verdienen, en wel waerdig zyn, dat ze der vergetelheid onttrokken worden; en onder dezulken mag men ook deze Redenvoering met het hoogste regt plaetzen; des derzelver lezing aen alle de zodanigen, die begerig zyn om dit gewigtige Stuk te onderzoeken, wel aengeprezen moge worden.
Zyn Hoogeerwaerde behandelt, in de eerste plaetze, dit onderwerp in 't algemeen; ontvouwt deszelfs aert, doet ons de uitersten, waer toe men dikwerf overgeslagen is, opmerken; en toont ontegenzeglyk, dat het gebruik der Rede, in 't stuk van den geopenbaerden Godsdienst, niet dan onbezonnen, en tot nadeel van den Godsdienst, gewraekt kan worden, des het in tegendeel regt ernstig te handhaven zy. ----- Na dit algemene gaet hy over tot een meer byzonder betoog van de drie volgende Voorstellen. (1.) ‘Dat, men zonder het gebruik der Reden, en den bystand van het natuurlyke Licht, geene genoegzaame vaste overtuiging van de Goddelyke Openbaaringe, welke de Christenen eerbiedigen, hebben kan. (2.) Dat, zonder het gebruik der Reden, de waare en echte zin der Goddelyke Openbaaringe nimmer van ons verstaan, noch van de valsche en onechte kan onderscheiden worden. (3.) Dat het gebruik der gezonde-Reden noodzaakelyk is om het gewicht der geopenbaarde Waarheden zelve te kennen en te beproeven.’ Om dit laetste Voorstel te overtuigelyker te behandelen, zo vestigt by de aendacht afzonderlyk, op de Geboden, die men te betrachten, de Leerstukken, die men te gelooven, en eindelyk de Beloften, die men te hoopen heeft. ----- Hieraen hecht de Redenaer voorts ene aenmoediging van 't gebruik der Reden; met ene nevensgaende waerschouwing tegen alle waenwysheid en onbedagtzaemheid; ons tevens aenradende het afleggen van alle vooroordeelen in 't onderzoeken der Godsdienstige Waerheden; en dat onderzoek te doen, met een oprecht Godvruchtig gemoed, onder de ernstigste gebeden tot den Allerhoogsten, om zynen zegen over onze poogingen.