Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFabelen en Mengelpoëzy, door E.J.B. Schonck. Derde Deel. Te Nymeegen, by A. van Goor, 1786. Buiten het Voorwerk, 231 bl. in gr. 8vo.De Rector Schonck gaat in dit Derde Deel op denzelfden geestigen trant voort, als waarmede zyn Ed. de Twee voorige Deelen behandelde.Ga naar voetnoot(*) Buiten de Fabelen en Mengelpoëzy, vindt men nog in dit Deel een Herdersspel, getyteld: De Toverkracht der Liefde: vertaald uit le nouveau recueil des meilleures pieces du Theatre François & Italien. Wy kiezen tot een proefje de volgende Fabel ten Opschrift voerende, Eene zonderlinge vertooning.
Wat wordt 'er niet al uitgedacht,
Dat 's Vorsten zinnen moet vermaaken,
Wat klugten voor het oog gebragt,
Die recht naar ydle dwaasheid smaaken!.....
Doch als men zommigen van nader by bekykt,
Is 't juist niet alles dwaas, het geen naar dwaasheid lykt.
Toen Keizer Karel eens, in zekre groote Stad,
Met Broeder Ferdinand aan eenen Maaltyd zat;
Kwam, om een Kluchtspel voor deez' gasten te beginnen,
Een man ter ruime Feestzaal binnen.
Hy droeg een arm vol regt- en kromhout onder een,
Dien smeet hy op den grond, en ging stilzwygend heen.
Een tweede, uit wiens zeer diep in 't hoofd gezonken blikken,
De schranderheid een 's wyzen mans
Te leezen was, kwam om dit hout by een te schikken,
Maar, na lang passen, zag hy daartoe raad noch kans,
Hy schudt gantsch gemelyk het hoofd, en volgt de schreden
Des eersten; daarna komt een derde binnen treden,
Deez' hadt een waschkaars in de hand,
En steekt den gantschen hoop met Knuppels in den brand.
Dan, naauwlyksch was nog deze buiten,
Of straks verschynt een vierde om deezen brand te stuiten,
Gewapend met een zwaard, waarmeê hy helder slaat,
En omschermt in de ontstoken' takken;
| |
[pagina 620]
| |
Waardoor 't ontstoken hout nog meer aan 't branden gaat.
Het welk hem noodzaakt om vergramd zich weg te pakken.
Daarop verschynt met veel
Verbaasdheid eindelyk een vyfde op 't Schouwtooneel;
Hy ziet het heftig vuur, en overlegt in tusschen,
Door welke middlen hy dien fellen brand zal blussen.
Hy vindt twee kruiken, waarvan de eene doovend nat,
Maar de andere oly, die het vuur ontsteekt, bevat.
Verbaasdheid en ontsteltenissen
Doen ligt den allerwysten missen;
Hierdoor bevangen, nam
Hy juist de laatste kruik, en goot die op de vlam.
Waardoor het brandend vuur zo hevig raakte aan 't blaaken,
Dat hy naauw wist hoe zich op 't spoedigst weg te maaken.
Raad nu, ô Leezers! die deez' kykkast al verveelt,
Wat deez' vertooning aan den Keizer heeft verbeeld;
Of, zoo gy dit niet kunt, gaat ze in de wyze boeken
Der nutte kerkhervorming zoeken.
|
|