| |
Uittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.
(Vervolg van bladz. 77.)
Het eerste Eiland, 't welk Capitein cook vervolgens bezogt, was Ulietea, waar hy op den derden van November, MDCCLXXVII, aanlandde. Hier bleef hy omtrent eene maand; en vondt zich nog naby genoeg aan omai, om kundschap te krygen van zyn gedrag, en de bejegeningen hem aangedaan Omtrent veertien dagen naa cook's vertrek van Huaheine, zondt omai twee der zynen in een Canoe, die het voldoend berigt bragten, dat hy in het ongestoord bezit bleef, en alles wel met hem
| |
| |
ging; uitgenomen dat zyn Geit in 't werpen gestorven was: met nevensgaand verzoek, dat cook hem eene andere Geit en twee Bylen wilde zenden. Zyne booden keerden te rag met de bylen, met een jong Geitje en Bokje.
In den nagt, tusschen den twaalfden en dertienden, liep een Zeesoldaat van zyne post, op de plaats ter waarneeminge geschikt, met zich neemende een Straphaan en het geen daar toe behoorde. Capitein cook zette hem na, van welgewapende manschap voorzien: en vond hem in een huis, zittende tusschen twee Vrouwen, die terstond opreezen, om ten zynen beste te spreeken. Cook zag haar op de stuurschste wyze aan, en gebood haar te vertrekken, om zulk eene handelwyze te voorkomen; zy borsten in traanen uit, en gingen heen. De knaap hadt niets, te zyner verdediging, in te brengen, dan dat de Eilanders hem verlokt hadden, 't geen zeer waarschynlyk was. ----- Op den vier- en twintigsten stondt 't geschapen dat het wegloopen van een Bootsmansmaat en een Matroos ernstiger gevolgen zou naa zich gesteept hebben. Dewyl de Inboorelingen 'er blykbaar zeer op gesteld waren om de wegloopers te verbergen, was de moeite om ze weder te ontdekken, groot. Vrugtloos werden deeze twee knaapen naagezet, zy waren na het Eiland Bolabóla overgestooken Op den zes- en twintigsten kwam creo, het Opperhoofd van Ulietea, met zyn Zoon, Dogter en Schoonzoon, aan boord van de Resolution. De drie laatstgemelden werden door Capitein clerke verzogt aan boord van de Discovery te komen, waar zy terstond (volgens een voorheen gegeeven bevel van cook,) in de kajuit geslooten werden. Oreo, die op de Resolution gebleeven was, werd aangezegd, dat hy vryheid hadt om te vertrekken, en dat, indien hy de twee weggeloopenen weder bezorgde, zyne Familie desgelyks zou ontslaagen worden; doch dat zy anderzins, als de schepen vertrokken, zouden moeten medegaan. ----- Deeze vond was goed, schoon vry gevaarlyk: want men hadt een plan beraamd om Capitein cook te vatten, als hy na de plaats ging waar
hy gewoon was zich te baaden; en desgelyks Capitein clerke en den Luitenant gore, als zy op strand wandelden; doch gelukkig oordeelde Capitein cook het niet raadzaam in zo hachlyke omstandigheden te gaan haaden, en een pistool in Capitein clerke's hand hadt de Inboorelingen bevreesd gemaakt. Deeze zamenzweering werd eerst ontdekt, door een Meisje, 't geen een der Officieren van Huaheine
| |
| |
hadt medegenomen. Op den acht- en twintigsten bragt oreo de twee wegloopers te rugge; zy waren gevat op het Eiland Toobaee, en het Gezin van oreo werd terstond ontslaagen.
Hier staat aan te merken, dat, toen de Inwoonders van Bolabola het Eiland Ulietea bemagtigden, oreo alleen eene soort van Afgevaardigde was van het Opperhoofd des eerstgemelden Eilands. Ulietea, schoon nu in dien vernederden staat, was, in vroegeren dage, het voortreflykste van deeze byeenliggende Eilanden, en waarschynlyk de voornaamste zetel des Bewinds: want zy zeggen, dat de tegenwoordige Koninglyke Familie, op Otaheite, afstamt, van die vóór deeze Omwenteling hier regeerde. Ooroo, de ontthroonde Monarch van Ulietea, leefde nog, toen Capitein cook zich op Huaheine bevondt, waar hy zich als eene Koninglyke zwerver onthoudt, leverende in zyn persoon een voorbeeld op van de wankelbaarheid der Menschlyke magt; doch, 't geen byzonderder is, van het ontzag, 't geen deeze Volken aan byzondere Familiën toedraagen, en aan de gewoonten, die ééns de Oppermagt in iemands handen stélden; want zy laaten toe, dat ooroo alle de tekens behoudt, welke zy aan de Majesteit vergunnen, schoon hy de Landen zyner heerschappye geheel verlooren hebbe. ----- Op Ulietea werd Capitein cook bezogt van zyn ouden Vriend oree, geweezen Opperhoofd van Huaheine, desgelyks door de Mannen van Bolabola te ondergebragt. Hy behieldt nog zyn aanzien, verscheen altoos omstuwd door eene menigte oppassers, en ontving steeds aanzienlyke geschenken.
Op den achtsten December, deedt Capitein cook Bolabola aan; doch vertoefde 'er niet langer dan om van opoony, Opperhoofd diens Eilands, het Anker, dat de Heer bougainville daar had laaten zitten, in te ruilen
Het Eiland Bolabola verlaatende, zette Capitein cook den koers Noordwaards; 's nagts, tusschen den twee- en twintigsten en drie- en twintigsten, bevondt hy zich op 203o, 15 Ooster Lengte. Op den vier- en twintigsten ontdekten zy een Eiland, 't geen zy Christmas of Kers-Eiland noemden; 't was klein, dor en onbewoond. Hier vingen zy eene groote menigte Schildpadden, en namen eene Zonnetaaning waar. ----- Op den tweeden January, 1778, het anker geligt hebbende, zeilden zy weder Noord-op; en zagen, op den achttienden, op de Noorder Breedte van 21o 12′, en Ooster Lengte 200o 14′ ver- | |
| |
cheide Eilanden. Naa eene derzelven heen wendende, wyfelden zy in 't eerst, of het bewoond dan onbewoond ware. Nogthans zagen zy welhaast verscheide Canoes van 't land na de Schepen komen, die terstond een bylegger maakten, om hun tyd te geeven dat zy 'er by kwamen. Van drie tot zes man was in elke Canoe; en als zy naderden was het voor ons geene onaangenaame verrassing, dat zy de Otaheitische taal spraken, en die der laatst bezogte Eilanden. Het hadt niet veel werks in, hun te beduiden, dat zy niet digt by de Schepen moesten komen; doch geen van hun liet zich toen overhaalen om aan boord over te gaan. De Capitein bondt eenige Penningen aan een touw, en gaf ze aan in een der Canoes, de Lieden daar in bonden eenig Makreel aan het zelfde touw vast, als willende iets van gelyke waarde geeven. Hun gedrag was geheel onbeledigend; zy hadden geenerlei wapentuig by zich, behalven eenige kleine steenen, blykbaar te hunner zelfverdediging mede genomen, en die zy wegsmeeten, als zy bevonden dezelve niet noodig te hebben.
Capitein cook de kust van dit Eiland rond zeilende, om ankergrond te vinden, verlieten hun deeze Canoes; doch andere kwaden op, geringste Biggen met zich brengende, heerlyke Aardappelen, welke zy ruilden, gelyk de voorgaanden, voor alles wat men hun aanboodt. Verscheide kleine biggen kogt men voor een beuzeling van yzer. Den volgenden morgen verscheenen zy met een grooter aantal Canoes, vol volks, eenigen hunner hadden moeds genoeg om aan boord te komen.
Op myne veelvuldige reizen, schryft Capitein cook, had ik nog nimmer de Inboordingen van eenige plaats zo zeer versteld zien staan als deeze lieden, toen zy aan boord stapten. Hunne oogen vloogen van het eene voorwerp op het andere: de verwilderdheid van hun gezigt, en houding, duidde ten vollen aan hunne volslaagene onkunde van alles wat zy zagen, en wy moesten 'er uit opmaaken, dat tot nog geene Europeaanen hun bezogt, en geene kennis hadden van eenige onzer goederen, behalven yzer; van 't welk het nogthans duidelyk bleek, dat zy alleen gehoord, of in eene kleine hoeveelheid gekend, hadden, op zeker afgelegen tydperk onder hun ingevoerd geweest zynde. Zy vroegen na 't zelve, onder den naam van Hamaite, waarschynlyk slaande op zeker werktuig, tot welks vervaardiging het Yzer met zeer veel vrugts kon gebruikt worden; want zy gaven dien naam aan het
| |
| |
lemmet van een Mes, schoon wy ons wel verzekerd mogten houden, dat zy geen denkbeeld hadden van dit byzonder werktuig; zy konden 'er in 't geheel niet mede omgaan. Om dezelfde reden noemden zy het Yzer dikmaals Toe, 't welk in hunne taal een Byl, of liever een Dissel, betekent. Op de vraage, aan hun voorgesteld, wat Yzer was? antwoordden zy terstond. ‘Wy weeten het niet, gy weet het; wy alleen weeten dat het is als Toe of Hamaite.’ Toen wy hun eenige Koraalen vertoonden, vroegen zy wat het waren? en voorts of zy ze konden eeten? Doch als wy hun verhaalden dat ze dienden om in de ooren gehangen te worden, gaven zy ze als nutloos weder: even onverschillig betoonden zy zich ten opzigte van Spiegels; doch gaven hunne sterke begeerte tot Hamaite en Toe op het uitdruklykst te kennen. Aarden schotels, Porcelein en andere dingen van dien aart waren hun zo nieuw, dat zy vroegen of ze van Hout gemaakt waren; doch zy begeerden 'er eenige van te hebben, om ze aan land te laaten kyken. Zy waren, in eenige opzigten, beleefd: of ten minsten zeer zorgvuldig om geen aanstoot te geeven; vraagende, waar zy zouden gaan zitten? en of zy wel op het dek mogten spuwen? en dergelyke. Eenigen deeden een lang gebed eer zy aan boord overkwamen; anderen zongen naderhand, en maakten met hunne handen zodanige beweegingen als wy gewoonlyk gezien hadden in de danssen, op de laatst bezogte Eilanden. ----- 'Er was nog eene andere byzonderheid, in welke zy ook volmaakt op die Eilanders geleeken. Den voet eerst aan boord zettende, poogden zy elk ding, 't welk hun voor de hand kwam, te steelen, of liever openlyk weg te neemen als iets waarby wy geen hinder of nadeel leeden. Weldraa overtuigden wy hun van hunne misvasting; en dat zy, naderhand, zich minvaardig be-- toonden, om zich alles, wat hun aanstondt, toe te eigenen, was om dat wy op hun een waakzaam oog geslaagen
hielden. Een der Eilanderen, nogthans, een slagtersbyl gestoolen hebbende, sprong over boord, ging in zyne Canoe, en roeide na 't strand met zulk eene vaart, dat men met de boot hem vergeefsch naazette.
Mr. williamson, met drie gewapende boots na strand gegaan zynde, om een plaats, ter landing geschikt, en versch water, te zoeken, kwam op den middag weder, en berigtte, dat hy een breeden waterplas gezien hadt, digt by een der gehuchten, die, naar 't verslag der Inwoonde- | |
| |
ren, versch water was, en dat 'er een ankergrond was op die hoogte. Desgelyks verhaalde hy, dat hy op eene andere plaats hadt zoeken te landen; doch hier in belet wierd door de Inwoonders, die, in grooten getale na de boots toekomende, de riemen, de snaphaanen, en, met één woord, alles wat los lag, wilden weg neemen, dat zy met zulk eene magt op hem kwamen aandringen, dat hy zich genoodzaakt vondt op hun te vuuren, waardoor één der Eilanderen sneuvelde. Maar deeze laatste ongelukkige omstandigheid kwam ik niet te weeten, dan nadat wy dit Eiland verlaaten hadden: weshalven nam ik alle myne maatregels als of 'er niets van dien aart gebeurd was. Mr. williamson vertelde my toen, dat, deeze man vallende, zyne Landgenooten hem opnamen, wegdroegen, en de boot verlieten; en steeds tekens gaven dat wy weder zouden aan land komen, 't geen hy weigerde. Het scheen Mr. williamson toe, dat de Inboorelingen geen oogmerk hadden om een van zyn volk te dooden of te beschadigen; maar al een door nieuwsgierigheid gedreeven werden, om alles, wat wy hadden, te krygen, doch gereed om terstond iets van 't hunne in de plaats te geeven.
Den twintigsten 's naamiddags ging ik na land met drie gewapende boots en twaalf Zeesoldaaten, om het water te onderzoeken, als mede den aart der Inwoonderen te polsen: verscheide honderden stonden geschaard op een zandigen oever voor het gehucht; agter 't zelve was eene naauwe valei, by welke de gemelde waterplas was.
Op het eigen oogenblik dat ik aan land stapte, viel de geheele vergadering der Inwoonderen op het aangezigt ter aarde neder, en bleef in die gestalte, tot dat ik, door zeer wel verstaanbaare tekens, hun beduidde op te staan. Toen bragten zy eene groote menigte kleine biggen, welke zy my aanboden, met eenige vrugten, bykans dezelfde pligtpleegingen in agt neemende, als wy, by dergelyke gelegenheden, op de Societeit- en andere Eilanden zagen; ook deeden zy een lang gebed, uitgesprooken door een Man, met wien eenigen uit den hoop zich zomtyds paarden. Ik betuigde myn genoegen over hunne aangeboodene vriendschap, en gaf hun tot wedergeschenk eenige dingen, tot dat einde van boord mede genomen. ----- Deeze inleidende bezigheid verrigt zynde, stelde ik eene wagt op 't strand, en bewoog eenigen der Inwoonderen om my na het water te geleiden, 't geen ik zeer goed vond, en gelegen om het aan boord te brengen. Dit water was zo groot dat
| |
| |
het met regt een Meir mogt heeten, en liep hooger in 't land op dan het gezigt reikte. Myzelven, omtrent dit gewigtig stuk, voldaan hebbende, en verzekerd van den vreedzaamen aart der Inwoonderen, roeide ik weder na boord, en gaf last om alles gereed te maaken tot het landen, en haalen van water.
Dit geschiedde 's anderen daags 's morgens. Ik ging aan strand met de Waterhaalers, en eenige Zeesoldaaten, die op den oever de wagt hielden. Zo ras wy landden, handelden wy over Zwynen en Vrugen, welke wy in grooten voorraad kreegen voor spykers en stukken yzer, in de gedaante van dissels gevormd. In het water haalen ontmoetten wy geen tegenstand altoos; integendeel, de Inwoonders hielpen ons volk in het rollen der vaten, en deeden gereedlyk alles wat wy begeerden.
Alles, indeezervoege, naar myn wensch afloopende, oordeelde ik het noodloos aan 't strand te blyven; ik liet het bevel aan Mr. williamson, en ging, vergezeld door Mr. anderson en Mr. webber, de valei en het land dieper in. Een talryke menigte der Inboorelingen volgde ons: een hunner, dien ik van allen onderkend hadt, door zyne werkzaamheid om de anderen in orde te houden, koos ik tot onzen gids. Deeze Man kondigde, van tyd tot tyd, onze aannadering aan, en ieder, dien wy ontmoetten, viel neder op den grond, en bleef in die gestalte, tot wy voorby waren. Dit, gelyk ik naderhand verstond, is de wyze om hunnen eerbied te betoonen aan hunne eigene groote Opperhoofden.
('t Vervolg by de naaste gelegenheid.)
|
|