Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 618]
| |
ter aan de keurige overzetting der Fabelen en Vertelzels van Gellert gehad heeft, als door een drietal Tooneelspelen, en eenige andere Dichtstukken by byzondere gelegenheden medegedeeld. Deeze bundel, die door de bezorging van zynen Kunstvriend, den Heer Roullaud, naa zynen dood het licht ziet, is een waardig Gedenkstuk van dien netten en bekwaamen Dichter. De Codrus en Canut, twee Treurspelen van beroemde Duitsche Dichters, zyn de voornaamste stukken die wy in deeze Verzameling aantreffen. Cronegk en Schegel zyn door deeze vertolking eer aangedaan; gelyk ook den eersten door de vrye en cierlyke overzetting van twee Zededichten. Naa deeze volgen Bybeldichten en verscheiden Gedichten, en eindelyk Lykzangen. Om een voorbeeld van de nette cierlykheid des Dichters te geeven, diene het volgende; zynde een gedeelte van het Dichtstuk getyteld: de Eer; gevolgd naar het Hoogduitsch, van den Heere Haller.
't Klinkt heerlyk in des stervlings ooren,
Tot de Oppermagt te zyn gebooren,
Of dat verdienste ons voert tot staat:
De glans nochtans van vyfpaar kroonen,
De majesteit van zoveel troonen
Strekt de onrust slechts ten feestgewaad.
Europaas strydende oorlogsbenden
Hier aan te voeren, daar te wenden;
Aan 't roer der aard te zyn gesteld;
Een heir beledigde onderdaanen
Een' weg tot vreede of wraak te baanen,
Maakt dat nooit rust den dag verzelt.
Zyn kroon met zekerheid te draagen,
Den handel, staat en kerk te schraagen,
Op nut en roem te zyn bedacht;
By vreê zyn wapenen te scherpen,
Den grond tot 's naneefs heil te ontwerpen,
Ontrust een vorst ook zelfs by nacht.
Dus zwoegt hy onder 't Staatsgevaarte,
Ons streelt zyn pracht, hem drukt zyn zwaarte,
Wy slaapen zeker daar hy waakt;
Gelukkig, zo eens 't lot zyn handen
Ontboeide van de gouden banden,
Waardoor 't hem heeft ten slaaf gemaakt.
Maar dàn, wanneer de tegenspoeden,
Ondanks zyn zorgen, op hem woeden,
Als hy, door 't lot bestreden, zwicht,
| |
[pagina 619]
| |
Als magt, door boosheid aangedreven,
Den felgeschokten troon doet beeven,
Dan toont de Scepter zyn gewigt.
Wee hem, blind hoogmoed 's vorsten oogen!
De Leenheer van zyn aardsch vermogen
Toont hem zyne onmagt ligt te spaê:
De bliksem myd geen lauwerkranssen:
De donder treft de hoogste transsen:
Het onheil volgt tirannen na.
|
|