| |
Uittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.
(Vervolg van bladz. 651 des voorigen Deels van ons
mengelwerk.)
Korten tyd naa het bywoonen van het schriklyk Menschen-offer, hadden wy gelegenheid om waar te neemen, hoe dit Volk zich vermaakt in hunne byzondere Heevas. Omtrent honderd zaten 'er in één huis; in 't midden hunner waren twee Vrouwen, hebbende ieder een oud man agter zich, zeer zagt op een trommel slaande; de Vrouwen zongen, by tusschenpoozen, op een zagter toon, dan ik ooit by hunne andere plaisierpartyen gehoord hadt. De vergadering luisterde met ingespannen aandagt,
| |
| |
en was, oogschynlyk, opgetoogen door 't vermaak 't geen zy in de Muzyk schiepen: want weinigen sloegen eenigzins agt op ons, en zy, die speelden en zongen, gingen zonder ophouden voort. ----- Ten huize van otoo werden zy onthaald op een hunner openbaare Heevas, of Spelen, waar in zyne drie Zusters de voornaamste rollen hadden. Dit noemden zy een Heeva Raa, en dezelve is van zulk een aart, dat niemand, dan de verzogten, het huis durft intreeden, waar ze gehouden wordt, en als des Konings Zusters speelen, is dit altoos het geval. Haare kleeding was in dit bedryf waarlyk fraai en schilderagtig; en zy volvoerden haare taak op eene treffende wyze; schoon eenige grappige tusschenspelen, volvoerd door vier Mannen, grooter voldoening scheenen te geeven aan de talryke menigte.
Op den achtsten September hieldt een gedeelte van ons den maaltyd by onzen voorigen Reisgenoot, oedidee; die hun op visch en varkensvleesch onthaalde. Het varken woog omtrent dertig ponden, en het verdient gemeld te worden, dat het leefde, gereed gemaakt, en op tafel gebragt wierd in één uur. Wy hadden zo even het middagmaal gehouden als otoo tot my kwam, vraagende of ik myn buik vol hadt? Hier op ja antwoordende, zeide hy: ‘Kom, gaa dan met my.’ Ik ging met hem na zyns Vaders huis, waar ik eenigen bezig vondt, met twee jonge Dogters te omhangen met eene verbaazende menigte stoffe, die zeer vreemd om 't lyf hing. Het eene einde van een stuk stoffe, en 'er waren veele stukken, was over het hoofd der jonge Dogteren geslaagen, terwyl het overige om het lyf gewonden werd onder de armen. Daar op liet men de boveneinden vallen, en zy hingen in plooijen tot den grond neder, de een over den ander, zodanig dat ze veel gelykheids hadden met een ronden hoepelrok. Vervolgens werden buiten alles om verscheide stukken van verschillend gekleurde stoffe geslaagen, die de dikte zeer veel deeden toeneemen: in dier voege, dat het niet minder was dan een omtrek van vystien voeten, en het gewigt van deezen zeldzaamen toestel konden de arme Meisjes nauwlyks draagen. Aan ieder hingen twee Taames of Borstcieraaden, om alles op te sieren, en 'er een tekenagtig voorkomen aan by te zetten. ----- Op die wyze toegerust, werden zy aan boord gebragt, met verscheide varkens, veel vrugten, die, nevens de Stoffen, voor my een geschenk waren van otoo's Vader. De Persoonen, van welk eene Sexe
| |
| |
ook, op deeze wyze gekleed, worden Atee geheeten; doch ik geloof dat het nooit gebruiklyk is, dan wanneer men groote geschenken van stoffen doet. Ten minsten ik zag het niet by eenige andere gelegenheid, en ik had nooit voorheen zulk een geschenk gekreegen; doch Capitein clerke en ik hebben naderhand meermaalen stoffen ontvangen, in dier voege om het lyf gewonden.
Capitein cook geeft ons de volgende beschryving van een gebalzemd Lichaam, 't welk hy te Oparre zag. By onderzoek bevond ik, dat het 't overschot was van tee, een Opperhoofd, my wel bekend, toen ik de laatste keer dit Eiland bezogt. Het lag in een Toopapaoo, veel fraaijer gemaakt dan de gemeene, in een fraai huis, omringd met eene laage omrastering. Het geleek zeer na een dier huisjes, welke zy op hunne groote Canoes hebben. Toen wy daar ter plaatze kwamen, lag het lichaam bedekt, en in een stoffe gewonden, binnen in de Toopapaoo; doch, op myn verzoek, bragt de Man, die de wagt over 't zelve hadt, het uit, lag het op eene soort van baar, in zulker voege, dat wy 'er een zo volkomen gezigt van hadden als wy konden wenschen: doch wy kreegen geene vryheid om binnen de paalen te komen, die de Toopapaoo omringden. Naa dat hy dus het Lichaam vertoond hadt, behing hy de plaats met matten en kleeden, zo geschikt dat het een vry goed vertoon maakte. Wy vonden het Lichaam niet alleen overal ongeschonden; maar, 't geen ons meer verwonderde, was, dat de verrotting naauwlyks begonnen scheen, en geen de minste onaangenaame reuk 'er van voortkwam; schoon de lugtstreek een der heetste is, en tee reeds voor vier maanden overleden was. De eenige merkwaardige verandering bestondt in het opkrimpen der spieragtige deelen, en de oogen; doch het hair en de nagels bevonden zich in derzelver oorspronglyken staat, en waren zeer vast; de geledingen waren geheel buigzaam, of zodanig als die van eenen die in zwym ligt. Dit was Mr. anderson's aanmerking by my, die, op zyn onderzoek, na de wyze, waar op zy hunne dooden bewaarden, berigt kreeg, dat men, terstond naa den dood, de ingewanden van agteren uithaalde, en de geheele holte stopte met doeken, ter zelfde plaatze ingebragt; dat, wanneer 'er eenige vogtigheid op de huid kwam, deeze zorgvuldig
werd afgedroogd, en het lichaam voorts geheel en al bestreeken met veel welriekende Olie van Cocusnooten; dit, verscheide maalen herhaald zynde, bewaarde ze
| |
| |
veele maanden, doch eindelyk vergingen zy langzaamerhand. Dit was het berigt, 't geen Mr. anderson ontving; wat my betreft, ik kon niets meer van hunne wyze van bewerking leeren, dan 't geen omai my vertelde, die zeide, dat zy zich bedienden van het sap eener plant, welke in het gebergte groeit, van Olie van Cocusnooten, en dat zy het lichaam dikmaals met Zeewater waschten. Men verhaalde my tevens, dat de Lichaamen van alle hunne Grooten, die een natuurlyken dood stierven, op deeze wyze bewaard, en, voor een geruimen tyd, openbaar ten toon gesteld wierden. In 't eerst doet men het alle dagen, als het niet regent, vervolgens worden de tusschentyden allengskens grooter, en, op 't laatst, ziet men ze zeldzaam.
Op den veertienden, klom Capitein clerke, nevens my, te paard, en wy reeden de vlakte van Matavai rond, tot groote verwondering van eene menigte Volks, te dier gelegenheid vergaderd, en 't welk ons met zo veel verbaasdheids aanschouwde, als of wy Centaurussen geweest waren. Omai, 't is waar, hadt een of tweemaalen gepoogd te paard te ryden; doch was 'er telkens afgevallen, zo dat wy de eerste waren, die zy ooit te paard gezien hadden. 't Geen Capitein clerke, nevens my, begon, werd naderhand dagelyks, nu door den een dan door den ander, van ons Volk, herhaald. De nieuwsgierigheid des Volks bleef onverzaad. Zy waren wonder in hun schik met deeze Dieren, naa dat zy gezien hadden welk een gebruik wy van dezelve maakten; en, zo verre ik kon oordeelen, gaven zy hun een beter denkbeeld van de grootheid der Europeaanen, dan alle de andere nieuwigheden zamengenomen, welke hunne Europische bezoekers medegebragt hadden. En het Paard en de Merrie hielden zich zeer wel.
Vóór den Krygstocht tegen Eimeo, woonde Capitein cook den grooten Wapenschouw der Vloote by. Zy hadden omtrent zestig Canoes met schanssen, welke zy Oorlogs-Canoes heeten. Ik gaf myne begeerte te kennen, dat otoo eenige deezer bevel zou geeven om de noodige krygsverrigtingen te doen. Twee werden 'er daar op in de Baai gezonden: op de eene bevonden zich otoo, Mr. king en ik; omai ging aan boord van de anderen. Toen wy op genoegzaam diep water gekomen waren, roeiden wy, herhaalde keeren, zo ras de roeijers roeijen konden, na elkander toe, en van elkander af. Ge duurende al dien tyd,
| |
| |
praalden de Krygslieden in hunne wapenen op de schanssen, en speelden honderd aartige parten, die, myns oordeels, tot geen ander einde konden strekken, dan om hunne driften op te stooken, en tot vegten voor te bereiden. Otoo stondt in onze Canoe by de schans, en gaf de noodige bevelen om aan te roeijen, of te wyken. Tot dit alles scheen een goed gezigt en veel oordeels noodig, om elk voordeel, 't geen zich aanboodt, waar te neemen, en te vermyden dat party geen voordeel kreeg. Eindelyk, naa ten minsten twaalf keeren aan en afgevaaren te hebben, kwamen de twee Canoes met de voorstevens tegen elkander aan; en, naa een kort gevegt, werden de Krygslieden aan ons boord verondersteld allen gedood te weezen; waar op omai met de zynen overkwam. Op dit oogenblik sprongen otoo, en alle onze roeijers, over boord, als of zy in de noodzaaklykheid gebragt waren om hun leeven met zwemmen te redden.
Indien ik op omai's berigt af mag gaan, worden hunne Scheepstryden niet altoos op deeze wyze gehouden. Hy verhaalde my, dat zy zomtyds een aanvang maaken met de twee Schepen steven tegen steven te brengen, en dan vegten tot dat alle de Krygslieden, aan de eene of de andere zyde, gesneuveld zyn. Maar dit halstarrig vegten heeft, zo men my verteld heeft, geen plaats, dan wanneer zy beslooten hebben te winnen of te sterven. In de daad, het een of ander moet gebeuren: want, volgens alle bescheiden, geeven zy nooit kwartier, of het moet zyn om hunne gevangenen tot een geweldiger dood op den volgenden dag te spaaren.
De magt en sterkte deezer Eilanden is geheel in hunne Vlooten gelegen. Ik hoorde nimmer van een algemeen gevegt te land, alle hunne beslissende slagen geschieden ter zee. Wanneer de tyd en de plaats des gevegts door beide de partyen bepaald is, wordt de voorgaande dag en nagt in feesthouding en vermaaken doorgebragt. Met het aanbreeken van den dageraad brengen zy de Canoes in zee, en alles in orde; met den dag begint de slag; die doorgaans het geschil beslist. De overwonnenen redden zich door eene verhaaste vlugt; en de zodanigen die het strand bereiken, vlieden met hunne vrienden na het gebergte: want de overwinnaars spaaren, in hunne woede, grysaarts, vrouwen noch kinderen. Den volgenden dag, vergaderen zy by de Morai, om den eatooa dank te zeggen van wegen de overwinning, en deezen de verslaagenen als offeranden toe
| |
| |
te brengen; hebben zy eenige gevangenen bekomen, zy worden desgelyks opgeofferd. ----- Voorts wordt het Verdrag geregeld, en de Overwinnaars schryven het meest altoos voor; by 't zelve veranderen byzondere Landstreeken, zomtyds geheele Eilanden, van Eigenaars. Omai verhaalde ons, dat hy eens gevangen genomen geweest was, door de Mannen van Bolabola, en na dat Eiland heengevoerd; waar hy, nevens eenige anderen, den volgenden dag het lot der opofferinge zou hebben moeten ondergaan, indien zy geen middel gevonden hadden om het 's nagts te ontkomen.
Zo ras het Spiegelgevegt gedaan was, deedt omai zyne wapenrusting aan, klom op een der schanssen in een Oorlogs Canoe, en werd langs het strand geroeid; zo dat een ieder hem ten vollen kon zien. Zyn gemalieden kolder trok de aan lagt zyner Landsgenooten zo sterk niet als wy verwagt hadden. Eenigen hadden voorheen een gedeelte zyner wapenrusting gezien, en anderen zulk een afkeer van omai opgevat, van wegen zyn onvoorzigtig gedrag te deezer plaatze, dat zy nauwlyks eenige agt sloegen op 't geen hy verrigtte, hoe vreemd het ook ware.
By het sluiten van het Vredesverdrag met die van Eimeo, werd Capitein cook verzogt de plegtigheid van dankzegging aan de Goden by te woonen. Dan dit verzoek niet op eene behoorelyke wyze gedaan zynde, moest ik het weigeren. Nogthans begeerig om te weeten, welke plegtigheden men ouderhieldt by zulk eene gedenkwaardige gelegenheid, zond ik Mr. king en omai derwaards, en ging na boord, vergezeld van Omai, otoo's Moeder, zyne drie Zusters, en nog acht Vrouwen. In 't eerst dagt ik dat die groote sleep Vrouwen in myn boot kwam, met geen ander oogmerk dan om na Matavai overgezet te worden. Doch, toen wy aan 't Schip kwamen, verklaarden zy my haar voorneemen om den nagt aan boord door te brengen, met oogmerk om my te geneezen van eene ongesteldheid, waar over ik geklaagd had: het was eene rheumatike pyn van de heup tot den voet. Ik aanvaardde de vriendlyke aanbieding, en liet een bed voor dit vrouwlyk gezelschap op den vloer van de kajuit spreiden, en gaf my geheel aan haare bestunringe over Zy verzogten my dat ik by haar zou gaan liggen. Hier op vervoegden zich, zo veelen als met mogelykheid konden, rondsom my, en begonden met beide de handen my van 't hoofd tot de voeten te drukken; doch inzonderheid ter plaatze, waar ik de pyn meest gevoelde,
| |
| |
tot dat zy myne beenderen deeden kraaken, en myn vleesch als een stokvisch gebeukt was. Met één woord, naa omtrent een vierde van een uur deeze bewerking ondergaan te hebben, was ik blyde van onder haar handen van daan te weezen. Ik gevoelde nogthans eene aanmerkelyke verligting, 't geen my aanzette, om nogmaals, eer ik te bedde ging, my op die gevoelige wyze te laaten stryken; dit deedt zo veel uit dat ik den geheelen volgenden nagt my vry gemaklyk bevond. Myne Geneessters herhaalden haar geneeswyze den volgenden morgen eer zy na land gingen, en 's avonds aan boord komende nog eens; hier op vond ik de pyn geheel geweeken, en de geneezing volkomen; zy gingen 's anderen daags 's morgens van my af. Zy noemen deeze bewerking Romee, en dezelve overtreft, myns bedunkens, alle wryvingen by ons uitwendig in gebruik. Deeze Eilanders bedienen 'er zich veeltyds van; zomtyds wordt het door Mannen, maar meest door Vrouwen verrigt. Indien 'er iemand kwynend en onlustig uitziet, slaan zy terstond de Romee voor, en ik heb altoos bevonden, dat dezelve van een allerheilzaamst gevolg is.
Ik moet eene byzonderheid vermelden, strekkende, om aan te toonen hoe veel gesleepenheids dit volk bezit om hunne oogmerken te bereiken. Onder verscheide andere dingen, op verschillende tyden, door my aan otoo gegeeven, was een Kykglas. Naa 't zelve twee of drie dagen bezeten te hebben, was 'er het nieuws af, en waarschynlyk bemerkende dat het hem van geen dienst zou weezen, bragt hy het by Capitein clerke, en vermeldde hem, dat hy voor hem zyn byzonder goeden Vriend een geschenk hadt, 't geen hy wist dat hem zeer aangenaam zou weezen. ‘Maar’, voegde otoo 'er nevens, ‘gy moet zorg draagen dat toote het niet weet: hy heeft het noodig en ik wilde het hem niet geeven.’ Hier op reikte hy Capitein clerke het Glas over, hem teffens verzekerende, dat hy 'er eerlyk was aangekomen. Capitein clerke weigerde in 't eerst het aan te neemen; doch otoo drong 'er op aan, en liet het, by hem. Eenige dagen naderhand herinnerde hy den Capitein dit Glas, die, schoon hy 't niet noodig hadt, otoo wilde verpligten; en, agtende dat eenige bylen van meer dienst zouden zyn op dit Eiland, belastte dat 'er hem vier zouden gegeeven worden. Otoo zag dit niet, of hy zeide, ‘toote heeft 'er my vyf voor gebooden.’ ----- ‘Wel, sprak Cap. clerke, ‘indien dit het geval is, zult gy door uwe vriendschap, my betoond, niet verliezen, gy zult
| |
| |
zes bylen hebben.’ Deeze nam hy aan, nogmaals verzoekende dat het voor my verborgen mogt blyven.
Onze Vriend omai kreeg op dit Eiland eene goede vereering voor de veelvuldige geschenken door hem gedaan. Eene zeer schoone dubbele Zeil-Canoe, geheel toegerust om op zee gebruikt te kunnen worden. Eenigen tyd geleden, had ik hem een volkomen stel Engelsche vlaggen gegeeven; doch hy oordeelde deeze te dierbaar, om ze, te deezer gelegenheid, te gebruiken: hy behing zyne Canoe met tien of twaalf vlaggen; elk kwam uit om deeze zeldzaame vertooning te zien. Deeze vlaggen waren een mengzel van Engelsche, Fransche, Spaansche en Hollandsche vlaggen, die omai in Engeland gezien hadt. De laatste keer hier op dit Eiland zynde, gaf ik aan otoo een Engelsch Wimpeltje, en aan towha een vlag, welke ik bevond, dat zy met groote zorgvuldigheid bewaard hadden.
Omai hadt voor zichzelven een goeden voorraad van stoffen en oly van Cocus-nooten opgedaan, welke op Otaheite niet alleen veelvuldiger, maar ook veel beter, zyn, dan op eenige der Societeit Eilanden; in zo verre zelfs dat zy voorwerpen van Koophandel uitleveren. Omai zou zo onbestaanbaar met en zo ongelyk aan zichzelven niet gehandeld hebben, in veele gevallen; maar zyne Zuster en Schoonbroeder, met eenige hunner kennissen, zogten hem geheel te plukken. Zy zouden hier in geslaagd weezen, had ik 'er by tyds geen zorg voor gedraagen, door de meeste stukken van waarde onder myne bewaaring te neemen. Doch dit zelfs zou omai niet voor uitplundering behoed hebben, indien ik toegelaaten had, dat deeze Bloedverwanten ons gevolgd waren na de bestemde plaats, waar hy zich zou nederzetten, het Eiland Huaheine. Zy hadden dit ten oogmerke; doch ik stelde hunne verdere plunderzucht te leur, met hun te verbieden zich op dat Eiland te vertoonen, terwyl ik in die streeken was; en zy kenden my te wel om niet te gehoorzaamen.
Op den achtëntwintigsten kwam otoo aan boord, en berigtte my een Canoe in gereedheid te hebben, welke hy verzogt dat ik mede wilde neemen en na myn Land voeren, tot een geschenk aan den Eraee rahie no Pretane, zynde dit het eenige, 't geen hy, waardig voor zyne Majesteit om te ontvangen, kon geeven. Ik was niet weinig in myn schik over otoo wegens dit teken zyner dankerkentenisse. De vinding van 't geschenk was geheel zyn eigen, niemand onzer hadt 'er hem het minste van gezegd, en het toonde
| |
| |
dat hy ten vollen wist, aan wien hy de voornaamste geschenken hadt dank te weeten. In 't eerst dagt ik, dat deeze Canoe een modél was van een hunner Oorlogs- canoes; doch ik bevond wel haast, dat het een, kleine Ivahah was van omtrent zestien voeten lang. Dezelve was dubbeld en scheen tot dit einde gebouwd, en vercierd met alle de stukken van gesneeden werk, 't welke zy aan hunne Canoes hebben. Dewyl de Canoe te lang was om door my aan boord genomen te worden, kon ik hem alleen bedanken voor zyn goed oogmerk; doch het zou hem nog beter behaagd hebben, indien dit geschenk hadt kunnen aanvaard worden.
De veelvuldige bezoeken, door ons op dit Eiland afgelegd, schynen eene volkomene overtuiging te wege gebragt te hebben, dat de gemeenschap zal aangehouden worden. Otoo verzogt my, op het sterkst, in zyn naam, den Eraee rahie no Pretane te verzoeken, hem, met de naastvolgende schepen Roode Vederen te zenden, als mede de Vogels, van welke zy kwamen; bylen; een half douzyn Musketten, met kruid en lood, en voor al geen Paarden te vergeeten.
Ik heb reeds gemeld van het bezoek 't geen ik gehad heb van een der twee Inboorelingen deezes Eilands, die met de Spanjaarden na Lima geweest waren. Ik zag hem vervolgens niet weder, waar over ik my te meer verwonderde, dewyl ik hem zeer beleefd ontvangen had. Ik geloof, egter, dat omai hem op een afstand van my gehouden hadt door eenige ruwe behandeling; jalours zynde, dat 'er eenig ander Reiziger op het Eiland mogt weezen, die hem ten mededinger zou strekken. Ons aandoen van Tenerisse was eene gelukkige omstandigheid voor omai, daar hy zich beroemde, zo wel als deeze Man, eene plaats den Spanjaarden toekomende bezogt te hebben. De ander, die mede op Lima geweest was, zag ik niet; doch Capitein clerke, die hem gezien hadt, sprak van hem als een gemeene knaap, die nauwlyks voor iemand van gezond verstand zou gaan. Zyne eigene Landgenooten gaven van hem soortgelyk getuigenis. In 't kort, deeze twee Reizigers scheenen in geene hooge agting te staan. Zy waren, in de daad, zo gelukkig niet geweest, dat zy t'huis kwamen met zulke dierbaare bezittingen als wy aan omai geschonken hadden; en met de voordeelen, welke hy op zyne reize na Engeland opgedaan hadt, zal het zyne ei- | |
| |
gene schuld weezen, indien hy in denzelfden staat van nietsbeduidenheid nederzinkt.
Wy stellen het berigt, hoe omai had zich op Huaheine nederzette uit tot eene volgende gelegenheid.
|
|