| |
| |
| |
Leerredenen van J. van Loo, Predikant te Ootmarsum. Eerste Deel. Te Utrecht, bij A. van Paddenburg. Behalven de Voorreden, 407 bladz. in gr. octavo.
Ene oordeelkundige ontvouwing van het te behandelen onderwerp, ene klare en nadruklyke voorstelling van het leerzame, en een ernstige aendrang van het betrachtlyke, verenigen zich by uitstek in deze Leerredenen; die in ene manlyke tael, met ene treffende deftigheid, zonder ene gekunstelde welsprekendheid, door den Eerwaerden van Loo opgesteld zyn. De volgende onderwerpen worden hier in behandeld. Het schadelyk bedrog der Zonde, Spr. XI. 18a. Simeon in den Tempel, Luc. II. 25-32. Jezus het voorbeeld van den Christen, 1 Pet. II. 21b. De Christelyke zagtmoedigheid naar het voorbeeld van Jezus, Matth. XI. 29b. Geeft de geschiedenis van den bekeerden kwaaddoener grond, om zyne bekeering uit te stellen tot een sterfbedde? Luc. XXIII. 39-43. De opgewekte jongeling van Naïn, Luc. VII. 11-15. De groote goedertierenheid van God omtrent de menschen, Ps. CXXXVI. 1a. Gods gadelooze barmhartigheid omtrent de Zondaars, Ps. CXIX. 156a. De heerlykheid van Gods liefde omtrent zyne Kinderen, 1 Joh. III. 3a. Gods heerlykheid in de Sneeuw, Ps. CXLVII. 16a. Tot een stael van 's Mans wyze van voorstellen, diene, uit zyne Leerreden over 't misbruik, dat velen van 't voorbeeld van den bekeerden Moordenaer maken, zyne vergelyking, tusschen dien begenadigden misdadiger, en de stervenden, die hun leven hebben doorgedroomd, in het voeden van het rampzalig wanbegrip, dat het altoos tyds genoeg is, om zig te bekeeren. ----- Zyn Eerwaerde het Euangelisch geschiedverhael, betreffende het voorgevallene zo met den enen als anderen moordenaer, en 't gesprek van Jezus ter dier gelegenheid, in een duidlyk en aendoenlyk licht geplaetst
hebbende, gaet daerop over, om te toonen, dat, integenoverstelling van 't misbruik, 't welk zo dikwils van deze geschiedenis gemaekt word, alles in dezelve juist geschikt is, om een ieder van het dwaes uitstellen der Bekeering af te raden; aen welk voorstel hy dan wyders ene gemoedlyke toepassing hecht, die ene ernstige waerschouwing tegen allen uitstel van Bekeering, en aenmoediging ter ware boetvaerdigheid, behelst. ----- zy, die genegen zyn, om deze geschiedenis te misbruiken, beschouwen den zogenaemden
| |
| |
bekeerden Moordenaer gemeenlyk als een overgegeven guit tot op het oogenblik toe, waerin hy uitriep, Heere, gedenk aan my. Dan de Eerwaerde van Loo doet zeer duidelyk zien, dat men tot deze vooronderstelling geen genoegzamen grond heeft, en dat het geheele beloop der geschiedenisse, in die tydsomstandigheden, ons veeleer doet denken, op een mensch, ‘wiens bekeering, al eenigen tijd vooraf begonnen, alleen voltooid is geworden op het kruis: wiens bedrijf in dezen toont, dat hij, reeds in de gevangenis, van de duisternis tot het licht, en van de magt des Satans tot God was overgebragt geworden.’ Indien men al de hoogere waerschynlykheid van dit laetste denkbeeld niet wilde erkennen, men kan althans de mogelykheid niet lochenen: en dit zo zynde vervalt het wraekbare steunzel, dat men 'er in waende te vinden. Hiermede verbind zyn Eerwaerde, om dit misbruik te krachtiger tegen te gaen, de opgemelde vergelyking, en vervolgt aldus.
‘Onaangezien alles, wat voor het tegendeel pleit, blijft de groote menigte verkleefd aan het verjaard, het oud vooroordeel, aangaande dezen Man. Wel aan dan, het zij eens zo ----- ik vooronderstel het voor een oogenblik met u ----- het zij zo, dat hij eerst op het kruis is bekeerd geworden ----- dan nog M.G.H. (ô! denkt dat ik nu onwijs worde, om u van uwe gevaarlijke dwaasheid te genezen) dan nog is dit voorbeeld niet geschikt om dien zinnelozen waan te koesteren, die reeds duizenden bedrogen heeft; nog misschien ----- treurig misschien! ----- duizenden bedriegen zal; en die het oogmerk van de geheele prediking der zaligmakende Genade Gods tot dus ver aan uw hart vernietigd heeft. Indien gij oogen hebt M.H. gebruikt ze dan, en ziet. 'Er is geen waarheid in de waereld, indien dit geen waarheid is, dat deze vooronderstelling zelfs u geen regt geeft, om eene bekeering op het sterfbed te wagten; dat zij aan uwe hoop van, na een zondig leven te hebben gevoerd, zalig te zullen sterven, geene gronden geeft. Komt ----- geeft mij, bid ik u, uwe onbevooroordeelde aandagt, terwijl ik met weinige hoofdtrekken eene vergelijking zal maken, tusschen dezen begenadigden misdadiger, en de stervenden, die hun leven hebben doorgedroomd, in het voeden van het rampzalig wanbegrip, dat het altoos tijds genoeg is, om zig te bekeeren.
De Misdadiger wist met ongetwijfelde zekerheid, dat
| |
| |
hij sterven moest, dat 'er geen hoop van ontkoming was. Welk een kragtige drangreden voor hem, om op zijn toekomstig lot te denken; om van de weinige oogenblikken, welke hem nog overig waren, gebruik te maken. ----- Maar onze kranken! ----- sommigen weten dit niet met zekerheid, ----- anderen kunnen dit opmaken uit den aart hunner ziekte, maar zij doen dit niet ----- zij paaien zigzelf met de hoop van herstel - zij worden hierin gesterkt door anderen ----- zij verwijderen alle voorstellingen, vermoedingen van het tegendeel van zig ----- zij vleien zig met een harsenschimmige hoop - ach! bij zulke krankbedden valt het voor een mensch, die weet wat sterven is, moeielijk zijne traanen te bedwingen ----- zij vleien zig dikwils nog, schoon de levenskragten reeds zijn weggekwijnd, de adem korter gaat, de pols zig optrekt, het gezigt begint te breken, en alles aankondigt, dat de dood in aantogt is, om den nedervellenden slag te geven. ----- Daar staan wij dan, Predikers van 't Euangelie, maar waartoe? kunnen wij bij menschen, die zig zoo vleien, iets uitrigten, met alle onze voorstellingen van Gods Regtvaardigheid en Heiligheid, met alle onze bedreigingen, met alle onze opwekkingen tot schuldbekentenis en geloof, met alle onze toeroepingen van haast u! haast u! eer het te laat is, om uwe ziel te behouden? kunnen wij met dezelve in het hart dringen, daar het groot gewigt, dat aan dezelve kragt kan geven, ontbreekt.
De bekeerde Misdadiger had kennis van verscheiden noodzakelijke waarheden van den Godsdienst, en hij wend zijne korte levensoogenblikken aan, om met deze kennis zijn voordeel te doen. ----- Maar onze kranken! ----- De deerniswaardigste onkunde, veroorzaakt door het schandelijk verzuim van de gelegenheden ter onderwijzing, of valsche, dikwijls allerschadelijkste begrippen beheerschen hen, en maken hunne bekeering tienvouwig moeielijker, als zij uit haaren aart is. Of is het ziekbed de beste plaats, om onderrigt in de waarheden van het Euangelie te ontfangen? Is men dan geschikt om vooroordeelen af te leggen? Zal dan de waarheid minder tegenstand van het verduisterd verstand, en het verwilderd hart, ondervinden, dan in gezonde dagen? ----- Maar laaten de zieken kundig, wel onderwezen zijn. Maakt deeze omstandigheid het waarschijnlijker, dat zij het hart zullen openen voor de waarheid. Dwaasheid! T. Zij hebben ze duizendmaal gehoord, en het hart is verhard
| |
| |
gebleven, en zullen zij ze nu, met een lusteloze, verzwakte ziel, met een hart, dat woest en ledig is van allen opregten ernst naar bekeering, en waarin de natuurlijke afkeerigheid, door ligtzinnige, talloze verwerpingen der waarheid, op eene onuitdrukbare wijze vermeerderd is geworden, ----- zullen zij ze nu hooren, ----- zullen zij nu raakbaar zijn door de beminnelijke en kragtige drangredenen tot geloof en deugd? Hoe weinig kent hij den mensch, die zig dit wijs maakt!
De bekeerde Misdadiger had vrijheid van geest, om, in het midden zijner stekende smarten, aan de belangen van zijnen onsterfelijken geest te denken. ----- Maar hebben dit alle kranken? Kan iemand onzer zig dit onschatbaar voorregt beloven? Kunnen wij over den aart der ziekte, die ons in het graf zal slepen, willekeurige bestellingen maken? ----- Eene koude trilling bevangt mij T., als ik mij in de verbeelding plaatse bij die sterfbedden, waarop ik ongelukkigen zag zieltogen, geschokt door stuiptrekkingen, beroerd door bedwelmingen, verhit door ijlhoofdigmakende koortsen, of neergedompeld in gevoelloosheid, tot bezwijking toe afgemarteld, door langdurige benauwende ziekten, en in onmogelijkheid gebragt, om op eene bedaarde redelijke wijze met hun verstand te werken ----- ach! zij waren op het punt van sterven, en wisten het niet, en konden 'er niet aan denken ----- zij lagen daar hijgende, gierende, uitgeput, worstelende met stervende kragten tegen den aannaderenden dood, bedekt met het koude doodzweet, en zij konden niet aan Hem denken, die hen zo zou roepen voor zijnen rigterstoel! ----- welk een gezigt!!! Kan dit uw geval niet zijn? Wie verzekert u van het tegendeel? ----- En indien het zo ware, wat wordt 'er van u, Zondaar? God! wat wordt 'er van hem, die U te vergeefs laat roepen, nodigen en bidden??
De bekeerde Misdadiger stierf in zonderlinge omstandigheden, in een tijdsgewrigt, dat eenig was, en eenig blijven zal. Hij hing naast het kruis van het vleeschgeworden Woord, aan wiens wenk het heelal hangt, en hij zag de natuur in beweging om dit stersuur te verheerlijken. Zal dit gezigt, nog versterkt door alles, wat de stervende Jesus sprak en deed, niet kragtig op zijn hart hebben gewerkt? Niemand onzer kan zo iets verwagten, en evenwel troosten 'er zig veelen mede. Het is zo T; God, die oneindig is in Barmhartigheid, kan uwe laatste
| |
| |
krankheid zo inrigten, met zulke buitengewoone treffende omstandigheden voorzien, dewelke uit haren aart geschikt zijn, om uwe opmerksaamheid op uw toekomstig lot te bepalen, en u te bewegen tot het ontvlugten van den dreigenden toorn uwes Rigters. Hij kan dit doen T. ----- maar zal Hij dit doen? ----- Nu ik vooronderstel dit, maar ziet dan aan den booswìgt, die aan de andere zijde van Jesus hangt, wat zulke omstandigheden uitwerken op een hart, dat, met langgekoesterde boosheid doortrokken, vastgeworteld in de ongeregtigheid is ----- ziet hem sterven in zijne godloosheid, en leert, wat het natuurlijk einde van een mensch is, die, onaangezien de stem van God, van Jesus, van zijn geweten, zig door zijne blinde driften heeft laten heen voeren tot het versmaden van de lessen der waarheid en der deugd ----- treedt toe, Zondaars! ziet den verharden Moordenaar sterven; en beeft! ----- beeft voor de gevolgen uwer dwaasheid! ----- beeft voor de uitwerkselen van eene met drift gekoesterde zonde! ----- beeft voor de onmenschelijke gevoelloosheid, die onvermijdelijk volgen moet, op het aanhoudend onderdrukken van zijn geweten, en die ook dan, wanneer de Vader der Barmhartigheid in uwe laatste oogenblikken, door eene vereeniging van plegtige omstandigheden, uwe ziel wilde rukken als een brandhout uit het vuur, derzelver kragt verstompen zoude!!’
|
|