Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 546]
| |
Verzameling van Verhandelingen over verschillende Natuurkundige Onderwerpen, door Johan Ingenhousz. M.D. Hofraad, enz. vertaald door J. van Breda. M D. Raad in de Vroedschap en Regeerend Schepen te Delft, enz. Eerste Deel. In 's Gravenhage, by J. van Cleef, 1785. Behalven het Voorbericht, 353 bladz. in gr. octavo.Het by een vergaderen der Verhandelingen van den beroemden Ingenhousz, welken hier en daar in de Schriften van etlyke geleerde Genootschappen verspreid en nogmaals door hem overgezien en verbeterd zyn, te zamen met eenige anderen nieuwlings door hem vervaardigd, en die in onze taale over te brengen, is een arbeid, waarmede de Heer Breda de Liefhebbers van Natuurkundige Onderzoekingen grootlyks aan zig verpligt; daar ze hier door een leerzaamen bondel in handen krygen, welke eene groote verscheidenheid van onderwerpen behelst, die hunnen navorschenden geest een aan enaam en nuttig voedzel verleent. By den aanvang van het Eerste Deel, dat wy thans onder handen hebben, komt ons voor 's Mans onderrigting nopens eene zekere manier, om, door middel van gedephlogisteerde Lugt, een allerschitterendst Licht voort te brengen; waartoe hy zig inzonderheid van Campher en den Phosphorus van Kunkel bedient. ----- Hier aan volgt eene nieuwe verklaaring van de werking des Buskruids, met eene nevensgaande opheldering der werkinge van het donderende Poeder. ----- Verder komen ons hier voor overweegingen betreffende het geschil, of scherpgepunte afleiders te verkiezen zyn boven zulken die in een bol eindigen: waaromtrent de Heer Ingenhousz zig voor de scherpgepunte afleiders verklaart; een denkbeeld, dat thans genoegzaam als onbetwistbaar algemeen aangenomen is. ----- Wyders ontmoeten we eene Verhandeling over de brandbaarheid der Metaalen, met daartoe behoorende overweegingen, betreffende de manier om de hoeveelheid van het Phlogiston der Metaalen en van andere Lichaamen te bepaalen, mitsgaders over de verschillende snelheid, met welke de Hitte door onderscheiden Metaalen heen gaat. ----- By deeze Stukken komen etlyke byzondere berigten van nieuwe of grootlyks verbeterde werktuigen, met nevensgaande onderrigtingen, waarvan men zig, | |
[pagina 547]
| |
in het doen van Electrische en Lugtkundige proeven, met vrugt bedienen kan. ----- Ook verleent men ons hier zyne overweeging raakende de Magneetkragt in 't algemeen, en die van de Platina in 't byzonder. De laatste Verhandeling eindelyk gaat over den invloed van het Plantenryk op de Dierlyke Schepping; waarin de Heer Ingenhousz. zyn bekende gevoelen deswegensGa naar voetnoot(*) nader staaft en bevestigt, terwyl hy tevens zyn wettige regt op de ontdekking hiervan handhaaft; waaromtrent de Heer Breda, in zyne Voorreden, ook nog verscheiden aanmerkingen bybrengt, die dit in 't heldere daglicht stellen. ----- Voorts zyn hier aan nog gehegt eenige Byvoegzels, welken, ter hunner plaatze in deeze Stukken, ter ophelderinge of bevestiginge van 't aldaar voorgestelde kunnen dienen. Daartoe behoort ook, als eene soort van byvoegzel, op de Verhandeling van den Heer Ingenhousz, over de Afleiders, eene beschryving van een Blixemafleider voor Moolens door den Heer Breda opgesteld, welke boven de tot nog opgeeven afleiders deeze voordeelen heeft. ‘Dat hy den Moolen ten allen tyde beveiligt, en den dienst doet, waartoe hy geschikt is, 't zy de Moolen, zo ten aanzien van de Roeden als van den Kap, in beweeging of in rust is; dat men de zorg nopens de onafgebrokenheid des Afleiders, welke ééne der allergewigtigste vereischtens van dit hulpmiddel is, niet aanleiden, die van deszelfs werking geheel onkundig zyn, behoeft over te laaten; en eindelyk, dat by deeze inrichting het leeven van een mensch nimmer gevaar kan loopen, het welk by zuike Afleiders, die telkens op de eene of andere plaats geöpend, en wederom vereenigd moeten worden, niet onmooglyk is.’ ----- Om uit alle deezen een byzonder Stukje over te neemen, dat wy gevoeglyk plaatzen kunnen, zullen wy den Leezer nog mededeelen, het geen ons de Heer Ingenhousz. berigt, wegens de verschillende snelheid, met welke de Hitte door onderscheidene Metaalen heen gaat. ‘Het is, zegt hy, by de Natunrkundigen in algemeen gebruik, Geleiders te noemen; zulke lighaamen, welke het Electriek Vuur door haare zelfstandigheid doorlaaten; zoodanige namelyk, welke dat vuur, aan één eind aangebragt zynde, door haare geheele uitgebreidheid tot aan het ander einde, hoe lang zy ook zyn mogen, en wel in een ondeelbaar oogenblik, voortleiden; het zyn dan alle die | |
[pagina 548]
| |
lighaamen, welke den loop der Electrieke vloeistoffe, door haare zelfstandigheid, in het geheel niet stuiten. Men noemt niet Geleiders zulke lighaamen, door welken het Electriek vuur geheel niet doorgaat, of welke deszelfs doorgang geheel en al stuiten. ----- 'Er zyn lighaamen van eene middelslagtige natuur, dat is, door welke dat vuur wel indedaad doorgaat, maar langzaam; men noemt ze onvolmaakte Geleiders. Het zelfde onderscheid, ten minsten in eenen zekeren trap, heeft plaats in verschillende zelfstandigheden, met betrekking tot de hitte; dus laaten sommige lighaamen de hitte veel gemaklyker door dan anderen, en kunnen meer of min volmaakte Geleiders der hitte genoemd worden; men moet echter aanmerken, dat 'er geene volmaakte Geleiders met betrekking tot de hitte zyn, noch ook geene eigenlyke gezegde niet Geleiders, dat is te zeggen, dat 'er in de Natuur geen lighaam is, door het welk de hitte in één oogenblik van het ééne tot het andere einde doorgaat; noch ook eenig lighaam, het welk voor hitte onvatbaar zoude zyn, of dezelve niet door zyne zelfstandigheid zoude doorlaaten. De voortgang der hitte is door alle bekende lighaamen langzaam; echter schynt 'er ook, in zeker opzicht, eenige overeenkomst tusschen de snelheid van den voortgang van het Electriek vuur, en van het gewoone vuur of de hitte, in een groot aantal lighaamen plaats te hebben; by voorbeeld: de Metaalen, in 't algemeen, de beste Geleiders van het Electriek Vuur zynde, zyn ook onder alle lighaamen die, welke de hitte met de meeste snelheid doorlaaten. ----- De Metaalen zyn onder alle lighaamen die geene, welke de Electrieke vloeistof gemaklykst ontfangen, en ook ligtst loslaaten, dezelve door haare zelfstandigheid laatende overgaan in alle andere lighaamen, die hen naderen of aanraaken, zo slechts deeze uit haaren aart geschikt zyn, om die vloeistof over te neemen; even zo zyn ook de Metaalen die lighaamen, welke de hitte gemaklykst ontfangen en loslaaten, 't zy door dezelve aan de omringende lucht mede te deelen, 't zy door die aan andere lighaamen, met welke zy in aanraaking komen, over te geeven; by voorbeeld: een massive Metaale Bal zal, heet gemaakt zynde, in weinige oogenblikken zyne gansche hitte verliezen, wanneer men denzelven in water dompelt; maar een heet gemaakte houte Bal zal in het water alle zyne hitte zo schielyk niet verliezen: men zoude het middenpunt van den | |
[pagina 549]
| |
Metaalen bal reeds geheel en al koud bevinden te zyn, wanneer het middelpunt van den houten bal nog eene aanmerkelyke hitte zoude hebben. ----- De Steenagtige lighaamen behouden de hitte ook veel langer dan de Metaalen. De meeste lighaamen, welke de hitte met eene zekere moeilykheid aanneemen, behouden ook dezelve met den meesten weerstand, of verliezen die minst gemaklyk; zodaanige zyn in 't algemeen de Steenen, het Glas, het Porcelein, de gebakkene Aardens, als Aarde Potten, enz. Even zo ontdoen zich die lighaamen min gemaklyk van het Electriek vuur, welke hetzelve met een soort van moeilykheid aanneemen, of houden het vast, als met een soort van weerzin om het los te laatenGa naar voetnoot(*); zoodaanige zyn het Glas, de Harstagtige lighaamen, de Zyde, zeer droog Hout, enz. Eene naauwkeurige kennis van de zelfstandigheeden, welke de hitte gemaklykst doorlaaten, gelyk ook van dezulke, welke den meesten tegenstand aan de hitte bieden, is geen voorwerp der bespiegelende Natuurkunde alléén, of van eene nieuwsgierigheid zonder nut; maar zy kan ook van zeer veel dienst zyn, zo in het Huishoudelyke als inzonderheid in sommige Fabryken, in welke veel brandstoffen gebruikt worden, van welke een goed deel uitgewonnen kan worden, wanneer men verhindert, dat de hitte niet verspreid worde, of zich verlieze door naby geleegene lighaamen, welke uit haaren aart de hitte eenen al te gemaklyken doorgang verschaffen: ik herinner my, dat een Manufacturier van den eersten rang in Engeland my zeide, dat hy, na met den beroemden Franklin een onderhoud over dit onderwerp gehad te hebben, eene aanmerkelyke verbetering in den toestel zyner Fabryk hebbende gemaakt, zeer veel brandstoffe uitspaarde. Het schynt wel genoegzaam beslist te zyn, dat in 't algemeen de Metaalen van alle lighaamen die geene zyn, welke de hitte met de meeste snelheid door haare zelfstandigheid doorlaaten; maar het is niet beslist, welke Metaa- | |
[pagina 550]
| |
len de eigenschap van de hitte voort te leiden meer dan anderen bezitten. ----- Indien die eigenschap van de digtheid of de soortlyke zwaarte der Metaalen afhing, zoude het Goud de beste Geleider zyn, en de andere Metaalen zouden het zelve in deeze orde volgen, Lood, Zilver, Koper, Yzer, Tin. ----- Indien het vermogen om de hitte min of meer veerdig door de laaten van haare smeltbaarheid afhing, zoude de volgende orde plaats hebben. Tin, Lood, Zilver, Goud, Koper, Yzer, en het is, volgens deeze orde, dat de beroemde Graaf de Busson de Metaalen rangschikt, met betrekking tot den voortgang en de duuring der hitte. ----- Die geleerde heeft eene zonderlinge wyze uitgedagt, om de wet, welke de Natuur in dit opzicht volgt, te ontdekken: hy liet uit elk Metaal ballen van één duim in middellyn maaken, en maakte ze alle te saamen heet, ten einde aan allen even grooten graad van hitte te geeven; vervolgens nam hy waar, in hoe veele minuuten elk der Ballen zo veel verkoelde, dat hy ze geduurende eene halve seconde in de hand konde houden, en in hoe veele minuuten zy tot den graad der warmte, welke de lucht had, verkoeld waren. ----- Men kan een groot aantal proeven, op deeze wyze genoomen, vinden in het eerste Deel van het Byvoegzel op zyn onvergelyklyk Werk over de Natuurlyke Historie. ----- De nauwkeurigheid echter, welke tot de oplossing van dit moeilyk Vraagstuk vereischt wordt, heeft andere Natuurkundigen toegescheenen by deeze proeven niet groot genoeg te zyn, dewyl zy afhingen van een der zintuigen, het welk ligtelyk bedriegt. ----- Wat my aangaat, ik ken geene der tot hier toe uitgedagte manieren, welke zo veel zekerheid zouden geeven, dat men hier omtrent niets meer zoude verlangen. Toen ik in het begin des Jaars 1780 in Vrankryk was, vertoonde my de Heer Franklin de toebereidzelen, welke hy had uitgedagt tot proeven, geschikt om het Vraagstuk op te lossen; ik bewonderde derzelver eenvoudigheid, en bevond ze beter tot het oogmerk geschikt, dan alle de andere middelen, die men tot hier toe gebruikt had. ----- De Heer Franklin stelde my voor, de proeven met hem te neemen, het welk ik met erkentenis aannam; dan de menigvuldige bezigheden lieten hem nimmer toe dit voorneemen ter uitvoer te brengen. ----- Vervolgens, in de maand July van hetzelve jaar, van Parys naar Weenen vertrekkende, gaf my de Heer Franklin het geen hy tot de proeven, | |
[pagina 551]
| |
in gereedheid had gebragt, ten einde de voorgenoomene proeven, wanneer ik t'huis zoude gekomen zyn, op myn gemak te neemen; en te Weenen zynde te rug gekoomen, liet ik niet na dit werkstellig te maaken, deelende den uitslag der proeven, welke ik hier opgeeve, den Heer Franklin meede: dus, indien deeze uitkomst eenig licht ter beslissing van de vraage verspreidt, is de Natuurkunde dat aan dien grooten Man geheel, en niet aan my, die slechts nauwkeurig het plan van den Heer Franklin volgde, verschuldigd. De toestel bestaat uit zeeven draaden, elk van verschillend Metaal, en alle door dezelve gaaten getrokken, zo dat zy alle naauwkeurig dezelfde dikte hebben, welke omtrent 1/22 van een Parvsche duim is. ----- Ik klemde alle deeze zeeven draaden, tusschen twee stukken hout vast, alle even ver (te weeten één duim) van elkander, op zodaanige wyze, dat de lengte der draaden, van het hout af tot aan de einden, naauwkeurig dezelfde was; voorts smolt ik in een aarde pot, wiens rand overal vlak gemaakt was, witte wasch, en dompelde den geheelen ry draaden in dezelve, laatende het hout, waarin de draaden bekneld waren, op den rand van den pot rusten: 'er bleef, by het uitneemen der draaden uit den pot, op elk een laag wasch, welke, koud geworden zynde, zeer wel konde gezien worden. ----- In eenen anderen pot, daartoe opzettelyk vervaardigd, oly zeer heet hebbende doen worden, zo dat zy byna kookte, dompelde ik de einden van alle de draaden te gelyk 'er in; de laag wasch smolt op elke Metaaldraad; maar de snelheid van den voortgang der smelting was, in regtstreeksche reden, met de snelheid, waarmeede de hitte door de verschillende Metaalen doorging. ----- Ik kon zeer duidelyk het verschil der snelheid van den voortgang der smeltinge op elk Metaal zien.’ ----- Op eene der Plaaten, tot deeze Verzameling behoorende, is eene afbeelding van den onderscheiden uitslag van twaalf proefneemingen, buiten veele anderen, door zyn Ed. op deeze wyze genomen. Wy kunnen de figuur zelve niet wel plaatzen; maar zyne volgende aanmerking, over die proefneemingen, is duidelyk genoeg om den Leezer een denkbeeld van derzelver uitslag te verleenen. ‘Door deeze, gelyk ook door een goed aantal andere proeven, heeft het my, zegt hy, toegescheenen, dat van alle de Metaalen het Zilver de beste Geleider der hitte is, en dat de natuurlyke orde deeze is, Zilver, Koper, Goud, | |
[pagina 552]
| |
Tin, Yzer, Staal, Lood. Het is echter waar, dat 'er verschillen in de uitkomsten waren, uitgezonderd met opzicht tot het Zilver en Lood; waarvan het eerste nimmer miste de hitte met de meeste vaardigheid voort te leiden, terwyl het laatstgenoemde zulks altyd langzaamst deedt. En ik zoude de orde, welke ten deezen opzichte plaats heeft, met meer gelykvormigheid hebben kunnen bevestigen, indien ik had willen te werk gaan, gelyk dikwyls Geneeskundigen doen, die op hunne Geneesmiddelen zwetzen; vertellende slechts de gevallen, by welke de geneezing is uitgewerkt, terwyl zy die, waarin het middel van geen vrugt was, verzwygen. Ik had eveneens de proeven, by welke zich de verschillen opdeeden, kunnen weglaaten, en alleen die vertoonen in welke de natuurlyke orde zonder verschillen plaats hadt; dan, zeer afkeerig van zulk eene list zynde, heb ik de twaalf proeven, welke ik agter elkander genoomen heb, gelaaten zo als zy uitvielen, zonder andere, by welke geen verschillen plaats hadden, 'er tusschen te mengen, welke echter veel meer in getal waren, en ik heb geen besluit opgemaakt, dan na een groot aantal proeven genoomen, en eene meerderheid van gelykvormige uitkomsten verkreegen te hebben. Eene voldoende reden der verschillen in die onderscheidene proeven kan ik niet geeven: ligtelyk zal men begrypen, dat het groot onderscheid in de hoogte, tot welke de smelting in de twaalf proeven kwamGa naar voetnoot(*), daaraan moet worden toegekend, dat ik de einden der Metaale draaden niet by ieder proef even langen tyd in de heete oly hield, of dat de oly niet altyd denzelven graad van hitte had. Men zal uit het gezegde verder begrypen, waarom Zilvere Vaten, in dewelke men heete vogten doet, gelyk Koffy-Kannen, Theeketels, enz. moeilyk te behandelen zyn, wanneer hunne handvatzels niet uit Hout zyn gemaakt, of niet met eenige stoffe omwonden zyn, welke de hitte niet gemaklyk doorlaat.’ |
|