderstuttende, in zyne kamer, zich met het gezigt dier schoone Schepzelen verlustigen. ----- Neem een stuk houts, dat langen tyd op den grond gelegen heeft, weg; onder 't zelve ziet gy witte Wormen, een vinger dik, die zich voeden met de brokken van dit vermolzemd hout. Wie zou zeggen, dat deeze onzigtige Wormen, die zich naauwlyks zo veel kunnen beweegen, dat zy hun voedzel bekomen, welhaasthervormd zullen weezen, in schildvoerende gevleugelde Schepzelen, draagende op hun schild ontzaglyke hoorens. 't Is het Vliegend-hart, 't welk geene de minste gelykheid heeft met dien zagten Worm, welke het voorheen was; en zodanig is het geval met alle Schildvleugelige Insecten. Ziet de Blaauwe Vyvervlieg of Mei-vlieg met een Saphierkleurig dun lichaam en azuuren Vleugelen die zo vlug door de lugt zweeft; zy leefde in 't diepst des waters, onder de gedaante van een veragtlyk Insect, van kleur als de aarde. Op eenen schoonen dag komt het uit die hoofdstoffe, gaat boven de oppervlakte aan het takje van eenig overhangend
| |
| |
kruid zich neder zetten, de zon droogt de graauwe huid op, die slegts tot een koker of scheede dient, en op den rug van boven tot beneden splyt. De Blaauwe Vyvervlieg komt te voorschyn in alle haare verrukkende schoonheid, wordt een lugtbewoonster, haar ouden staat geheel verlaatende. ----- Ziet het Dagdiertje, het is, even als de Blaauwe Vyvervlieg, bykans twee jaaren lang een Water-Insect geweest; dit Insect verlaat het water, het omkleedzel scheurt, het Diertje vliegt heen, ten tweedemaale werpt het een omkleedzel af, en zweeft op nieuw door de lugt, zoekt zyn wederhelft, paart, legt bevrugte eitjes, en sterft; zyn bestaan in dien vliegenden staat heeft slegts twee of drie uuren geduurd.
De nyverheid der Mieren, de werkzaamheid der Byen, de list der Leeuwmieren, zyn algemeen bekend; doch hoe veele andere even belangryke tafereelen leveren ons de Insecten niet op, die door 't gros des Menschdoms nooit in opmerking genomen worden! Ongetwyfeld zouden Menschen, die ledigen tyd te over hebben, als zy de moeite wilden neemen om zich daar toe te zetten, de Werkzaamheden dier kleine Schepzelen, nevens hunne Huishouding, na te gaan, zich eene bestendige uitspanning, en een geduurig afwisselend genoegen, verschaffen.
|
|