Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 427]
| |
Verhandelingen, uitgegeeven door de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem, XXI Deel. Te Haarlem, by J.v. Walré, 1784. Behalven het Voorwerk, 274 bladz. in gr. octavo.Eene verscheidenheid van Verhandelingen stelt den Liefhebberen van verschillende oefening, in dit Deel, weder een aantal van onderwerpen voor, die hunnen onderzoeklust met vermaak kunnen bezig houden. ----- De eerste plaats bekleeden hier de Aanmerkingen van Dr. A. Verryst, over het nuttig gebruik van den Cortex Peruvianus, in de zedert eenige jaaren in Holland en andere Provincien epidemicé geregeerd hebbende kwaadaartige Herfstkoortzen. Ze dienen grootlyks om het gebruik van dit hulpmiddel aan te pryzen, en te toonen hoe men 'er zig met de meeste vrugt van bedienen kan; naar uitwyzen der ondervindinge, en overeenkomstig met den aart deezer ziekte, mitsgaders de natuur der werkinge van dit hulpmiddel. De Heer Verryst, dit alles in 't breede ontvouwd hebbende, doet daar benevens zien, hoe ongegrond de Heer Finke, Hoogleeraar te Linge, de Hollandsche Geneesheeren, wegens hunne behandeling deezer ziekte, berispe. ----- Eene volgende Verhandeling van Dr. M. du Pui gaat, over de ontbinding van de verduisterde Lens Crystallina in het wateragtige vogt van ons oog, en de voordeelen, welke daardoor verkreegen worden in de bewerkinge der herstellinge van het gezigt. Het geen zyn Ed. deswegens bybrengt vordert de opmerkzaamheid van des kundigen, om verder na te gaan, in hoe verre deeze manier van oogligten den voorrang hebbe, boven het wegneemen der Cataracte, door middel van eene opening in 't Hoornvlies te maaken. ----- Wyders verleent ons de Heelkundige E.P. Swagerman een Vervolg zyner Verhandelinge van de Vaten der Planten. In 't voorige gedeelte de Bolplanten nagegaan hebbende, breidt hy in dit zyne onderzoekingen verder uit over de Kruiden; met oogmerk, om, by eene volgende gelegenheid, van de Heesters en Boomen te spreeken, en als dan het een met het ander te vergelyken. By eene naauwkeurige beschryving deezer Vaten, en ontvouwing van derzelver standplaatzen, in onderscheiden soorten van Kruiden, voegt zyn Ed. eene nadere opheldering omtrent de genomen proeven, betreklyk tot het algemeen aangenomen | |
[pagina 428]
| |
gevoelen, dat de beschreeven Vaten alleenlyk lugtvoerende zouden zyn; en tevens hegt hy 'er aan, een berigt van zyne gedaane ontleedkundige bewerkingen, die den beminnaaren van zodanige naspooringen te stade kunnen komen. Hierby is geplaatst eene nadere beschryving en afbeelding eener wanstaltige roede en van den open pisweg in een kind van drie jaaren waargenomen, door A. Bonn Hoogleeraar in de Ontleed- en Heelkunde te Amsterdam; dienende ter ophelderinge van een vroeger deswegens medegedeeld berigt. ----- Vervolgens ontmoeten we eenige aantekeningen van den Heer A. Roskam Kool, behoorende tot de Kaart van het Hondsbosch en Duinen te Petten, in het jaar 1730, uitgegeeven door Hendrik de Leth te Amsterdam, en door den Heer Jan Lukas van den Tooren te Alkmaar in 't jaar 1782 gedeeltelyk verkleind; voornaamlyk dienende, om de juiste afneeming van hetzelve Hondsbosch in den tyd van 52 jaaren aan te duiden: met de beschryving, door opgemelden Heer van den Tooren, van eene nieuwe uitvinding, zo men vermeent, volgens welke men zeer naauwkeurig en gemaklyk Kaarten enz. verkleinen kan. Het Kaartje met de nevensgaande aantekeningen verleent ons een juist verslag van de aanmerkelyke afneeming van den Hondsbosch, en het berigt nopens de verkleining van 't Kaartje, met eene naauwkeurige aftekening van het daartoe gebruikte middel, geeft eene opheldering hiervan aan de hand, die in meer gevallen haare nuttigheid kan hebben. ----- Voorts wordt ons hier medegedeeld eene Verhandeling over den aart en behandeling der natuurlyke en ingeënte Kinderpokjes, door den Heer P. Rose Roume de Saint Laurent; in welke die Heer, na 't voordraagen eeniger aanmerkingen over dit onderwerp in 't algemeen, een berigt geeft van zyne daarin zeer gunstig geslaagde verrigtingen op het Eiland Granada, met aanwyzing van 't geen men daaromtrent, zyns agtens, bovenal in 't oog moet houden. ----- By deeze Stukken is ook geplaatst het Antwoord van den Franeker Hoogleeraar A. Ypey, betrekkelyk tot de Texelsche Zeegaten. Naar het beloop der vraage is de Verhandeling drieledig: gaande eerst over den oorsprong der Texelsche Zeegaten; vervolgens over de veranderingen, welken de Zeegaten door den tyd ondergaan hebben; en eindelyk over den invloed, welken de veranderingen der Zeegaten, op de Zuiderzee, het Ye en de nabuurige Kusten, gehad hebben. De Hoogleeraar oor- | |
[pagina 429]
| |
deelt, dat hy uit het deswegens verhandelde het volgende met genoegzaame zekerheid mag besluiten. ‘I. Dat, hoewel het tydstip der afscheuring van Texel, van den vasten Wal, niet naauwkeurig kan bepaald worden, de hierdoor ontstaane Breuken eerst omtrent het jaar 1396 eene genoegzaame wydte en diepte hebben gekreegen, om, ten opzichte der Zuiderzee, den naam van Zeegaten te verdienen. II. Dat deeze Zeegaten, wegens het afspoelen en aangroeijen der Duinen, of het verloopen der Gronden, aan geduurige veranderingen onderhevig zyn, die geen mensch, zonder eene opvolging van naauwkeurige Waarneemingen, kan bepaalenGa naar voetnoot(*); doch dat zy, ten minsten in den jaare 1570, reeds in staat zyn geweest, om meer water aan te voeren, dan men na dien tyd nog ooit in de Zuiderzee gehad heeftGa naar voetnoot(†). III. Dat het eindelyk niet de Texel-, maar de Vliestroom is, die in het Ye en voor de nabuurige Kusten hoog water veroorzaakt, en dat daarom de Uitwerkzels, aldaar door de Vloeden voortgebragt, uit den loop van dien Stroom moeten worden verklaard.’ | |
[pagina 430]
| |
Op deeze Verhandeling volgt een Vertoog van Dr. F.X. Burtin, over het versteende Wormagtige Hout, dat tusschen Brugge en Gent, in Vlaanderen, gevonden wordt. Men vindt naamlyk aldaar, naby het dorp Alteren, in 't eertyds moerassige gedeelte eener nu drooggemaakte Vlakte, zeer veel versteend Hout, dat grootlyks van de Zeewormen doorvreeten is, en welks Wormgaten meerendeels met Chalcedoon gevuld zyn, doch waarin ook deelen voorkomen, die de hardheid van Jaspis hebben; terwyl 'er anderen zyn, die niets vertoonen, dan eene zeer buigzaame en ligte Asbest, en zelfs eene soort van Asbest-Meel, voortkomende van het Federweiss der Duitschers. De Brusselsche Geneesheer leid uit de omstandigheden af, ‘dat de Zee wel eer de nabuurschap van Alteren bespoeld hebbe;’ en verder, ‘dat de bestaanlykheid der Zeewormen op onze Kusten van een zeer ouden datum zy.’ Vermids nu dit beweerde steunt op het denkbeeld, dat deeze Wormgaten daadlyk aan Zeewormen toe te schryven zyn, zo bepaalt zyn Ed. zig, in de eerste plaats, tot het aantoonen van de volmaakte overeenkomst tusschen de blyken der Zeewormen in het zelve, en de eigenlyke Zeewormen. 's Mans opgegeeven berigten hiervan loopen eenpaarig te samen, om ons deswegens te verzekeren, en dit zo zynde, dan vervalt het zeer algemeen aangenomen denkbeeld, dat deeze Wormen niet op onze Kusten geweest zyn voor de maand September des jaars 1732; het welk aanleiding gegeeven heeft, om derzelver verschyning voor eene byzondere straffe des Hemels te houden; waaromtrent hy niet ten onregte deeze aanmerking maakt. ‘Daar steekt geen kwaad in, het Volk in zynen pligt te houden, door heilzaame vreeze, 't zy Menschelyke 't zy Goddelyke; maar het is niet pryswaardig, de algemeene onkunde der Menschen voedzel te geeven, door het Goddelyk vermogen in 't spel te brengen, ten opzigt van Gebeurtenissen, die afhangen van louter Natuurlyke oirzaaken!’ ----- Na 't afhandelen hiervan gaat hy over tot het onderzoeken van den Steen, waarin het Hout veranderd is, en van de Stoffe, die 'er de Wormgaten van opvult. Onze oplettende Natuuronderzoeker slaat alles hier toe behoorende naauwkeurig gade, en tragt zyne verdere ontvouwing van de daarin voorkomende byzonderheden bovenal te doen dienen, tot verbetering van eenige misslagen, welken in de Natuurlyke Historie van den Amianth, (by hem het zelfde als | |
[pagina 431]
| |
de Asbest,) en Chalcedoon zyn ingesloopen; 't zy om dat men zig de moeite niet heeft gegeeven, van ze te onderzoeken, of om dat men algemeene gevolgen afgeleid heeft van enkele waarneemingen; aan welk laatste de dwaalingen, die men in de Natuurlyke Historie aangenomen heeft, zynes oordeels, meestal haaren oorsprong verschuldigd zyn. ‘Ik ben verzekerd,’ zegt hy deswegens, ‘dat niets de oprigting van gegronde Theoriën meer in den weg is, dan de vaardigheid, met welke men zig bevlytigt, om zyne Ontdekkingen waereldkundig te maaken, en daaruit algemeene gevolgen te trekken. Men zou deeze klip vermyden, wanneer men, 't geen men waargenomen had bekend maakende, zig te vrede hield met het voorstellen van zyn eigen denkbeelden over het Onderwerp, zonder, door kragt van Redeneeringen, die te willen doen doorgaan voor Zekerheden. Dus zou men alle de Ontdekkingen, door verscheidene over 't zelfde Onderwerp gemaakt, en hunne Denkbeelden daaromtrent vergelykende, ten minsten somwylen daartoe komen, om verzekerde Kundigheden, nopens verscheiden werkingen en voortbrengzels der Natuur te verkrygen; in plaats dat, zo lang de lust tot het maaken van algemeene Besluiten de overhand zal behouden, op die van waar te neemen, en zig te onderwyzen door vergelyking der Gebeurtenissen, de twistingen en onzekerheden altoos zullen duuren.’ Ten laatsten levert ons Dr. M. Houttuyn nog eene beschryving van den echten Benzoin-Boom en Kamser-Boom van Sumatra. Deeze naauwkeurige beschryving, welke van de vereischte Afbeeldingen vergezeld gaat, dient ter ophelderinge van eenige duisterheden daaromtrent. Men heeft naamlyk meer dan eene Eeuw een Virginischen Laurier voor den Benzoin-Boom gehouden; dan 't is ten volle blykbaar; dat dezelve zeer veel verschilt van den echten Benzoin-Boom, welke inzonderheid valt op het Eiland Sumatra, in deszelfs Noordelyke en middelste deelen, aan de Westkust. ----- Raakende den Kamfer-Boom is 't opmerkelyk, dat, schoon men al veel jaaren gesproken hadde van eene Kamfer, die in het Hout der Boomen gestold gevonden werd, en niet vervloog, welke veel kostbaarder was dan de gewoone Kamfer, sommigen zulks egter in twyffel trokken, of ten minste die stoffe voor geen echte Kamfer hielden. Maar deeze twyfeling en verdenking neemt de Heer Houttuyn hier geheel weg, met duidelyk | |
[pagina 432]
| |
te toonen, dat gedagte natuurlyke Kamfer weezenlyk bestaat, en van een byzonderen Boom komt, dien men, met reden, den echten Kamfer-Boom, mag noemen. Dezelve groeit op de Eilanden Borneo en Sumatra; en verschilt merkelyk van den Japanschen Kamfer-Boom, uit welks Hout, of ook uit de Bladeren en Wortelen, de gewoone Kamfer gedestilleerd wordt. Voorts heeft men by dit Deel nog gevoegd de Meteorologische Waarneemingen op Zwanenburg, geduurende het jaar 1781. |
|