Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNaauwkeurige beschryving der Overstroomingen, benevens derzelver treurige gevolgen, zo buiten als binnen deze Republiek, in den jaare 1784 voorgevallen. Met Kunstplaaten. Te Leyden en te Amsterdam, by F. de Does en I. de Jongh, 1785. In gr. octavo, 235 bladz.Voor deeze beschryving is geplaatst eene Kaart van de Rivier den Rhyn, vertoonende haaren loop van den oorsprong af in Zwitserland by den St. Gotthards Berg, tot aan het einde toe by Katwyk aan den Rhyn in de Duinen; benevens dien der meeste Rivieren, welken in den Rhyn instorten of uitloopen: en hier aan is gehegt eene beknopte beschryving van dien loop des Rhyns. Dit voorwerk dient eenigzins tot een leiddraad deezer beschryvinge der Overstroomingen, waarin de Autheur by een verzameld heeft, de naauwkeurigste verhaalen, die hem ter hand gekomen zyn, wegens de voornaamste overstroomingen, in den jaare 1784, voorgevallen aan deeze en geene plaatzen langs de oevers van den Rhyn, en daarmede gemeenschap hebbende Rivieren. Hy vangt des aan mêt | |
[pagina 439]
| |
Heidelberg, en den loop van den Rhyn volgende, zo als dezelve zig, onder verschillende benaamingen, verdeelt, of met andere Rivieren vereenigt, besluit hy zyne beschryving met het voorgevallene aan de Lek, inzonderheid te Kuilenburg. De berigten hieromtrent zyn getrouwlyk en op eene regelmaatige wyze voorgedraagen; tusschen beiden vlegt de Schryver 'er eenige stichtelyke bedenkingen in; en daarbenevens geeft hy van de merkwaardigste plaatzen, welker rampen hy vermeldt, een kort verslag, ten aanzien van derzelver ligging, toestand enz.; 't welk in zommige gevallen aan 't verhaal der overgekomen rampen licht byzet, en te gelyk den Leezer eene soort van uitspanning, by 't nagaan veeler jammeren, verleent. Ook geeft men ons hier een drietal van wel uitgevoerde Kunstplaaten, verbeeldende Mulheim aan den Rhyn, naa deszelfs verwoesting door een zwaaren ysgang; het instorten van den Lappen-Toren te Nymegen, en de Dykbreuk by het Hoendernest, even buiten Zutphen. Wyders heeft de Autheur aan 't einde van dit zyn Geschrift nog gevoegd eene Lyst van de Liefdegaaven, door de respective Ingezetenen in verscheiden Steden en Dorpen van Holland, en elders, vrywillig saamgebragt, ter ondersteuninge van de Ingezetenen, en herstellinge der schaden door die overstroomingen veroorzaakt, beloopende met elkanderen de somme van ƒ 211975:5: -. En laatstlyk besluit hy dit zyn Werk, met eenige opwekkelyke overdenkingen over de wegen der Godlyke Voorzienigheid, en onze verpligting, om dezelven ook in deeze gevallen te erkennen; als mede over het loflyke gedrag van veelen in deezen, door de ongelukkigen milddaadig by te staan, of hun, zelfs met gevaar des leevens, de behulpzaame hand te bieden, hoedanig een gedrag in soortgelyke gevallen hier ten ernstigste aangepreezen wordt. ----- De Schryver heeft zyn onderwerp over 't geheel zeer wel uitgevoerd, doch hy zou, by 't overneemen van deeze of geene stukken, zyne gebruikte Autheurs wel hebben mogen noemen. De nalaatigheid hier van is ons in 't oog geloopen, by het doorbladeren van zyn verslag nopens den akeligen toestand te Nymegen, die grootlyks, en bykans woordlyk, overgenomen is, uit de Bespiegeling over den Watervloed van 1 Maart 1784. opgesteld door den Heer L. Stoppendaal, en die wy in ons Mengelwerk geplaatst hebbenGa naar voetnoot(*). By eene overnee- | |
[pagina 440]
| |
ming van die natuur is 't welvoegelyk den eersten Opsteller te noemen; anders brengt men zig in verdenking van meer gepleegde Letterdieveryen. Wy hoopen, dat dit in verdere gevallen ter waarschouwinge zal strekken. ----- Intusschen diene tot een proef van de berigtende schryfwyze in dit Werk gehouden, het volgende verslag van het voorgevallene te Zutphen en daaromstreeks. ‘De Stad Zutphen is de Hoofdstad van 't derde Kwartier van Gelderland, het Graafschap Zutphen geheeten, naar 't welke ook deeze Stad genaamd wordt. Zy ligt aan den rechteroever van den Yssel, welke voor de Stad met een Schipbrug bevloert is. Het Riviertje Borkel, dat uit Munsterland stroomd, valt by deeze Stad in den Yssel, en verdeelt dezelve in tweeën, waar van het eene ten Zuiden de oude, en het andere deel ten Noorden de nieuwe Stad genaamd wordt. Behalven deeze twee had Zutphen, aan de Oostkant, nog eene groote Voorstad, die naderhand mede binnen een ringmuur beslooten is. De muur binnen welken, weleer, de oude en nieuwe Stad ingeslooten waren, is nog, zo als hy na de oude vestingbouw aangelegt was, in zyn geheel gebleeven; doch daarna met een aarde wal, na de hedendaagsche wyze, omgeeven, en deeze wierd door verscheide buitenwerken, die zig ver buiten de Stad uitstrekken, gedekt, waarom Zutphen onder de best versterkte Steeden, van deeze Republiek, mag gesteld worden. Den 28 Febr. raakte de Rivier de Yssel voor deeze Stad los, maakende het ys, onder 't wegdryven, een allerverschrikkelykst geweld. ----- De drie daaraan volgende dagen wiesch de Rivier van langzaamerhand, terwyl 'er een ontelbaare menigte groote ysschotzen van boven af kwamen. Het water tekende den 2den Maart veertien en een halve voet aan de peil; maar de volgende nacht kreeg men een aanwas van vyf voeten, zo dat men des morgens, met de uiterste ontroering, het water de Marschpoort zag invloeijen. ----- De dyk by het Hoendernest leed zulk eene geweldige doorbraak, dat het water, met een toomeloos geweld, door de gemaakte bres heenbruischte. De lieden, in de zogenaamde Hoven buiten de Stad woonende, gaven allerlei seinen van dringenden nood. ----- 's Namiddags seinden de lieden, die in de Herberg, het kanon genaamd, woonden, en anderen, welke derwaard de wyk genomen hadden; zy schreeuwden om hulpe, die men hun bezwaarlyk geeven konde. De | |
[pagina 441]
| |
meer zwaare ysschotzen, welke van boven kwaamen, konden, by deeze algemeene overstrooming, de koers der Rivier niet meer volgen, vielen op de genoemde Herberg aan, en deeden dezelve waggelen. Een paard, op een steiger geholpen, viel 'er af, en verdronk. Het seinen en om hulp schreeuwen werd door honderden van menschen, die op de Stads wallen stonden, gezien en gehoord. ----- Akelige omstandigheid; zyn medemensch in doodsgevaar te zien, en van de gelegenheid verstooken te zyn, om hem te helpen, te redden. Eindlyk bedaarde de woedende aandrang van het water een weinig; en toen zond men vaardig zo veele schuiten naar de in nood zynde menschen, als 'er toen by de hand waren; zy wierden allen gered. ----- Verbeeld u de blydschap, zo wel van die welke geholpen waren, als van hun die ze geholpen hadden! Men sloeg oogen en handen Hemelwaards en dankte den Almogenden. Tot 's nachts was men met dit werk van liefdadigheid bezig, wanneer nog eene weduwe met zes kinderen van de zolder van haar huisje afgehaald wierd. De plaatsen naby de Stad gelegen, als Warnsveld, Vierakker en Gorsel, wierden mede op de voorschreeve wyze geholpen; men haalde 'er de menschen en het vee af, welke anderzints waarschynlyk zouden zyn omgekomen. Niettegenstaande men eenige poorten te Zutphen toegedamt had, stonden de Bolhese, de straat by de Roomsche Kerk, een gedeelte van de Nieuwstad, de nieuwstads Kerk, de Halte en Dieserstraaten, en gedeelte der Laarepoort, de Polsbroek en Vispoort onder water, 't welk aan de peil tweeëntwintig voet was gereezen. ----- Donderdags den 4den Maart vernam men eene zinking in de kapitale wal, tusschen de Hospitaals en Laare poorten, die den ondergang aan de Polsbroek dreigde, en, by doorbraak, de Stad in tweeën zou gescheurd hebben; maar onder het opzicht van den kundigen Heer, Ingenieur Hoofd, heeft men, meer als dertig uuren lang, met zo yvers daaraan gearheid, dat men eindlyk dit vreeslyk gevaar, onder de begunstiging der Voorzienigheid, te boven kwam. De overstrooming, van de Stads Toorens te beschouwen, leverde een gezicht uit, 't welk het stoutste hart deed beeven. Het water stond in de agterstraaten zo hoog, dat men de menschen het nodige voedzel met Aaken moest aanbrengen. Des Saturdags zond men vierhonderd zwaare brooden naar buiten, aan de Landlieden der omliggende Dorpen: deeze noodlydenden staken de | |
[pagina 442]
| |
handen door de daken hunner bouwvallige wooningen, en greepen na het brood, met een drift, die onbeschryvelyk is. Te Voorst, niet ver van den Yssel, benoorden Zutphen, had de braave Leeraar Mol, die zyne menschlievenheid, in 't voorlede jaar, by gelegenheid van den rooden loop, zo overeenkomstig het character van een Evangeliedienaar betoonde, door de zieken dagelyks te bezoeken en geneesmiddelen aan te brengen, thans nieuwe blyken daarvan gegeeven; door menschen en beesten in zyn huis te brengen, zo dat op zyn studeerkamer zelfs vee geplaatst was. Hy voer zelf alle dagen rond, om de geenen die in nood waren by te staan. ----- De God des aanziens zy hem, in den dag der benaauwdheid, genadig, en vergelde hem na zyne werken!’ Soortgelyke voorbeelden van weldaadige menschlievendheid, zelfs met het gevaar des leevens, komen ons in dit verhaal veelvuldig voor. Tot een byzonder staal hier van strekke nog het loflyke berigt van 't gedrag veeler Keulenaars, in de deerniswaardige omstandigheden, aan welken veelen hunner Stads-en Landsgenooten bloot gesteld waren. ‘In die treurige gesteldheid van zaaken, berigt men, in welke de Overigheid haare loffelyke oogmerken niet alleen kon bereiken, hebben onderscheide persoonen van rang en stand voortreflyk uitgemunt. Zy, naamlyk, rustten verscheide schuiten toe, en moedigden, door aanzienlyke geschenken, kundige en bekwaame luiden aan, om den in nood zynde medemensch in zekerheid te brengen. ----- Het gebrek aan vaartuig vergoedde men, door kleine houtvlotten, deeze deeden goede diensten, want één éénig vaartuig van die natuur, het welk de geheimraad Sandte en du Mont, met behulp hunner buuren, ter hulpe voor de Geestelyken van St. Severius en de daarby liggende ellendigen, in haast hadden laaten timmeren, vermits men aldaar wegens de ysbergen geen andere vaartuigen kon brengen, heeft veelen het leeven gered: - ook verdient de tegenwoordige Brugmeester op den lyst der menschenvrienden niet vergeeten te worden. Hy redde, in eene geschikte order, die geenen het eerst, die aan het gevaar het meest bloot gesteld waren: veele menschen zyn aan hem, benevens God, hun leeven verschuldigd. In de rondsom liggende plaatsen by den Frankenpoort, waar de snel aandringende watergolven de muuren omver wierpen, en de Tooren oogenbliklyk dreigde omver te bonzen, heeft zig de tegenwoordige Domheer en Aartsbisschoppelyke Fiscus op de | |
[pagina 443]
| |
roemwaardigste wyze gedraagen. Hy had een schuit gekogt, hield denzelven geduurig in beweeging, en had het vergenoegen, om zyne menschlievende poogingen, door de redding veeler menschen, ryklyk beloond te zien. In de Pastory van Joannes den Dooper zag men een schipper, wiens naam het ons leed doet niet te kunnen melden, de doodsgevaaren tarten, om zyne Mede-Christenen van den dood te verlossen: ----- zyn naam blyve eeuwig in het boek van Gods Alweetenheid, ter zyner eeuwige gelukzaligheid, aangetekend! - Van den bovenlandschen Schipper Remp moet ik tot zynen bestendigen lof melden, dat hy met levensgevaar rondsom de ingestorte huizen heenvoer, de hulpelooze in zyn vaartuig nam, en als hy die uitgezet had, moedig tot zynen arbeid wederkeerde, zonder de minste hem opgedronge belooning te hebben willen aanneemen. ----- Neen: zeide hy - Ik vaar nu niet om geld. - Persoonen van geringe opvoeding gevoelden in die nood de banden der menschelykheid klemmen, en wierden door liefde aangedreeven, om hunnen plicht te vervullen. - Abel, de knegt des brugmeesters, die, zonder vermoeijing, met ongemeene voorzichtigheid de bevelen van zynen Meester uitvoerde, eilde eenige menschen, die aan het oogenschynlykste gevaar bloot stonden, te hulpe: zyne vrouw, die mede van het water ingeslooten was, schreeuwde hem toe haar en zyne kinderen te redden; maar hy riep dat zy geduld zouden hebben, aangezien zy niet in levensgevaar waren, en hy eerst deezen, die in doodsangst waren, moest helpen, gelyk hy deedt. ----- Niemand is bekwaam het verhevene in deeze handelwyze te gevoelen, of hy moet ooggetuige der gemelde ellende geweest zyn.’ |
|