Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Konsten en Weetenschappen. Tweede Deel. Te Rotterdam, by R. Arrenberg, en te Amsterdam, by J. Allart, 1784. Behalven het Voorwerk, 598 bladz. in gr. octavo.Dit tweede Deel bevestigt de gunstige gedagten die wy ons van het Bataviaasche Genootschap, op het doorbladeren van het eerste Deel, gevormd hebbenGa naar voetnoot(*). Hetzelve behelst tog, niet minder dan het voorige, een aantal van leezenswaardige Verhandelingen, over eene groote verscheidenheid van onderwerpen. By den aanvang ontmoeten we eene Verhandeling over de Historiekennis, geschikt om te toonen, wat men in 't opstellen, zo der algemeene als eener byzondere Historie hebbe gade te slaan, en waarop men, in de beoefening der Geschiedkunde, bovenal agt behoore te geeven; welk alles byzonder betrekkelyk gemaakt wordt tot de Oostersche Historie. Verder vervolgt men hier de beschryving van het Eiland Timor; met eene melding van eenige naby gelegen Eilanden; waarby ook komt een berigt van het Eiland Borneo. De voornaamste byzonderheden deezer Gewesten, zo verre ze tot nog bekend zyn, worden hier ontvouwd. En daaraan is gehegt eene Lyst der geestlyke en waereldlyke Keizers van Japan, dienende tot een vervolg op Kaempfers beschryving, waardoor deeze Lyst tot den tegenwoordigen tyd gebragt wordt; geevende het | |
[pagina 385]
| |
Genootschap te gelyk te kennen, dat het hoopt gelegenheid te zullen hebben om de afgebroken Historie van Japan, Chronykswyze, aan te vullen. Een Treurgezang over de Belemmeringen, met een moedopwekkenden toezang aan het Bataviaasch Genootschap, beslaat hier de volgende plaats; en verder levert men ons eene voortgaande ontvouwing van den tegenwoordigen staat des Landbouws in de Ommelanden van Batavia; by welke gelegenheid de Arakbranderyen, en de Katjang-Tuinen byzonder nagegaan worden. Wyders, eene Proeve over de verschillende gedaante en koleur der Menschen; mitsgaders eene beschryving van eene blanke Negerin uit de Papoesche Eilanden; benevens die van den Grooten Borneooschen Orang-Outang of den Oostindischen Pongo, welke stukken verscheiden byzonderheden deswegens aan de hand geeven. Ook wordt hier de in 't voorige Deel aangevangen Javaansche Historie agtervolgd; en daarby gevoegd eene Proeve van het Hoog Gemeen en Berg-Javaansch, dienende, nevens andere Proeven, in deeze en geene Stukken geplaatst, ter bevorderinge van de kennis der taalen in deeze Gewesten. Voorts geeft men ons een kort verhaal van den oorsprong, voortgang en tegenwoordige gesteltenis der Deensche Zending op de Kust Coromandel, met nevensgaande aanmerkingen over dit onderwerp. ----- Eene Verhandeling over de doodstraffe en het pynigen, welk een en ander, volgens deezen Schryver, slegts ten uiterste zeldzaam plaats behoorde te hebben. ----- Waarneemingen over het verbeteren van onze Hollandsche Zeekaarten, die, nevens andere reeds bygebragte opmerkingen over dit Stuk, haare nuttigheid kunnen hebben. ----- Eene Redenvoering over de Inenting, geschikt om de Ingezetenen van Batavia tot derzelver gebruik aan te moedigen. ----- Een berigt raakende de Gamber; eene beschryving van de Wouwouwen, en een berigt omtrent het Katoen spinnen en weeven; dienende deels ter ophelderinge der Natuurlyke Historie, en deels ter onderrigtinge in den Handel. ----- Eene Historische opheldering van 1 Chron. XXII. 14. in welke de bedenking van den Heer de Voltaire, (die Davids schat op tien duizend millioenen Hollandsche Guldens begroot,) dat men bezwaarlyk gelooven kunne, dat David zulk een schat by een zou hebben kunnen krygen, tegengegaan wordt. Onze Schryver merkt deswegens aan, dat men, in de onzekerheid van 't opmaaken deezer berekeninge, zich op beter grond kan hou- | |
[pagina 386]
| |
den aan de berekening der zodanigen, die Davids schat bepaalen, op de somme van twintig duizend vyfhonderd en achttien tonnen gouds, of ten hoogste genomen op drie duizend millioenen; en bewyst tevens, dat het, wanneer men de omstandigheden van dien tyd behoorlyk gadeslaat, zo bezwaarlyk niet valle te gelooven, dat David deezen dus berekenden Schat byeen zou hebben kunnen brengen. Hieraan volgen eenige Bydragen tot de Natuurlyke Historie, behelzende de beschryving van een gryzen Otter, die omstreeks Batavia gevonden wordt, den Junovogel van Malakka, den Kuikenaief van Java, den Doorn-Rolpalm en den heesteragtigen Poelpalm. Zie hier, uit hoofde van deszelfs byzonderheid, het berigt, dat men ons van den Juno-vogel mededeelt. ‘Deeze fraai geteekende Vogel wierdt door den Heer Gouverneur van Malakka, pieter gerardus de bruyn, die met zo veel goedheid als iever het doelwit van 't Bataviaasch Genootschap behartigt, overgezonden, zynde dezelve hier geheel vreemd, en misschien nog nooit van te vooren op dit Eiland gezien. Tot den Nederduitschen naam, by welken men hem op Malakka noemt, schynen de ronde vlakken, die deszelfs dekpennen vercieren, aanleiding gegeeven te hebben; komende dezelven zeer veel overeen met de oogen, op de staartpennen der Paauwen, de geliefde vogels van Juno. Ook zweemt de gedaante van den, mede in het geslacht der hoenderen te huis behoorenden, Malakschen Juno-vogel, iets naar die van de Pauw, schoon hem de lange en prachtige staart ontbreekt. De Bek is grysachtig wit, langachtig en verheven rond: het bovengedeelte daar van sluit met een haak over het benedengedeelte. De neusgaten zyn met een wit kraakbeenig vlies overwelfd. Het voorhoofd is plat, en met korte zwartachtige veeren bezet. De slaapen zyn met eenen blaauwachtigen huid bekleed, die by de bek begint, en zich tot achter het oor uitbreid. De oogen zyn tamelyk groot en leevendig. De oorgaten met dunne aan den binnenkant uitgegroeide hairen gedekt. Het achterhoofd is met donkere veeren vercierd, die iets te rug gekruld zyn, en daardoor eenigzins een kuif maaken. De hals is lang en met bruine veeren bezet, die zwart geschakeerd zyn. Aan den voorhals zyn deeze veeren iets lichter en rosachtiger. De vleugels zyn lang. De tien eerste veeren van dezelven, of de roeipennen, hebben blauwe ribben, | |
[pagina 387]
| |
en zyn, ter eener zyde deezer ribben, geelachtig van grond, met veele bruine regelmaatig gestelde vlakken: ter andere zyde van de ribben hebben ze, behalven deeze tekening, nog een langs de ribben heenloopenden streep, die wit gestippeld is. Van onderen zyn ze grysachtig met donkere vlakken. Op deeze roeipennen volgen twaalf lange dekpennen met witte ribben, die, ter eene zyde van die ribben, licht grys en wit van grond zyn met bruine vlakken, en, ter andere zyde, lichtgrys van grond met bruine vlakken en een langsloopenden bruinen streep, naast denwelken eene ry ronde oogen gesteld is. Deeze oogen, die omtrent drie vierde duim in doormeeter houden, vertoonen, in een zwarten kring violette, olyfgroene en geele coleuren, en hebben allen omtrent tegen het midden een klein wit oogje. Op den benedenkant zyn deeze pennen meest van dezelve tekening als boven, maar flauwer. In het bastaard vlerkje staan vier kromme roeipennen meest bruin van coleur. De wigvormige staart is omtrent 9 duim lang, en heeft 12 bestierpennen, die zoo van boven als beneden meest zwart van coleur en met witte stippen bezaaid zyn; zy steekt wegens de langte der dekpennen maar weinig uit. De veeren van de rug, borst en buik zyn bruin met zwarte vlakjes. De beenen zyn maatig lang en ongespoord; boven met bruine donsveeren, en beneden met eene hoogroode huid bekleed. Drie vingers der Voeten staan naar vooren, en één achterwaards; alle vier hebben witte nagels. De langte van den Kop tot het einde van de staart bedraagt omtrent 2½ voet. ----- Het Wyfje is veel kleener, de veeren van haar kuif zyn borstelachtig, en de coleur doorgaans bruin en zwart geschakeerd. De vercieringen der slag- en dekpennen van het Mannetje ontbreeken haar mede.’ Wyders behelst dit Deel nog eene Prysverhandeling over de heerschende ziekten van Batavia, en de middelen zo ter geneezinge als voorkominge van dezelven; waarby ook nog gevoegd zyn eenige bekroonde antwoorden en berigten. Deeze laatsten behelzen een voorstel wegens het spoedig en duurzaam verhelpen van het toeneemend houtgebrek der Zuikermoolens; eene aantekening nopens eene algemeene ziekte, de Knokkelkoorts genaamd; eene Verhandeling over den Buikloop; een berigt raakende de Aardbeeving den 22 January 1780; de doodlysten van Batavia; en een berigt van de hoogte der Barometer en Thermometer op Batavia, Cabo Goede Hoop en Nangazaki in 't jaar 1779. |
|