| |
| |
| |
Vaderlandsche Cronyk of Jaarboek van Holland, Zeeland en Friesland: van de vroegste tyden af tot op den dood van Hertog Albrecht van Beijeren; den zes- en twintigsten Graaf van Holland en Zeeland, voorgevallen in Wintermaand van den jare MCCCCIV; waarin ook verscheide zaaken, betreffende eenige Nabuurige Landen voorkomen. Te Leyden, by P. van der Eyk en D. Vygh. Te Amsterdam, by Jacobus van der Burgh en Zoon, 1784. Met Privilegie. Behalven het Voorbericht, 911 bladzyden in gr. octavo.
Deeze Vaderlandsche Chronyk behelst een beknopt verhaal der Geschiedenissen van ons Vaderland, inzonderheid van de Landen van Holland, Zeeland en Friesland; beginnende van de allervroegste tyden, en eindigende met den dood van Hertog Albrecht van Beijeren, den zes- en twintigsten Graaf en Heer deezer Landen, in wiens leevensverhaal, en wel voornamelyk in de drie laatste jaaren, de Uitgeever van dit laatste gedeelte deezer Chronyk eenigzins breedvoeriger, dan wel de Opsteller van de levensverhaalen der vroegere Graaven, geweest is. De Opsteller, namelyk, van het eerste gedeelte deezer Chronyk, werd, gelyk ons in de Voorrede bericht wordt, door den dood verhinderd deezen zynen arbeid te vervolgen, waardoor men genoodzaakt geweest is dit werk een tyd lang te staaken, tot dat eindelyk een ander kundig en weldenkend man zich opdeed, en aanbood, om hetzelve van onder de Drukpers te verlossen, en het levensverhaal van Hertog Albrecht van Beijeren ten einde te brengen; welk gunstryk aanbod de Eigenaars van dit Werk des te meer vergenoegen gaf, om dat deeze Man, behalven zyne kunde, ook in een zeer naauwe vriendschap verbonden was met den Vryheidlievenden en Historiekundigen Vaderlander, den Heere Mr. daniel van alphen, die, gelyk hy aan den overledenen Opsteller zeer veele oude Gedenkstukken, ter opheldering van de nog bedekte waarheid der Geschiedenissen van ons Vaderland, zeer edelmoedig had medegedeeld, nu ook aan Hem, die thans de zorg en voltooijing van dit Werk op zich nam, den vryen toegang tot de onder hem berustende en nog onuitgegeeven oude en echte Documenten en Charters, voor zo verre zulks tot de uitvoering van dit Werk nodig was, verleend, en tevens vryheid gegeeven heeft, om van alle de- | |
| |
zelve zodanig een gebruik te maaken, waardoor aan de duisterheid der Historiën eenig licht konde worden bygezet; zo dat hier niet alleen verscheiden Charters, door den evengemelden Heere van Alphen medegedeeld,
worden aangehaald, maar men ook eenige verhaalen van gebeurde zaaken vindt aangeteekend, die men te vergeefs by eenigen anderen Historieschryver zoeken zal, en door welke zommige duisterheden der Geschiedenis worden opgehelderd, terwyl men ook eenige, schoon weinige, oorsprongkelyke Gedenkstukken, die ons eenige, tot nog toe onbekende, gebeurtenissen mededeelen, ontmoet. ----- Voorts heeft de Opsteller van dit laatste gedeelte deezer Chronyk, in navolging van zynen Voorganger, hier eenige Staatkundige bedenkingen of aanmerkingen ingelascht, die, schoon dezelve wat lankwylig en van dien aart zyn, dat men ze niet ligt in een Chronyk zoeken zoude, echter de droogheid, die anders gemeenlyk aan diergelyk Werk eigen is, merkelyk verlevendigen, en des Schryvers welmeenende zucht voor de vryheid en onafhangkelykheid aanduiden. Ook vindt men onder den text verscheidene aanteekeningen geplaatst, waarin, en der Historiën en der Oudheden van ons Vaderland zomtyds eenig licht wordt bygezet, zo dat de liefhebbers der Vaderlandsche Geschiedenissen, hier of daar, wel iets zullen vinden, dat hunne aandacht waardig is.
Om een staaltje van des Schryvers styl by te brengen, zullen wy alleen, het geen hy by het slot van dit Werk, nopens den aart en het zedelyk gedrag van Hertog Albrecht aanmerkt, hier, by verkortinge, laaten volgen.
‘Sommigen, zegt hy, meeten zyne deugden op het alderbreedste uit, hem noemende een Vorst, die den Christen Godsdienst ten hoogsten beminde, en op alle wyze verdeedigde; godvruchtig, deugdzaam, vroom, goed, zachtmoedig, bescheiden en rechtvaardig; een ieverigen Voorstander der geestelykheid, een beschermer der behoeftigen, een getrouwen Vader zyner Onderdaanen; en wyders begaafd met alle zodanige loflyke hoedanigheden, welke een groot Vorst kunnen gezien, geëerd, en waarlyk bemind maaken. Anderen daarentegen beschryven hem als een wellustigen, wraakzuchtigen, lafhartigen, vreesachtigen, trotschen en kwistzieken Vorst. Wy nu hebben in de verschillende lotgevallen van zyn leeven gevonden, dat hy een mensch en een vorst was, die, en zommige goede, en zommige min pryswaardige hoedanigheden be- | |
| |
zat, zo dat men, (myns oordeels,) hem noch onder de beste, noch onder de slegtste, Vorsten tellen mag. ----- Dat hy niet vry was van heerschzugt, en geen bepaaling in zyn gezag kunnende dulden, maar steeds trachtende volstrekt onbepaald te heerschen, ook daarom ten uitersten geducht was voor de Steeden, deed hy al dra, toen hy het roer der regeering in handen kreeg, blyken; waarom ook de Steeden daartegen, met alle haare vermogens, waakten, en zich beieverden om haare natuurlyke Vryheidsrechten, loflyke Gewoonten, oude Herkomsten, en verkregene of erkende Gerechtigheden, met alle mogelyke zorgvuldigheid te bewaaren, en dus behoed te worden voor het meer en meer toeneemen van een al te zwaar knellende slaverny. ----- Daarenboven was deeze oude Hertog Albrecht, daar hy, trotsch en heerschzuchtig zynde, steeds haakte om zich in alles boven allen te verheffen, en dies ook zeer genegen was tot ydele pracht, mede niet vry te pleiten van schraapziekte en geldzucht, terwyl hem al dikmaals de geldmiddelen, zo tot voeding van zynen grootschen en heerschzuchtigen aart, als tot styving van zyne kostbaare levenswyze en onverdraaglyke trotschheid, ontbraken, om
welke te bekomen, hy ook nu en dan verbazende laagheden beging; den genen, die hem met de benodigde penningen bystonden, allerhande vryheden, welke zommigen zelfs te schandelyk zyn om hier byzonderlyk genoemd te worden, schond; en denzulken allerleie, ook onbetamelyke, gunsten bewees. ----- Wat nu betreft des Hertogs wellustigen aart, welke, als tot allerhande ongeregeldheden geneigd, zommigen aan hem toeschryven; moet ik aanmerken, dat ik niet weete ooit geleezen te hebben, dat hy eene buitengemeene geneigdheid tot wyn of sterken drank heeft betoond, of zich daarin en in allerhande overdadige brasseryen te buiten gegaan, en aan eene verfoeielyke dronkenschap heeft overgegeeven. Ook, schoon zommigen zeggen, dat hy aan de liefkoozende wellusten van een ongeöorloofd minnespel zo verslaafd was, dat hy verscheidene Natuurlyke Kinderen heeft nagelaten; zo is my nimmermeer in de oudste echte Geschiedboeken voorgekomen de naam van eenige andere byzit, dan alleen van Jonkvrouwe Aleid van Poelgeest, welke hy ook, als zodanige, uitermate beminde, en zich in alles geheel aan haar overgaf, terwyl hy weduwnaar was van zyne eerste gemalinne, en alvorens hy zich tot een tweede Huwelyk begaf. ----- Doch van 's Hertogen dapperheid in den Oorlog,
| |
| |
en van zyne kloekmoedigheid, om al wat doenlyk was, ter verdeediging zyner onderzaaten, tegen zommigen, of listige of gewelddadige aanvallen van eenige nabuurige Vorsten, of van anderen, die hem eenigzins benadeelden, in 't werk te stellen, valt niet veel te roemen; in tegendeel deed hy, in deeze en andere gevallen, al dikmaals te veel zynen lafhartigen en vreesachtigen aart blyken. ----- Van zyne buitengewoone genegenheid tot den teerling of eenig ander soortgelyk dobbelspel, waartoe mede de Vorsten al dikmaals zeer genegen zyn, - vinde ik mede nergens eenig gewag gemaakt. ----- Inmiddels betrachtte Hertog Albrecht anderzins het welzyn van het Land op alle mogelyke wyze, en wel byzonder hierin, dat hy door allerleie wettige wegen en middelen den Koophandel poogde uit te breiden, en daar door 's Lands bloei en groei, 't welk hem grootelyks ter harte ging, te bevorderen. ----- Ook was hy zeer Godsdienstig, en betoonde daarom, naar de in die, wegens hunne groote duisterheid in geestelyke zaaken, zeer beklagenswaardige dagen, heerschende bygelovige begrippen aan de Geestelykheid, en allerhande geestelyke Gestichten, Instellingen en Persoonen, byzondere en voortreflyke gunstbewyzen, waarvan men menigvuldige voorbeelden in deeze Chronyk vermeld vindt. Doch tevens wist hy ook, in gevolge van de hem, naar uitwyzen der Godlyke en Waereldlyke Rechten, toekomende macht, de Geestelykheid door zyn gezag in een behoorlyk bedwang te houden, en dezelve, wanneer zy door eene te verregaande heerschzucht, (een kwaad, den meesten Geestelyken niet minder dan den meesten Vorsten eigen,) vervoerd, de paalen van het haar, uit loutere gunst, aanvertrouwd gezag te buiten ging, door scherpe middelen te betengelen, en vervolgens op die wyze den Geestelyken te doen begrypen, dat de Kerk is in den burgerstaat, en dat zy, die de Kerk, onder toelating der Overheden, bestieren, steeds verpligt zyn het wettig gezag der waereldlyke Overheid te erkennen, te eerbiedigen, en haare wetten
en beveelen te gehoorzaamen.’
|
|