Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize langs den Neder-Rhyn, over het Loo, Elten, Emmerik, Wezel, Duisburg, Keizerswaart, Dusseldorp, Keulen tot Bon, en voorts over Krevelt, Gelder, Kevelaar, Kleef, Nymegen, Arnhem, Roosendaal en Dieren te rug. In Oogstmaand des jaars 1784, door een gezelschap uit een der Nederlandsche Steden gedaan. In 24 Brieven aan eenen Vriend medegedeeld, en met Geschied- en Oudheidkundige Aanmerkingen doorvlogten. Te Campen, by J.A. de Chalmot, 1785. In gr. octavo, 218 bladz.Een der Leden van het in den tytel gemelde gezelschap geeft in deeze Brieven, aan zynen Vriend, een verhaal van hun Speelreisje, door de opgenoemde plaatzen, met melding van het merkwaardigste door hen bezigtigd, dat hem ook nu en dan op het geschied- en oudheidkundige van dezelven doet stilstaan. Het verhaal is in zyne soort wel ingerigt, als een gemeenzaam verslag, dat men aan zyn Vriend geeft; en de daarin medegedeelde byzonderheden van deeze en geene plaatzen zyn, zo veel ons bekend is, naar waarheid; uit welken hoofde men hetzelve met genoegen kan doorbladeren, en 'er een nuttig gebruik van maaken, wanneer men, gelyk nog al veele Hollanders doen, een soortgelyk speelreisje aangaat. ----- Zy, die dit willen doen, en ondertusschen de zuinigheid in agt neemen, ontvangen reeds in den eersten Brief eene waarschouwing deswegens, om zig met geen by zig houdend rydtuig te belasten, maar liever van de gewoone Postwagens of extra Post gebruik te maaken. En deeze les is in dit opzigt niet af te keuren; maar hier komt egter tegen op, | |
[pagina 522]
| |
dat men, in 't eerste geval, meer gemak en vermaak heeft. Die de zuinigheid altyd wil behartigen moet zulke speelreisjes liever niet onderneemen; de oude Hollandsche regel is, onzes oordeels, niet te wraaken: ‘Men moet t'huis zuinig zyn, maar als men, buiten noodzaak, reist, moet men het gemak en vermaak zoeken, en 'er zyne beurs voor dien tyd ordentlyk aan opofferen; dat men dan t'huis, zo 't noodig zy, verder wel weder te gemoet kan komen.’ ----- Des Briefschryvers les by den aanvang gegeeven leidde ons tot deeze opmerking; doch wy zullen dezelve niet verder uitbreiden; en liever den Leezer terstond een staal van des Reizigers schryfwyze mededeelen, en uit deeze Brieven overneemen, het geen hy ons, na de Stad Kleef beschreeven te hebben, meldt, wegens de heerlyke gezigten, die daaromstreeks het oog van alle Reizigers verrukken. ‘Een kwartier uurs buiten Kleef ligt, zegt hy, de beroemde Keurvorstlyke Diergaarde, waarin men eene meenigte van aangenaame Wandelingen aantreft. De omtrek van deeze Wildbaan bevat genoegzaam evenveel Weiland als Boschaadje. Van rondsomme is dezelve met palissaaten zeer digt omheind, en aan de Woudzyde nog daar en boven met eenen zwaaren Beuken Haage afgeslooten. Vier Poorten verstrekken daar aan tot ingangen; en het staat aan niemand vry om met losloopende Honden daar binnen te komen, men moet die met een touw, aan de halsband vastgemaakt, leiden, ten welken einde tot waarschouwing, boven ieder Poort in het Hoogduitsch staat geschreeven: de Honden hebben hier geen kwartier. Wy zagen in deeze Diergaarde een groot aantal Harten en Rhéen, die 'er nog veelvuldiger zyn geweest, dewyl, zo men ons berichtte, in het begin des jaars 1784, door de zwaare overstrooming, meer dan honderd daar van in het water zyn gesmoord. Deeze Dieren graazen des zomers in de Weiden en Bosschen, en wanneer het Aardryk met sneeuw bedekt, geen voedzel meer voor hun oplevert, worden zy met hooy gevoed, ten welken einde in 't Bosch verscheidene Stallingen met Kribben zyn vervaardigd. Het Amphitheater tegens een Berg aan liggende, voldeed my niet, schoon men het my als een voortreffelyk stuk der Bouwkunde had aangepreezen. Niets van dat grootsche wordt 'er na myne gedachten in gevonden, het welk op het eerste gezicht treft, of van dat schoone, 't welk een ieder, die maar eenige smaak heeft, aandoet: verre zelvs hier van, vertoont het zich op zekeren afstand popachtig, en wordt daar by sober onderhouden, zo wel als de Fonteinen en de Naald of Zuil, waar op een groot yzeren Beeld is geplaatst, het welk men my verzekerde het afbeeldzel van den zo ongelukkig verdronkenen Veldheer marten schenk te zynGa naar voetnoot(*). Het Bronhuisje ik ook | |
[pagina 523]
| |
niet veel, en de Brongasten zeide men ons doorgaans in een gering getal te zyn, niet tegenstaande de bekende kundigheid van den Bron-Medicus Professor schutte, en de goede werkingen die veelen aan deeze mineraale Wateren toeschryven, byzonder in ziektens die uit schorbuit, jigt, gal, verstopping der ingewanden, en verzwakking der zenuwen, voortvloeijen. Met dat al, is hier eene gestadige afwisseling van Vreemdelingen, door de aangenaamheid der plaatze uitgelokt. Geen wonder dan ook, dat de peinzende Staatsman, diepdenkende Geleerde, en nyvere Koopman, hier geduurende eenige dagen hun verblyf komen houden, ten einde eene frissche lucht ademende, hunne vermoeide herssenen rust te verschaffen, door zich met niets anders te bemoejen, dan met het beschouwen van verrukkende Gezichten, het wandelen en ryden in aangenaame Oorden, waar de Natuur als 't ware op elk oogenblik iets nieuws aan het bespiegelend oog aanbied, als mede door het genot van andere onzondige uitspanningen, die men hier in meenigte aantreft, om zo te spreeken, eenen nieuwen voorraad van lust op te doen, om vervolgens, met eenen verdubbelden iever, ieder zyne taak weder op te vatten. De Berg, tegens wiens voetstuk het Amphitheater staat, en doorgaans den naam van Sterrenberg draagt, doch door brouer. van nidekGa naar voetnoot(1) de Springberg wordt genoemd, en die de hoogste van het gantsche Gewest is, heeft op deszelfs kruin eenen fraaijen Lindeboom, die rondsomme van Zitbanken is voorzien. Van deezen Berg heeft men de uitmuntendste Gezichten die men zich kan verbeelden. De Stad Kleef, schoon op drie Bergen gelegen, duikt als 't ware in de laagte weg; meer dan twaalf bemuurde Steden worden 'er in 't verschiet, de eene nader by, de andere verder af, gelegen, gezien, terwyl het oog zich ten zelfden tyde verlustigt met de Schepen te beschouwen, die langs den kronkelenden Rhyn en Waal heen en weer | |
[pagina 524]
| |
vaaren; en verders de heerlykste Landsdouwen, die met Dorpen, Gehuchten, Beekjes, Boschjes, Koornlanden, Bergen en Valeyen bezaaid zynde, ééne natuurlyke Landkaart aan het gezicht aanbieden. Naby deezen Berg liggen nog twee anderen, van waar men insgelyks fraaije uitzichten heeft, en die de naamen van Botterberg en Koperenknop droegen. De Nassauwsche Poort uitgaande, ontmoet men aan de linkerhand het schoone en vermaaklyke Bellevue, welk Lusthuis tot een buitenverblyf aan den Heer Baron van spaan verstrekt; hier zyn veele vermaakelyke wandelwegen, benevens een Belvidere, dat verrukkelyke gezichten aanbied. ----- Een weinig voorwaarts is de Nassauwsche Altée, zynde eene schoone wandeldreef met Lindeboomen beplant; deeze Laan ten einde zynde, ziet men aan de regterhand eenen yzeren Pylaar, van onderen met vier dergelyke zittingen voorzien: men berichtte ons, dat, op het bovenste gedeelte van dien Pylaar, een fraay gewerkt Cupido-beeld had gestaan, door de Franschen moetwillig daar afgeschooten en vernield. ----- Niet verre hier van daan, en na by den weg, staat eene halfmaanswyze gemetzelde muur, met een hek gesloten, het welk, voor deezen, met allerhande oude Romeinsche steenen Beelden, Inscriptien, Urnas, Graflampen enz. is versierd; welke oude gedenkstukken met eene onbegrypelyke zorgvuldigheid door Graaf mauritz van nassauw in eene lange reeks van jaaren zyn verzameld. Veelen daar van had hy van Xanten bekomen, en ook eenigen in eenen zekeren kelder op het Slot te Kleef gevonden; dan tegenswoordig zyn die geheel en al verwaarloosd, en daar wordt genoegzaam de hand niet meer aan gehoudenGa naar voetnoot(*). In 't midden van dit Halfrond, is eene verheve Graftombe opgericht, ten eenemaalen uit aan malkanderen geschroefde yzeren plaaten bestaande, met de Stamwapenen van het Nassauwsch Geslacht daar in gegooten. Hier heeft het Rif van Graaf maurits geduurende zes maanden in gerust, doch is vervolgens naar Siegen gevoerd, en aldaar by zyne Voorouders in den Vorstelyken Grafkelder geplaatst. - Ter zyde van dit Halfrond, klimt men zagtjes langs eene Dennen Laan tot op de kruin van den Spitsberg, welke ook van alle kanten verukkende gezichten oplevert. Niet verre van hier, vertoont zich eene soort van Amphitheater, of, om my beter uit te drukken, een door de wyze hand des Scheppers gewrocht Schouwtoneel, het welke zich voorby den zogenaamden Vreugdenberg, achter Berg en Dal, zynde de naam van het beschreevene Halfronde Metzelwerk, en dus meer dan een half uur ver uitstrekt. Dit is met trotsche Eiken, Beuken en Elsen beplant; ook worden hier veeler- | |
[pagina 525]
| |
leye soorten van Heesters, en ontelbaare verscheidenheden van Kruidgewassen gevonden. Van dit groene Schouwtoneel heeft men een onbepaald gezicht, en ziet uuren ver eene verrukkend schoone mengeling, van Steden, Dorpen, Koornryke Velden, snel voortrollende Waterstroomen; en, in 't verschiat, Bergen die zo verre zyn afgelegen, dat zy zich slegts als blaauwe dikke wolken vertoonen. Geen wonder dus, dat de dichtlievende langendyk, dit pronkjuweel der Natuur voor oogen hebbende, 'er aldus van heeft gezongen.
Zie gints (een wonder der Natuur,
Voor vreemdeling en Nagebuur)
Die halven Schouwburg voor uw oogen.
De Stad, het blinkende Kasteel,
Versiert met menig Lustprieel,
Houd alle zinnen opgetogen.
De zand, konyn en vreugden Berg,
Voorzien van wild, dat vlug en erg,
In 't groen den Jager zoekt te ontduiken,
En voor den snellen Haazewind,
Geen schuilplaats in de vlakte vind,
Vlugt onder kreupelbosch en struiken.
De Tuinen langs den waterkant,
Met Boomen ryk van vrugt beplant,
En aangenaame Waterbeeken;
Dit alles trekt den Geest om hoog,
Op 't zien van deezen wonderboog,
Om God te looven en te smeeken.
Wy hadden onzen intrek genoomen in de Diergaarde by den Kastelein maywald, op wiens eerste ontmoeting, wy ons den wandelaar op de belle Promenade in het Baggeren Klooster te Nuys vertegenswoordigdenGa naar voetnoot(*), dewyl dit paar Menschen wonder | |
[pagina 526]
| |
veel van wezen en houding na malkanderen gelykt. Wy waren zeer te vreden in dit verblyf, en men weet hier zo wel als in het andere Logement by robberts, tot een duit toe, wat men verteert; tot dien einde, hangt 'er bezyden de kamerdeur van binnen, eene gedrukte Koninglyke Ordonnantie, waar op de prys van alles, tot de minste beuzeling toe, aangetekend staat, en de Kasteleins mogen niets boven die bepaaling vraagen. 's Middags, zo wel als 's avonds, was 'er een talryk gezelschap aan tafel, en in eene kamer, naast het eetvertrek, plaatsten zich, toen het nagerecht opgezet was, eenige Muzikanten, die de aanzittende Gasten door het geluid hunner Speeltuigen trachtten te vervrolyken, en tot eene milde gifte aan te spooren. Deeze knaapen, hun concert geëindigd hebbende, en na dat alvorens, door eene uit het midden van hun afgezonden, de giften in eene hoed waren ingezameld, trad 'er op den eersten middag dat wy aan die tafel spysden, eene magere Vent binnen die zeer sober in het habyt was, en zich als gek hield. Hy was van eene Harp voorzien, die hy ongemeen schraal behandelde, en welk disharmonieerend geluid gepaard ging met slordige Straatdeuntjes, die door eene roestige keel wierden gezongen. De Kerel, bemerkende dat ons dit muzyk verveelde, maakte een einde van speelen en zingen; en haalde eene bemorste portefeuille uit zyn zak, voorzien met slegt gekladde figuurtjes, die op eene zeer indecente wyze waren uitgedoscht. Een Heer van het gezelschap, die zekerlyk dagt zich wonder wel uit te slooven, bemerkende dat eene aan ons onbekende doch zeer welleevende Dame, die naast hem aan tafel zat, en die wy vernamen in 's Hertogenbosch te | |
[pagina 527]
| |
woonen, eenige begeerte liet blyken, om die todden, waar van zy voor zeker den inhoud niet wist, te zien, maakte 'er zich spoedig, met eenen ongemeenen yver, meester van, en bood haar die op eene bevallige wyze aan; dan de Dame had 'er naauwelyks de oogen op geslagen, of zy gaf die zonder een woord te spreeken aan het Galante Heertje te rug, en beantwoordde dus, op eene verstandige wyze, deeze ongemeene gedienstigheid. ----- 's Avonds wierd 'er in ons Logement een Bal gegeeven, waar op tout le beau monde van Kleef verscheen; hier bevonden zich verscheidene levendige Dames en Juffers onder, die 'er wel uitzagen en zeer vlug op eene bevallige wyze dansten.’ |
|