| |
Briefwisseling tusschen de Familie en Bekenden van den Vriend der Kinderen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerste Deel. Te Haarlem, by C.H. Bohn en Zoon, 1785. Behalven de Voorreden, 209 bladz. in octavo.
Een soortgelyk onderwys als de Vriend der Kinderen voorheen gegeeven heeft, door het mededeelen van den weg, welken hy hield in het opvoeden zyner Kinderen, verleent hy ook in dit Geschrift; met dit onderscheid, dat zyne Kinderen, nu tot meerder jaaren gekomen zynde, de bekwaamheid ver- | |
| |
kreegen hebben, om met elkanderen briefwisseling te houden. Tot een geschikten overgang van het eene Werkje tot het ander, laat hy vooraf gaan een berigt van het character en de omstandigheden zyner Kinderen, met nevensgaande aanmerkingen over de opvoeding, by 't toeneemen der jaaren. Zyne twee Zoonen buiten 's huis verzonden hebbende, Karel op eene Academie, onder 't opzigt van een Hoogleeraar, en Fredrik op een Comptoir, onder 't bestier van een Koopman, zo ontstaat hieruit eene briefwisseling tusschen hen, en de t'huis gebleeven Zusters; waarby ook nu en dan Brieven zo van den Vader zelven, als van de voorheen bekende Vrienden, komen. De verschillende characters der Persoonen met welken Karel en Fredrik inzonderheid verkeeren, de verscheidenheid der omstandigheden in welken zy zig nu en dan bevinden, midsgaders voorkomende gelegenheden, geeven hier eene ruime stof van veelerhande onderwerpen, om over dezelve leerzaam te schryven. Nu en dan worden 'er ook vertellingen, dichtstukjes, raadzelagtige voorstellen en dergelyken ingevlogten, die de briefwisseling nog meer verlevendigen. De Opsteller van dit Geschrift houdt dus hier, even als in 't voorige Werkje, het aangenaame en nuttige bestendig in 't oog, en deeze Briefwisseling is derhalve recht geschikt, om der Jeugd een leerzaam onderwys in handen te geeven, waarvan ze met vermaak een weezenlyk nut kunnen erlangen. Tot een voorbeeld verstrekke de volgende Brief van Karel aan Lysje.
‘Ik ben nog, zo ik hoope, uw liefste en beste Broertje, gelyk gy my altoos gewoon waart te noemen, als gy in een goeden luim waart; zo als gy, myn zoete Lysje! altoos myn liefste, myn beste Zusje waart, en nog zyt Het doet my nog goed, als ik herdenk, en dit zal u ook nog wel heugen, dat, toen de beminnenswaardige Gravin van H...aan u vraagde, wien gy van uwe broeders en zusters het meest beminde, gy aanstonds met een vriendelyken lach op my keekt. Hierom hangt uw Silhouëtje, agter een glas in een zwart verguld Lystje gezet, onder myn spiegel, ook het bovenste, en nooit zie ik het aan, of ik geef het een zoenhandje. Maar ik ben gansch niet in myn schik, dat de tekenaar u zulk een vies opgeschort bovenlipje, - kortom zulk een ongunstige houding, gegeeven heeft. Hy heeft het zekerlyk getroffen dat gy in geen goed humeur waart. Begryp eens, Meisje lief! welke slegte gevolgen een ongunstig gelaat hebben kan. Elk, die hier uw afbeeldzel ziet, zegt; dit kan onmogelyk het Silhouët van dat vriendlyke, vrolyke, geestige en schertszende Lysje wezen, welk wy in den Vriend der Kinderen zo lief gekregen hebben. Dan sta ik als een arm zondaar te kyke, en moet, daar ik u niet benadeelen of geene onwaarheid spreeken wil, my redden zo goed als ik kan met een “mogelyk, waarschynlyk of enz.” “Mogelyk heeft zy zich
| |
| |
met eene naalde geprikt, dat zy daardoor haren mond wat vertrok:” “waarschynlyk heeft het Meisje, dat toch een recht gierzwaluwtje is, niet stil genoeg gezeten:” “Of...'er moet iets anders aan gehaperd hebben” Verbeeld u hier uit nu eens, myn lieve Kind! welk eenen slegten indruk een donker gezigt maaken moet by de geenen die het Origineel zelve voor oogen krygen, daar men uit den blooten omtrek op zwart papier zo ongunstig over U oordeelt, en daar de fouten nu nog op den tekenaar kunnen geschoven worden. Waarlyk, het is onder de menschen eene meestal doorgaande gewoonte, dat zy uit de gunstige of ongunstige wezenstrekken de goede of kwaade gesteltenisse onzer ziele afmeten: en ingevalle ik niet zo veel goeds en schoons van U wiste, ik zou uit deze afbeelding ook geen zeer gunstig oordeel over u vellen. ----- By deze gelegenheid valt my eene historie in, die ik ergens, waar weet ik niet meer, gelezen hebbe.
'Er was eens een zeker Prins, die een huwelyk wilde aangaan. Nu moet gy weten, dat zulke aanzienlyke persoonen juist terstond niet op reis gaan, om eens te zien, welke Prinsesse hun meest gevalt; want dit vereischt te veel omslags en kosten: neen; zy laten doorgaans zich het Portrait bezorgen van die Dame, op welke zy het gemunt hebben. Deze jonge Prins dan had van zekere Dame hooren getuigen, dat zy zeer vermaard was, niet alleen om hare schoonheid, maar ook inzonderheid om haar verstand, geest en smaak. Hy zond derhalven eenen Schilder derwaards, en liet, onder zeker voorwendzel, om haar Portrait verzoeken. De Schilder kwam by haar, en zy ging zitten. Niettegenstaande hy hare schoonheid bewonderde, vond hy haar echter op dien dag zo donker van gezigt, dat het hem speet, haar op die wyze te moeten schilderen. Dan, hy hoorde dat zy op eene harer Kameniers zeer t'onvrede was, om dat die, volgens hare gedagten, een hairlok niet goed vastgemaakt had: des verzogt hy zeer beleefdelyk, onder een gemaakt excuus, uitstel tot den volgenden dag. ----- Des anderen daags was het al weder dezelfde vertooning. Hy begon haar evenwel met kryt of houtskool te schetzen, in hope het den derden dag beter gelukken mogt. Toen zeide men hem in vertrouwen, dat zy hare Chocolade te schielyk gedronken, en daar door haren mond gebrand had. Op den derden dag ging het niet beter. Toen was zy door het blaffen van een hond, die op het voorplein van 't Slot aan eene ketting lag, wakker gemaakt. ----- Hy bleef dus met zyn stuk op zyne plaats zitten, waarover de Vorstelyke Ouders hem hun ongenoegen betoonden: doch hy, die, gelyk meest alle Schilders, niet zeer onnozel was om te durven zeggen daar het op staat, verklaarde hun de gansche zaak ronduit. De Ouders spraken haar, op nope van verbetering, hier over eens ernstig aan. Zy beloofde alles, (want zy had te veel verstands om de billykheid
| |
| |
dezer vermaaning niet te bezeffen,) en zettede zich op nieuws weêr ter neder.
Intusschen ergerde zy zich hierover derwyze, dat zy nog wel tienmaal knorriger gedaante toonde dan te vooren, te meer, daar zy niet gewoon was veel tegengesproken te worden, maar meestal haren zin te volgen: en de Schilder, die hier over ook verdrietig wierd, dagt, mogelyk doet zy het 'er om, en wil het niet anders hebben; des hy zich getroostte haar uit te schilderen, zo als zy was, hoe zeer ook elk het hoofd hier over schuddede: en met dit afbeeldzel vertrok hy. Op weg zynde, treft hy, in zekere Herberg, daar hy ververschte, een aartig boerinnetje aan, die wel niet zo mooi was, maar in welker gelaat de vrolykheid, vergenoeging, gelatenheid en zagtmoedigheid, die haar bezielden, zigtbaar doorstraalden; des zy hem zo bevallig voorkwam, dat hy haar op een dekzel van een doos uitschilderde. Aan 't Hof weder te rug gekomen zynde liet hy den Prins zyn eerste stuk zien. Hoe! zeide die, is dat die Prinses, van welker verstand men zo veel ophefs maakt? - 't is waar, zy is mooi. Maar, - die rimpel tusschen hare oogen. ----- Die wegtrekkende hoeken aan haren mond, die opgeschorte bovenlip! ----- Alles duidt aan dat zy een hoofd vol eigenzinnigheid en grillige luimen heeft. Neen, deze smaakt my niet; 'er moeten trekken van helderheid, bevalligheid en vrolykheid in het gelaat te zien zyn van haar, welke ik tot myne Echtgenote verkiezen wil; want zy dient my niet alleen in myn zwaaren post van Regeering te verligten, niet slegts my, maar ook alles, wat rondsom haar zweeft, gelukkig te maaken; zy moet myne onderdaanen verheugen, en in aller harten, even gelyk de koesterende stralen der lieflyke Lentezon, een nieuw leven en verkwikking uitstorten. De Vorst lag het Portrait weg, en vraagde by toeval, of hy op zyne reize ook iets anders, zyner opmerking waardig, getekend had. Hierop liet hy hem de doos zien, op welke het Boerinnetje afgebeeld was. Doch toen riep de Vorst in verrukking uit: ô! Gy Spotvogel! Gy hebt my eens willen verrasschen! Neen, neen! het eerste is
zekerlyk het afbeeldzel van een Boeren-meisje, en het laatste van de Prinses. Na veele sterke betuigingen des Schilders, dat het zo niet ware, riep de Prins andermaal uit, jammer is het zeker! dat de Natuur zich hier zo vergist heeft, deze verdiende veeleer die Prinses, en de andere het Boeren-meisje te wezen! ----- Het gevolg hiervan was, dat zy, alleen door hare grillige luimen, zichzelve het geluk benomen had van eene Koningin te worden: want kort daarna wierd de Prins tot Koning gekroond in zyns Vaders plaats, en verzogt toen eene Prinsesse ten huwelyk, die, schoon met minder schoonheid en bekwaamheden pronkende, meer bevalligheid en liefdryker harte in haar gelaat en gedrag blyken liet, en dus in allen opzigte aan zyne verwagting beantwoordde. - Over uw Silhouët denk ik zekerlyk niet gelyk die Prins,
| |
| |
want ik ken U te edel en goed van harte, en verbeeld my my telkens alle die kleene levendige en geestige wezenstrekken; uwe vriendelyke drift, met welke gy my zo dikwyls uwe genegenheid te mywaards verklaarde; ja ik berinner my nog geduurig die aangenaame ogenblikken, dat ge naast my zat, om my wat te vertellen, of eenige vertellingen van my te hooren; terwyl Julia, aan myne andere zyde gezeten, ons door haare geestige aanmerkingen en vragen dikwyls lachen deed; hoe ik by uwe Schouwspelen zo veel als Toneelmeester was; of U eenige Fabeltjes opgaf, die gy dan tot myn groot genoegen in nuttige gesprekken veranderde, en die U menigen verstandigen inval deeden voortbrengen, daar ik zelfs nooit op gedagt had.
Als ik uw Silhouët aanschouw,
Dan denk ik menigmaal, ik wou,
Dat ik 't Origineel hier zag,
Al ware 't slegts een halven dag.
Ziet gy nu wel? zo lief heb ik u, dat ik al haast een poëet worden zou. Maar, in 't voorbygaan, en te gelyk in vryheid, moet ik u eens wat zeggen! gewen u toch van niet zo schielyk boos te worden om een party beuzelingen, en gy zult nog oneindig liever zyn. 'Er ligt nu eene dubble verpligting daaromtrent op u: want hierdoor zult gy aan het zagtaartig Juliaatje een goed voorbeeld geven. Gy weet, dat zy u in alles naäapt. Doet zy dit in uwe vlytigheid, in uwe bezigheden en goede eigenschappen, zy zou het ook in uwe gebreken doen. Als gy haar geduurig tegenspreekt, altoos anders wilt dan zy wil, dan zoudt gy haar zagt, haar aandoenlyk, harte bedroeven; en ik weet dat het uwe niet gevoeliger wezen kan: of zy zoude u langs hoe meer beginnen te wantrouwen, te vreezen, te ontvlugten, ja eindlyk te haaten; en gy zoudt dus doende in een hart, dat nu alleen voor liefde en vriendschap als geschapen schynt, de zaden van vreeze en agterdogt strooijen: denk eens wat gy, die zulk eene aandoenlyke, zulk eene tedere, ziel bezit, u zelve naderhand te verwyten zoudt hebben! - Gy zyt ook niet in staat om te geloven, dat men dit zo terstond weder goed maken kan, als men maar wil; of dat die wonde zo schielyk weder geheeld zoude zyn; 'er blyft altoos, ten minsten, een kleen lidteken van over.....Maar, wat schryve en wryve ik niet al? - Ik schyne den Zedemeester wel by u te spelen, waartoe gy my immers geene oorzaak gegeeven hebt? ----- Ik mogt den ganschen brief wel aan stukken scheuren. Maar het is alleen de schuld van dien lompen Silhouërtrekker. Ik meende u alleen te toonen, hoe dikwyls ik, als uw liefhebbende Broeder, aan U denke, en ondertusschen kom ik daar met eene
| |
| |
geheele predikatie voor den dag! ----- Zo gaat het, als broeders of zusters zo veel in jaaren van elkander verschillen: dan denkt men al heel ligt bevoegd te zyn, om den jongeren te mogen berispen, of eenigzins de wet te stellen. Vergeef het my, myn lieve Lysje! en denk, daar vermoedelyk myne aanmerkingen u niet zeer treffen zullen, dat het u ook niet raakt. Laat ons veel liever van wat anders praaten.’
Hierop deelt Karel haar eene Fabel mede, die door een der Studenten was opgesteld; welke den Hoogleeraar vry wel voldaan had; doch tevens verzogt hy, dat de een of ander der Studenten beproeven wilde, of hy niet nog een anderen zin aan deeze Fabel konde geeven; 't welk Karel noopte, om 'er eene proef van te neemen, waarvan hy de uitvoering haar ook toezondt. - Deeze manier van de bekwaamheid der Jeugd te toetsen, door haar het zelfde onderwerp uit verschillende gezigtspunten te doen beschouwen en behandelen, kan zekerlyk haare nuttigheid hebben.
|
|