Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 489]
| |
Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen.Nagelaaten Leerredenen over Paulus Brief aan de Kolossensen van Th.Ad. Clarisse, in leven Predikant te Amsterdam. Naar deszelfs handschrift uitgegeeven, door P. Abresch, Hoogl. in de Godgel. en Academie-Prediker aan de Universiteit van Stad en Lande. Tweede Deel. Te Utrecht, Groningen en Amsterdam, by H. van Otterloo, A. Groenewolt en J. Wessing Wz. 1785. In gr. octavo, 569 bladz.By de melding van het eerste Deel dezer LeerredenenGa naar voetnoot(*), bepaelden wy ons tot het mededeelen van 't geen de Eerwaerde Clarisse ons, wegens het algemene beloop van dezen Brief onder het oog bragt; thans zullen wy, volgens de toen gedane belofte, uit dit tweede Deel, waerin het eerste Hoofdstuk van des Apostels Brief afgehandeld word, een byzonder stael van uitvoering voordragen. Hiertoe hebben wy het dienstig geagt, gebruik te maken van 's Mans oordeelkundige opheldering, over het enigzins duistere in het voorstel van den Apostel, Col. 1. 24, daer hy zyne verdrukkingen, het drukkend lyden, dat hem aengedaen werd, omschryft, als ene vervulling van de overblyfselen der verdrukkingen van Christus. Hoe kan, vraegt men, de Apostel dit zyn lyden de verdrukkingen van Christus noemen, en in welken zin spreekt de Apostel van het overblyfsel dezer verdrukkingen? ‘Roomschgezinden, gelijk elk ligtlijk bevroedt, zegt zijn Eerwaarde, denken hier gereedelijk aan de verdrukkingen en het lijden, het welk den Heiland zelven is overgekoomen, waar aan zij dan, naar hunne valsche grondbeginselen, overblyfselen toekennen, in dien zin, dat Gods rechtvaardigheid ook nog ten deele door de boetedoeningen en lijden van den mensch zoude moeten voldaan worden. Dan zij, die eenigen eerbied hebben voor | |
[pagina 490]
| |
Jesus woord, dat Hij, aan het kruis den geest geevende, ontboezemde, toen Hij zeide: het is volbragt; en die daarbij overweegen, dat Paulus zelf ons in den brief aan de Hebreën menigmaal bevestigt, dat de Heiland daarom slechts éénmaal heeft moeten sterven, om dat Hij door ééne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft alle die geheiligd worden, zullen deze uitlegging nimmer toelaaten. Hierom is het, dat onze meeste Godgeleerden hier liever, door de verdrukkingen van Christus, verstaan, al dat lijden, dat Gods volk zoude overkoomen, onder den tijd van het Nieuwe Testament; het welk dan de verdrukkingen van Christus zoude genoemd worden, om dat Christus, als het ware, zelf mede lijdt in die verdrukkingen, die zijn volk treffen, gelijk Hij daarom zoo Saulus op den weg van Damascus toeriep: Saul! Saul! wat vervolgt gij mij! Dan, het koomt ons met anderen niet gevoegelijk voor, de spreekwijs hier zoo ruim te neemen, niet alleen om dat men dan bezwaarlijk zoude kunnen vatten, hoe Paulus zijn lijden als het overblyfsel, of het laatste en achterste gedeelte van die verdrukkingen, zoude kunnen noemen; ook niet alleen, om dat het eenigzins wanvoegelijk schijnt, dat Paulus zich in het lijden, in dat licht bezien, zoude verblijden; maar vooral, om dat de spreekwijs van het lijden en den dood van Christus, naar eene den Apostel zeer gemeenzaame wijze van spreeken, op zulk een lijden en verdrukking wijst, welke men om Christus wil, en tot bevordering van zijne zaak en belangens, ondergaat. Zoo leezen wij Hobr. XI, van Moses, dat hij de versmaadheid van Christus grooteren rykdom achtie, dan alle de schatten van Egijpte. Zoo leezen wij, dat Epasroditus om het werk van Christus tot nabij den dood gekoomen was, Phil. II. 30. Zoo verklaaren ook de meeste des Apostels zeggen, Efez. III. 1, daar hij zich een gevangene van Christus noemt. Althands zoo heeft men het te vatten, als de Apostel spreekt van de lidtekenen van Jesus Christus te draagen in zijn lichaam, altijd de doodinge des Heeren Jesus Christus in zijn sterfelijk lichaam om te draagen, en wat soortgelijke wijzen van spreeken meer zijn. In dien zin de zaak vattende, kan men zeer ligt begrijpen, welk een nadruk 'er in ligt, dat Paulus zijn eigen lijden de verdrukkingen van Christus noemt. Dus wees hij toch aan (1.): hoe hij deze verdrukkingen onderging in de zaak van den Heere Jesus, naar zijn bestel, en overeenkomstig met zijnen wil (2.). | |
[pagina 491]
| |
Hoe hij hier door eenigzins zijnen grooten Meester gelijkvormig ware (3.). Dat hij, dit inziende, leed ter bevorderinge van de eer zijns Meesters, en ter voordzettinge van zijne zaak in de weereld, gelijk hij zich uitdrukt 2 Tim. II. 8, 9. ----- Derhalven de uitdrukking, verdrukkingen van Christus, zegt niets anders dan het gene elders heet, vervolgd, gesmaad en verdrukt te worden om Jesus naam en getuigenis, gelijk Matth. X. 24, en op andere plaatzen meer, gezegd wordt. In dezen bepaalden zin kan men ook best begrijpen, hoe de Apostel spreeken kan van de overblijfselen van dit zijn lijden om Christus wil. Het woordt υςεϱημα, dat wij hier vinden, zegt, niet zo zeer, het overschot eener zaak, of het geen 'er overblijft, na dat dezelve volmaakt is, om dan tot andere einden te dienen. Zoo willen het de Roomsgezinden. Maar het woord zegt iets, dat nog overblijft, te doen, of dat nog achterstallig is, dat nog ontbreekt, om de zaak haar volle beslag en volkoomenheid te doen erlangen. Niet, dat men hier juist dit denkbeeld bepaaldelijk behoeve te ontleenen uit het worstelperk; het gebrek en nog overblijvend mangel van elke zaak wordt met dit woord gevoegzaam aangeduid, gelijk hier uit blijkt, om dat dit woord dikwerf tegen het woord overvloed of volmaaktheid gesteld wordt, bij voorbeeld, Luk. XXI. 4. Phil. IV. 12, en op veele andere plaatzen. Die zin is ook hier zeer welvoegelijk. Paulus spreekt van het lijden en de verdrukkingen die hij leed, om Christus wil; hieraan kent hij nog overblijfselen toe, en zoo wil hij aanwijzen, dat de verdrukkingen, die hij in en om de zaak van Christus ondergaan moest, eene bepaalde maate hadden; zij waren afgemeeten, en afgewoogen in dat eeuwig bestek, waarin God de lotgevallen van dezen grooten kruisgezant had vastgesteld, en waarschijnlijk had de Heere aan Paulus daarvan zelf wel iets geöpenbaard, naar het geen men vindt, Hand. IX. 16. ----- Althands de Apostel wist, dat zijn lijden en verdrukkingen voor Jesus zaak nog tot het eindperk niet waren gebragt, 'er schooten nog overblijfsels over. Hij had wel, ja een groot gedeelte daarvan reeds afgelegd, maar hij was nog aan het einde van zijnen strijd niet gebragt. ----- Intusschen zijn lijden kortte vast op; het grootste gedeelte van zijne verdrukkingen was reeds verbij, en dat 'er nog overschoot waren maar overblijfsels. Het zouden wel, ja, nog zwaare en hooggaande verdrukkingen zijn, welke nog | |
[pagina 492]
| |
stonden te volgen, maar evenwel had God den Apostel in en onder alles, wat hem overgekoomen was, staande gehouden, en uit zoo menigen nood en dood gered, hij kon en mogt dan ook wel vertrouwen, dat de Heere hem verder in alles 'er door helpen en redden zoude. Het lijden, dat nog overbleef, was maar een gedeelte van het geheel; het waren maar overblijfsels, het meeste was al geleden en verbij. Dat het zoo met de zaak gelegen ware, zal ons nog klaarder blijken, als wij aanmerken, wat de Apostel ten aanzien van deze overblijfselen der verdrukkingen van Christus zegt, te weeten, dat hij die vervult. De zin van het grondwoord, dat de onzen eenvoudig door vervullen overzetten, wordt van allen niet eveneens begreepen. ----- De Apostel bezigt niet slechts het Grieksche woord πληροῦν, dat op zichzelven reeds vervullen aanduidt, maar hij heeft hier ἀνταναπληοῦν, een woord, dat, behalven het gemelde werkwoord nog uit twee voorzetsels ἀντἱ en ἀνὰ is samengesteld. Het eerste voorzetsel brengt mede eene verwisseling, en in de plaatsstelling van de eene zaak voor de andere; en het andere beteekent zoo veel als wederom; zoo dat, als men den vollen zin van dit werkwoord zoude willen uitdrukken, men het zou moeten vertaalen, ik vervulle wederom, en bij verwisseling, de overblijfsels der verdrukkingen van Christus; eene vervulling derhalven, die bij beurte en verwisseling geschied, dat is, zulk eene, waarin eene geduurige herhaaling, en als vergoeding, of in de plaatsstelling, zoude mogen erkend worden. ----- Men twist onder de uitleggers, of men hier dezen nadruk aan het woord te geeven hebbe, naardien men meent voorbeelden aan te treffen, waarin de Apostel dit samengestelde woord met het enkelvoudige verwisselt, als van gelijkluidende beteekenis. En volgden wij deze gedachte, dan zou eenvoudig Paulus willen zeggen, dat hij nu reeds werkelijk bezig was met de volmaaking en voltoojing van zijn lijden, overmids zijne tegenwoordige banden den weg daartoe scheenen te baanen; dezen uitleg zouden wij ten eersten volgen, ware het zeker dat Paulus tegenwoordige banden zijne laatsten geweest waren. Dan, schoon het zeker zij, dat Paulus leeftijd thands ver heen was, zoo is het niet min zeker, dat wij moeten stellen, het geen wij bij de opening van den brief waarschijnelijk hebben gemaakt, dat deze brief met die aan de Eseziers, Philippiers en Philemon genoegzaam gelijktijdig ge- | |
[pagina 493]
| |
schreeven zij, en dus geenszins in Paulus laatste banden zij opgesteld. Behalven dit, zoo wil ik wel gelooven, dat somtijds dit samengestelde woord met het enkele verwisseld wordt, maar of dit geheel zonder te oogen op deszelfs samengestelden zin geschiedt, is mij nog niet klaar; althands waarom men hier den nadruk van dit samengestelde woord niet zoude doen gelden, is mij nog geheel duister. Vraagt gij mij dan, wat de Apostel met dit woord, in zijne volle kracht opgevat, heeft willen aanduiden? Ik antwoorde, dat hij, nu in banden zijnde, wederom, en als bij herhaaling, een deel vervulde van dat geen, dat hem nog overig bleef te lijden. Reeds meermaal had hij, om Christus wil, smaadheden, nooden en vervolgingen uitgestaan. Hij was toch, naar zijn eigen zeggen, in een geduurig lijden geweesd van den tijd af, dat hij het Christendom had aanvaard, boven anderen in arbeid overvloediger; in slagen uitneemender; in gevangenissen overvloediger; in doodsgevaar menigmaal; vijfmaal was hij van de Jooden geslagen; driemaal met roeden gegeesseld; eens gesteenigd; eens had hij eenen ganschen nacht in de diepte doorgebragt; in het reizen was hij menigmaal in allerlei gevaaren geweesd; in arbeid, moeite en waaken menigmaal gëoeffend; in honger, in dorst, in vasten, ja in koude en naaktheid menigmaal gefolterd geweesd; om nu geene andere dingen op te haalen. Zoo was dan zijn geheele leven, na zijne bekeering, eene achtereenvolgende en steeds bij beurtverwisseling zich vervangende aaneenschakeling van moeite en verdrukkingen geweesd. En nu was het op nieuws zoo: de Apostel vond zich wederom in den smeltkroes, en vervulde ook nu werkelijk in zijne banden een gedeelte van dat lijden, dat hem als zijn deel en lot toegemeeten was. Dat niet alleen, maar in dit zijn lijden had ook eene zekere vervanging of verwisseling plaats; hij verving in dezen niet alleen zijnen grooten Heer en Meester zelfs, die het zwaarste en bitterste lijden eerst voor hem volbragt, en daardoor den angel uit al het lijden en kruis van Paulus weggenomen had; zoo dat Paulus nu, zonder den vloek te draagen, in het lijden eene plante met Christus konde zijn, maar hij onderging, in dit zijn lijden, ook in eenen zekeren zin, eene in de plaatsstelling en vergoeding voor alle die verdrukkingen, waarmede hij zelf eerstmaal het Christendom had vervolgd. Had hij te vooren dreiging en moord tegen 's Heeren discipelen geblaazen, nu deed | |
[pagina 494]
| |
hij, als het ware, vergoeding aan de geschondene eer van Jesus, wijl hij het zich tot een voorrecht rekende, om dien zelfden naam banden en verdrukkingen te lijden, waartegen hij in de dagen zyner onweetendheid zoo bitterlijk gewoed had.’ |
|