| |
| |
| |
Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen.
J.G. Herder, Brieven over de beoefening der Godgeleerdheid. Eerste en Tweede Deel. Uit het Hoogduitsch, door W. van Hamelsveld, Predikant te Westbroek en Achttienhoven. Te Amsterdam, by J. Weppelman, 1785. In groot octavo, 366 bladz.
In deze Brieven levert de Heer Herder aen een Jongeling, die zich op de Godgeleerdheid toelegt, de noodige onderrichtingen ter beoefeninge van dezelve, en bepaelt zich in 't eerste Deel tot het geen hem omtrent de Schriften des Ouden Testaments in agt staet te nemen; waerop hy het tweede Deel schikt, ter overweginge van 't geen omtrent de Schriften des Nieuwen Testaments in aenmerking komt.
Zyne eerste hoofdles is, dat men den Bybel menschlyk moet lezen, als een Boek van menschlyk Schrift en Tael, dat is, met ter zyde stellinge van alle dweepachtige denkbeelden, en een recht gebruik der Oordeelkunde; gedragende zich hierin, gelyk men met andere Schriften handelt, welker inhoud men tracht na te gaen. En hieraen hecht hy wyders ene oordeelkundige beschouwing van den inhoud en schryfwyze der Boeken des Ouden Testamentes, met nevensgaende aenmerkingen zo over het algemene dier Schriften, als over enige byzondere Stukken uit dezelven. Voorts besluit hy dit eerste Deel, met ene over veging van de Godlykheid dezer Schriften, benevens derzelver bewaring, mitsgaders van hunnen tegenwoordigen toestand; en 't voordragen van zyne bedenkingen, zo over ene vereischte uitgave van dezelven, als over den oorsprong van het Letterschrift, met betrekking tot deze Boeken. ----- Het tweede Deel vangt aen met ene beschouwing van 't oogpunt, dat ons de Schriften van het N.T. vergeleken met die van het O.T. geven, waer uit de Heer Herder voorts aenleiding neemt, om de schryfwyze dier Schriften na te gaen, en de geloofwaerdigheid van derzelver Schryveren te toonen; met aenwyzinge der ware en valsche Steunzels van den Godsdienst van Jezus.
| |
| |
Wyders handelt hy over de gelykenissen van Christus, de voorzeggingen, voorbeelden en andere aenhalingen uit het O. in het N. T; als mede over de verschillende wyzen van verklaringen dezer stukken. Ter dier gelegenheid neemt hy ook in overweging, wat men te oordeelen hebbe, over het dichtmatige gebruik dat men van de Euangelische Geschiedenissen maekt; en na deze soort van uitstap keert hy weder tot de aenhalingen, en de te veelvuldige zogenaemde ophelderingen der Uitleggeren; het welk hem vervolgens byzonder stil doet staen op den inhoud der Openbaringe van Johannes. Hierby komen nog enige bedenkingen over het lezen der Schriften des Nieuwen Testamentes; en eindelyk verledigt zich onze Schryver tot een onderzoek na de redenen van beoefening der Godgeleerdheid, waerin hy zynen Jongeling waerschouwt, tegen de verkeerde oogmerken, waerdoor zommigen in dezen gedreven worden; nopende hem tevens om zyn eigen hart deswegens te onderzoeken, en hem daeromtrent te onderrichten, wanneer hy belooft zich hier over nader te zullen verklaren. ----- Aen 't slot van zommigen dezer laetste Brieven heeft de Heer Herder, by manier van uitspanning, enige byvoegzels gehecht, die meerendeels vernuftige bedenkingen behelzen. ----- Onze Autheur, die zich geenzins aen de gewoone denkwyze verbind, en, gelyk men zegt, zyn eigen weg bewandelt, verleent in deze Brieven ene reeks van overdenkingen, nopens de overwoogen onderwerpen, die wel een gezet nadenken waerdig zyn. Opmerkzame Lezers, die een onderscheidend oordeel bezitten, zullen 'er met vrucht gebruik van kunnen maken. Men neme tot ene proeve 's Mans eersten Brief, die de groote hoofdstelling behelst, op welke hy voorts bestendig blyft bouwen.
‘Dit blyft over, myn vriend! de beste beoefening der Godgeleerdheid is de beoefening van den Bybel, en het beste lezen van dit Godlyke boek is als men het menschlyk leest. Ik neem dit woord in den uitgestrektsten zin, en in de sterkste betekenis.
Menschelyk moet men den Bybel lezen; want het is een boek door menschen voor menschen geschreven, menschelyk is de taal, menschelyk de uiterlyke hulpmiddelen, met welke het geschreven en bewaard is; menschelyk is ook de zin, waarin het verstaan kan worden, de hulpmiddelen, die het verklaren, het geheele oogmerk en het nut, waartoe het gebruikt moet worden. Gy moogt dus
| |
| |
vast geloven, dat, hoe menschelyker (in den besten zin van het woord) gy het woord van God leest, gy des te nader komt aan het oogmerk van deszelfs Auteur, die de menschen naar zyn beeld schiep, en in alle werken en weldaden, waarin hy zich als God aan ons vertoont, zeker menschelyk handelt.
Gelooft gy niet, dat ik u hier mede eenen niets beduidenden locus communis wil zeggen? neen, myn vriend! de gevolgen van deze grondstelling, wel begrepen, en in derzelver uitgestrektheid overwogen, zyn misschien van belang.
Voor eerst word volgens dezelve zo menig bygeloof uitgesloten, als ware de Bybel, tot op iedere kleinigheid, van zyne schryfstof, pergament of papier, griffel of pen, tot op dien, welke het een of ander gebruikt, tot op iedere streek of karakter van schrift, en taal bovenmenschelyk, bovenaardsch; mits dien geheel ongemeen, zonder vergelyking, aan geen bedrog noch dwaling onderworpen, aan te bidden, en niet te onderzoeken, niet te bestudeeren noch te toetzen. Waarlyk eene kwaade grondstelling, welke iemand, die dezelve, wegens haare geliefde Godlykheid aanneemt, niet anders dan te menschelyk, dat is, lui en dom maakt, hem eenen doek voor de oogen bind, en nu vraagt; of hy geen licht ziet? ----- Of iemand, die den Bybel afschryft, thans op eenmaal een onfeilbaare God word, kunt gy terstond gewaar worden, wanneer gy met zynen afschryver een proef wilt nemen. Hy zal thans schryven, gelyk hy anders schreef, te weten: naar dat hy nauwkeurigheid, vlyt, kunde in taal en zaken, tyd, geduld en eene leesbare hand heeft; de Godheid zal hem, om dat hy juist den Bybel schryft, geen van alle deze dingen door een wonder veranderen. Dit is niet misschien zedert de Boekdrukkunst zo geworden, maar altyd en te vooren veel meer zo geweest. Geen pergament bekomt eene vaster natuur, om dat het den Bybel vervat, en geen inkt word daarom onuitwisbaar. Hebreeuwsche punkten en letters leggen hunne natuur niet af, om dat zy voor tegenwoordig tot het boek der boeken behoren, en al het geen de tyd aan eene taal doet en verandert, behoud ten vollen zynen gang. Dit zyn geene gissingen maar Daadzaaken; van dien aart is ook al het geen hiervan afhangt. Verban gy ook den laatsten zuurdeeg van die gedachte, als ware dit boek in zyne uiterlyke gedaante en stoffen geen boek, gelyk andere boeken,
| |
| |
b.v. dat in hetzelve geen verschillende leeswyzen kunnen zyn, om dat het een Godlyk boek is; 'er zyn in hetzelve verschillende leeswyzen, (en ééne leeswyze kan alleen de waare zyn,) dit is eene daadzaak, geen meening. Mitsdien moet men zich daarmede inlaaten, tusschen dezelve onderscheid maken en verkiezen, en 'er is eene wetenschap aangaande deze keus en onderscheiding, gelyk by elk ander menschelyk boek. Hierin is de Bybel in een zeker opzicht het menschelykste van alle Boeken, want hy is volgens zyn grootste deel en gronden bykans het oudste. Hy ging door zo veele banden, volken en tyden, en hoewel de Voorzienigheid door natuurlyke middelen heel byzonder voor het behoud en de bewaring van denzelven zorgde, wy ook omtrent het geheel van zyn oogmerk en inhoud, zo ver het voor ons dient, van zyne onvervalschtheid zeker kunnen zyn; zo moeten wy echter deze nooit a priori bewyzen, als of dit boek als in den Hemel geschreven was en niet op Aarde; door Engelen en niet door menschen. Door zulke vooronderstellingen doen wy den Bybel geen eer aan, maar schande en nadeel: een groot deel der onbeschaamdste tegenwerpingen tegen denzelven is, uit dit nietswaardige tuighuis, genomen, en menige tegenstanders stryden nog doorgaans op het veld, als of zy voor Mahomeds Koran en Gabriël, die hem van den Hemel bragt, streden. Ik wil niet van de party zyn; niet om dat de vyand te geducht, maar om dat de geheele strydplaats veengrond is. Ten minsten voor eenen jongen Godgeleerden is dergelyke onbewezene, deels ook openlyk onwaare en fabelachtige, voorstelling gewis nadeelig. Zy bedekt en verblind hem het gezicht en het verstand; zy slaat zynen vlyt om te onderzoeken, te verzamelen, te beproeven, gezond te verklaren, in kluisters, en maakt, wanneer hy ze heeft, de zeker goede gave van God, het natuurlyk verstand en oordeel, onbekwaam. Veelen hebben het ronduit gezegd, ik kan geen boek lezen, dat geen boek, gelyk andere boeken, zyn
zal; en anderen zyn, na veel moeite en kwelling, op het laatst tot even dezelve verdrietige gerustheid gekomen. Luther, die een zuiver, voortreflyk vernuft was, heeft zich met moeilyke bottigheden van zodanigen aart in het geheel niet opgehouden; en ik ben zeker dat het geen goed verstand doen kan of zal. Ten minste ben ik 'er by meer dan één onderwerp getuige van, hoe zwaar het is, om iemand tot den waaren zin en inzien in het gebruiken van
| |
| |
den Bybel te brengen, als 'er eenmaal dergelyke vuile dampen van nonsense in hem zyn. Hy gelooft altyd; wanneer hy den Bybel opneemt, dan neemt hy geen boek op, en geeft zich dus geene vryheid om te zien het geen hy ziet, te hooren het geen hy hoort. Hemelsche schimmen zweven hem voor de oogen, gedaanten uit het ryk van Peris en Neris, dikwils ook in waarheid, voordeel en betrekking, gedaantens uit dit gewest. Dat het ergste is, hy leert door deze schemering, in zyne jonge jaaren, hulpmiddelen verachten of verwaarlozen, welker gebrek hem naderhand altyd aankleeft, in een zeker opzicht onherstelbaar blyft, en hem misschien geheel, dewyl geene naaktheid zich vertoonen wil, gelyk zy is, tegen het beter licht van welgebruikte hulpmiddelen, ten laatste in het harnasch brengt. Den grond van het laatste weet hy misschien zelf niet, en dan is het bygevolg te erger: nu stryd hy voor de zaak van God en den Bybel, terwyl hy eigenlyk voor zyn gebrek aan waare kundigheden en hulpmiddelen, dat is, voor het vlies van zyne oogen stryd.
Veracht derhalven niet, myn vriend! de kundigheden, die u tot zodanig gebruik van den Bybel worden aangeboden; het blyft voor uwe rype jaaren toch naderhand voorbehouden, welk gebruik gy daarvan maken wilt. Laat u het misbruik, de dikmaals regt verkeerde toepassing der zogenaamde Bybelsche oordeelkunde, die u voor oogen is, niet afschrikken; maar leer taalen, verwante taalen, maak u de grondregels van deze schoone, geleerde en wysgerige wetenschap eigen, verzamel het geen gy daar toe verzamelen kunt, al diende het 'er maar van verre toe. Heb vroeg een exemplaar van den Bybel in zyne grondtaalen, waarin gy op doorschoten papier varianten, tegenwerpingen, gissingen, aanmerkingen, regels voor een toekomend gebruik, aantekent: Dan oordeel voor tegenwoordig nog niet. Gy zyt nog te jong; misschien is ook nog deze geheele Studie, inzonderheid over het Oude Testament, te jong, dan dat het een rype uitspraak toelaat. Tien of twintig jaaren verder zult gy, en over 't algemeen wy, op eene andere plaats zyn, dan wy tegenwoordig zyn. Wy zullen menige Kritische stellaadje verwerpen, vermits 'er de muur van het gebouw is, die gebouwd moest worden: wy zullen menige zaak als zeker aannemen, die ons thans nog zeldzaam schynt, en wy zullen 'er ons niet kwalyk by bevinden. Weest tot zo lang aan eene By gelyk, die haren Honing uit alle en al- | |
| |
lerleie Bloemen verzamelt; alleen het zy honing het geen zy verzamelt, geen vergift of ontuig. Behoud altyd uwe Kinderlyke eenvoudigheid en hoogachting voor den Bybel, als gy hem zelfs in de handen van zyne Kritiken zomtyds zeer ontheiligd ziet; de Kritik had daar aan alleen toevalligerwyze schuld. Een Taalkundige en een Uitlegger zyn twee heel onderscheiden wezens, gelyk wy ook by zo veele beroemde taalkundigen van nieuwe spraaken zien: Zy kunnen de taal verstaan en den Auteur in het geheel niet; voor zynen eenvoudigsten zin, ik laat staan, voor de schoonheden van denzelven, hangt hun een dekkleed. Dus kan en zal het waarschynlyk
met de taalmeesters van den Bybel ook zyn, even daarom dewyl hy het oudste, eenvoudigste, zakelykste boek is; maar nogthans blyft een taalkundige op zichzelven (zyne kortzigtigheid uitgezonderd) eene goede, nuttige, onontbeerlyke zaak, ja in het spraakkundige en in kleinigheden van de Kritik doet dikwils zyne kortzigtigheid dienst. Met één woord, myn vriend! verzuim niets van het geen 'er tot de Godgeleerdheid en derzelver toestel behoort, maar vergeet niet, dat de toestel niet de zaak zelve, noch de stellaadje het gebouw is: dit zal u zo wel voor de Kritische stoutheid, dat waar vergift voor een gezond verstand, als voor de Onkritische lafheid en dweepery bewaren.’
|
|