Christen, die nog eenig gevoel bezit van het geene voortreslyk en eerbiedenswaardig is? Neen, wacht u dit gevoel der waarheid in u te verdrukken! Acht en eerbiedig de deugd meer dan al het andere, wat buiten haar aanspraak maakt op uwe achting en eerbied. Terwyl gy de deugd eerbiedigt, eerbiedigt gy God. Acht en eerbiedig haar dan overal, waar gy ze ook ontmoet, in welk eene gedaante, onder welk een kleed zy u verschynt, in welk eene taal zy u aanspreekt, door welk eene daad zy zich openbaart. Doe haar recht niet alleen in het algemeen, maar ook in ieder byzonder mensch, welken zy bezielt en bestuurt. De deugd in het algemeen is niets dan een denkbeeld, een voorstel in ons verstand: zy zelve bestaat in byzondere wezens. In deezen moeten wy haar derhalven achten en eerbiedigen. Wie ooit eenen armen, behoeftigen, deugdzaamen veracht, die veracht de deugd zelve; en wanneer gy de deugd veracht, ô mensch, dan veracht gy alles, wat schoon, wat groot, wat eerbiedenswaardig is, dan veracht gy God, de bronwel van alle volmaaktheid.
Acht gy haar echter zodanig, als zy verdient, ô bedenk u dan toch nimmer, wat u te doen, wat te verkiezen staat, wanneer gy tusschen haar en den rykdom, tusschen haar en de eer by menschen, tusschen haar en de zinnelyke of geestelyke geneugten, eene keus moet doen. Laat veel liever alles vaaren, dan dat gy haar verliezen of kwetsen zoudt. Weigert gy nog, om alles, wat met haaren wil en aart strydt, aan haar op te offeren; bekommert gy u nog angstvallig, om op geenerhande wyze iets te verliezen; smart u nog elk gering verlies, 't welk gy om haaren wil ondergaat, ô zeg dan niet, dat gy deugdzaam zyt! ----- Neen, wenscht gy dat te weezen, wees het dan geheel en al. Scheur niet van een, wat God, wat de natuur der dingen op het naauwste en onscheidbaar samengevoegd heeft. Hier heet het: gantsch of geheel niet. Hier kan men geen vergelyk aangaan. Zo lang gy de deugd en de zonde, - de tegenstrydigste, onverzoenbaarste dingen, met elkanderen zoekt te bevredigen en te verbinden, zo lang zyt gy dubbeld ongelukkig. Gy smaakt de zaligheid der deugd niet, en het voorbysnellende, vlugtige vermaak der zonde, smaakt gy ook slechts ten halve, niet met een gerust gemoed, niet zonder heimelyken angst en verwyt. Wilt gy gelukkig zyn, gelukkig blyven, en telkens gelukkiger worden, ô, zonder u dan, geheelenal, bepaald en onherroepelyk voor de deugd af! Laat zy u gantschlyk doordringen