Uit deeze schets zal de Leezer zich niet veel belooven, maar de telkens tusschenkomende gevallen, die zo natuurlyk inkomen, de kunstige manier, waarop elke zaak behandeld wordt, doen, in deezen Roman, alles. Om door een voorbeeld de Leezers te overtuigen, zullen wy het geval neemen, 't geen Karelsberg ontmoet met zekeren Predikant, waar in wy een gebruik, in ons Vaderland ook, helaas! te veel in zwang gaande, op het kragtigst zien afgeschilderd.
Karelsberg kwam dan in het volkomen vertrouwen van in het Dorp Fredriksleven, een Predikant met een gezond en vrolyk Huisgezin aan te treffen. ‘Ik,’ dus schryft de Held der Geschiedenis, ‘Ik was nu aan het huis van dien gelukkigen genaderd, ik klom af, bond het Paard vast en trad het huis in. De gelukkige Man kwam juist de trap af. Zyn hoofd was bedekt met een groote dikke muts, en, gelyk ik uit de evenredigheid van zyn dikken buik met zyn mager aangezigt kon opmaaken, had hy onder zyn borstrok een kussen. In de handen hadt hy eenige flessen met geneesdranken. ----- Naa dat wy elkander hadden gegroet, verzocht hy om vergiffenis dat hy my niet langer kon onderhouden, om dat zyne Kinderen heden hunnen purgeerdag hadden, en thans noodzaaklyk moesten inneemen. Evenwel liet hy my mede in zyn Kamer gaan.
Wy waren 'er zo dra niet ingetreden, of 'er ontstond een jammerlyk geschreeuw van drie Kinderen, die in het bloote hemd rondliepen. Ach! Hemel! daar komt Vader! en alle die geneesdranken! ô! ô! zo schreeuwden zy allen, en hielden de oogen toe.
Gy kleine zotskappen, zeide hy, wat zult gy dan doen? het smaakt immers goed, ik zoude wel alles terstond willen uitdrinken, nam eenen lepel, en goot in denzelven den geneesdrank uit het ééne glas. Kom, lieve Henriette! zeide hy, neem dit drankje ----- het smaakt niet lelyk.
Maar Henriette wierdt zo bleek als een witte muts, zy beefde, als of zy de koorts op het lyf had, en zy bad met de grootste aandoening; ach myn allerliefste Vader! laat my gaan, laat my gaan, ik kan het niet door de keel krygen.
Gy moet, antwoordde hy, anders moet gy sterven. Weet gy niet, dat Saartje in de voorige week is begraaven, hoe zy zo geel was, toen zv in de kist lag, en nu wordt zy van de wormen gegeeten. Wilt gy nu ook sterven? zullen de wormen u ook eeten?
Ach neen! Vaderlief! zeide Henriette, naderde al beevende den lepel, grilde 'er een paar maalen voor, verzamelde egter alle haare kragten byéén, en wilde den geneesdrank doorslikken; ----- maar, zo als zy denzelven in de keel had, welgerde de Natuur, alle spieren stelden 'er zich tegen, en de Va-