Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 365]
| |
Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen.De Bybel verdeedigd, door Ysbrand van Hamelsveld, Vierde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1785. Behalven de Voorreden 388 bladz. in gr. octavo.Met het beantwoorden der tegenwerpingen van 't Ongeloof, ter krenkinge van 't gezag des Bybels, ontleend uit het gedrag van deze en gene Persoonen, aldaer met lof gemeld, voortgaende, slaet de Hoogleeraer hier, eerstlyk, het oog op de Profeten des Ouden Verbonds; en vervolgens op Jezus Christus benevens deszelfs Apostelen. De algemene beschuldigingen tegen de Profeten, en de voornaemste bedenkingen over zommigen hunner bedryven, die opmerking vorderen, worden hier ten bondigste tegengegaen; en even zo wederlegd de gewigtigste bedenkingen, die tegen het gedrag van Jesus en deszelfs Apostelen te berde gebragt worden. Hier by komt nog, in dit Deel, ene oplossing der Tydreken-en der Aardrykskundige zwarigheden in de Heilige Schriften, mitsgaders ene verdediging van de Bybelsche GeslachtrekeningGa naar voetnoot(*). Eindelyk neemt zyn Hoogeerwaerde hier ook nog in overweging het stuk der Wonderwerken; doch het zelve te breedvoerig zynde voor dit Deel, zo bepaelt hy zich in dezen, tot het overwegen van de mogelykheid der Wonderwerken; het aentoonen, dat wy dezelven zeer wel kunnen gelooven, wanneer ze door goede en onloochenbare getuigenissen bekrachtigd zyn; en het beweren, dat zy inderdaed zeer veel kracht van bewys hebben, om het gezag van een Godlyken Afgezant en ene Godlyke Openbaring te staven. En hierop zal hy zich in 't volgende Deel ver- | |
[pagina 366]
| |
ledigen, tot een afzonderlyk onderzoek van de Wonderwerken in de Heilige Schriften vermeld; met oogmerk, om de tegenwerpingen der Ongeloovigen, of hunne verdraaijingen, deswegens te ontzenuwen. ----- In de behandeling der hier opgenoemde onderwerpen heerscht alleszins ene klaerheid van voorstellen, waerdoor de Hoogleeraer het ongeloof ten krachtigste tegengaet, en zyn geschrift byzonder geschikt is, om zodanige kundigheden in te boezemen, die den Leezer tegen den geest van twyfelary wapenen. Men neme tot ene proeve hier van 's Mans aenmerkingen (1.) over de intrede van Jesus in Jerusalem op een Ezel, onder de toejuiching des Volks; en (2.) over zyn yver in 't reinigen van den Tempel, door het uitdryven van de Wisselaers en Verkoopers; als mede (3.) over zyne harde redenen tegen de Farizeen gevoerd; welk een en ander het Ongeloof in dat licht poogt te stellen, als ware hier uit af te nemen, dat Jesus op een Waereldlyk Koningryk doelde. Laten wy, met onzen geachten Schryver, het een en ander wat nader beschouwen. ‘Men wil danGa naar voetnoot(*), zegt hy, dat de optogt van Jesus in Jerusalem een besteld werk was, om nu het Koningryk te aanvaarden. Jesus zal daartoe het Paaschfeest hebben willen waarnemen, en, om aan zyne Leerlingen een schyn te geven, als of Hy alwetend ware, hen om eene ezelin gezonden hebben, die daar en daar zou staan, terwyl hy echter vrienden genoeg te Bethaniën had, om met eenen derzelver af te spreken, om op eene zekere plaats eene Ezelin en derzelver veulen klaar te zetten, dat zyne Leerlingen zouden zeggen: de Heere heeft ze van nooden, om dan die beesten aan hun te laaten volgen. Vervolgens reed hy op den Ezel ter stad in, en werd door het Volk begroet als de Koning van Israël, niet alleen zonder dat Hy zich daar tegen verzet, maar zelfs verdeedigt Hy het geroep der kinderen, dat nog voort bleef duuren tegen de Farizeen, Matth. XXI. enz.Ga naar voetnoot(†). ----- Deeze geheele beschuldiging is zo ongerymd, dat men geene andere we- | |
[pagina 367]
| |
derlegging behoeft, dan den Lezer te verzoeken, om de geschiedenis zelve te lezen. ----- Het verdichtzel nopens de afspraak van Jesus met iemand, ter bezorging van eenen Ezel, is zonder eenigen grond, en uit de lucht gegrepen, indien zulk iemand zodaanig een vertrouwd vriend van Jesus was, dan zou hy ook deszelfs Leerlingen gekend hebben, en waartoe zou dan de leuze, de Heere heeft ze van nooden, gediend hebben? Hier kan men de ongerymdheid van dit verdichtsel met handen tasten. ----- En wat den optogt betreft. Wat is 'er toch in denzelven, het welk na eenen aanslag op het Koningryk gelykt? Een vermaard Profeet, door zyne leer en wonderen bekend, reed op eenen Ezel, gevolgd van zyne Leerlingen, ter stad in, en word van eene schaare van menschen vergezeld, die Hem als den Messias begroeten. De stad raakt in beroering, en men vraagt, wie is deze? En welk is het antwoord? Deeze is de Profeet van Nazareth in Galilea. Matth. XXI. 10, 11. Daar zyn geene wapenen, daar is geene toerusting, daar word niets ondernomen tegen de Romeinsche bezetting, niemand word beleedigd, de Overheid of de Romeinsche Bevelhebber bemoeien zich met het geval niet, met den avond is alles weder stil; En Jesus gaat uit de stad naar Bethanien, en overnacht aldaar. Niets van eenen aanslag op het Koningryk! om nu te zwygen, dat, by de rechtspleging met Jesus gehouden, dit een groot punt van beschuldiging tegen Hem zou geweest zyn, indien 'er zelfs eenige de minste schyn van eene onderneeming op het Koningryk geweest was. Maar hoe kon 'er schyn voor wezen? Het geen Jesus op dien dag verrichtte, was, dat Hy weldaadig door zyne wonderkracht in het openbaar blinden en kreupelen, die in den Tempel tot hem kwamen, genas. ----- Ja maar! was dit geen daad van Koninglyk geweld, dat Jesus zich aanmaatigde, dat Hy, een geessel van touwen gemaakt hebbende, uit den Tempel dreef alle, die kochten en verkochten, en dat Hy de tafelen der wisselaars omkeerde, en de zitstoelen der geenen die Duiven verkochten? Matth. XXI. 12 enz.Ga naar voetnoot(*). Doch ligtelyk kunnen wy aan- | |
[pagina 368]
| |
toonen, dat deeze daad en bedryf van den Zaligmaaker geen daad van oproer noch geweld, veel minder het begin was van zynen aanslag op de Koninglyke waardigheid. Voor eerst lette men op, dat Jesus tot tweemaal toe den Tempel gereinigd heeft, eens by den aanvang van zyne bediening Joh. II. 13, 14. en wederom by deeze gelegenheid, van welke Matth. XXI. en Marc. XI. sprekenGa naar voetnoot(*). Is dit nu zo, gelyk het zeker is, dan vervalt immers alle voorwendzel voor de beschuldiging, als of Jesus hier iets oproerigs verricht heeft. Ten tweeden: de Joden van dien tyd, de vyanden van den Heiland, vinden in deeze gebeurtenis geen blyk van oproerigheid, zy vinden 'er het bedryf in van eenen Profeet, die yvert voor het huis van God. Alleen vragen zy Jesus by de eerste gelegenheid, Joh. II. 18. Wat teeken toont gy ons, dat gy deeze dingen doet? En by de andere Marc. XI 28. Door wat magt doet gy deeze dingen, en wie heeft u deeze magt gegeeven, dat gy deeze dingen doet? Het word ook in 't geheel niet aangeroerd onder de punten van beschuldiging tegen Jesus ingebragt, by zyne verhooring voor Pilatus. Ten derden zien wy eens bedaard, wat 'er geschied. Jesus, gelyk ons de echte geschiedenis verhaalt Joh. II. 15, by de eerste gelegenheid, maakte een geessel van touwkens, niet om de menschen daar mede te slaan, gelyk de Schilders wel eens onoordeelkundig genoeg verbeelden, maar om het vee voort te dryvenGa naar voetnoot(†). (Waarlyk een geessel van touwkens is een min- | |
[pagina 369]
| |
passend gereedschap voor iemand, die eene onderneeming doet op den troon, en by de tweede gelegenheid leezen wy zelfs niets van den geessel.) Vervolgens dreef Jesus alle de kopers en verkopers met hunne schapen en ossen uit den Tempel enz. gevende voor reden, dat het huis zyns Vaders een Bedehuis voor alle Volken behoort te zyn, en niet een huis van koophandel, veel min een spelonk van moordenaaren, eene plaats van onrechtvaardigheid. Is hierin iets, dat naar eene bedoeling zweemt op de Koninglyke waardigheid? Waartoe zou dan een aanval op deeze kopers en verkopers dienen? dan had men eenen aanval op de Romeinen, en die het met hun hielden, eer moeten verwagten. Ten vierden: Dewyl voords Jesus dit zyn bedryf genoeg, en ter beschaaming zyner vyanden, verdeedigd heeft, behoeven wy daarin niet wydloopig te zyn. Wat ook de Deïsten ter verschooning inbrengen voor dit kopen en verkopen in den Tempel, het was onbetamelyk en onbestaanbaar met de heiligheid der plaatze. Om nu niet te spreken van de onrechtvaardigheid en ongeoorlofde winzucht, die hier zal uitgeoefend zyn, alzo dit niet uit de duidelyke woorden der geschiedenis, maar wel uit de omstandigheden, is op te maken. Eindelyk, zonder dat men hier iets wonderdaadigs behoeft te stellenGa naar voetnoot(†), kan men zeer wel begrypen, hoe Jesus dit alleen heeft kunnen verrichten. Het gezag der Profeeten was eerwaardig onder het Jodendom, zy waren het, die recht hadden, om de misbruiken in den Godsdienst te herstellen, of te doen herstellen. Hier was een openbaar misbruik, het welk den Godvruchtigen reeds lang zal geërgerd hebben, thans komt Jesus, en eerwaardig in zyn gelaat, krachtig in zyne redenen, dryft Hy die lieden, die hier hunne plaats niet moesten hebben, en zich des wel bewust waren, uit den Tempel, alles bevestigende met de aanhaaling der Godspraaken. ----- Hier behoeft men aan geen recht der Zeloten te denken, veel minder blykt het, uit het echt geschiedverhaal, dat hier iets strengs, dat hier eenige verkeerde drift in Jesus heeft plaats gehad. Hy | |
[pagina 370]
| |
handelt bedaard, maar ernstig en deftig. ----- En wat men 'er meer byvoegt, zyn eigen vonden, in een hart gesmeed, dat tegen Jesus en den Godsdienst vooringenomen is. ----- Maar ook dit zal een blyk zyn, dat Jesus op het aardsch Koningryk doelde, dat hy de Farizeën zo hard heeft aangesproken. ‘In het begin gaf Hy den Schriftgeleerden en Farizeën wel goede woorden, en zocht hen met eenigen schyn van zyn Messiasschap te overtuigen; maar als dit niet hielp, begon Hy hen te schelden, en by het Volk in kleinachting te brengen, waarmede Hy niets minder bedoelde, dan het Volk tegen de Overheid op te hitzen, de Overheid te doen afzetten, en zich de regeering aan te matigenGa naar voetnoot(*).’ ----- Ongegronde beschuldiging zeker! Waar leest men, dat Jesus eerst gezocht heeft met zagte woorden, de Farizeën tot zyne party over te haalen? Johannes de Dooper had hen reeds naar het leven afgebeeld, als hy hen Adderenkroost noemdeGa naar voetnoot(†). En waren dan die Schriftgeleerden en Farizeën, welken Jesus hunne geveinsdheid en huichelaary onder het oog bragt, de Overheid der Joden? En indien zy het al waren, zou dan Jesus niet regtstreeks tegen zyn oogmerk gehandeld hebben, dat Hy deezen zich tot vyanden maakte? Wy weeten immers, dat zy zeer ongaarn zich aan de Romeinen onderwierpen, en derzelver juk droegen. Hoe yverig zouden zy geweest zyn, om Jesus toe te vallen, en te ondersteunen, by aldien Hy een waereldsch Ryk had willen oprichten, en een oproer aanvangen tegen de Romeinen? Maar als Hy hun leerde, dat de waare Vryheid daarin bestond, dat men van zondigen afliet, en dat Hy daartoe ook gekomen was, om hen van de zonden te verlossen, en dus waarlyk vry te maaken, Joh. VIII. 34. dan zyn zy hevig op Hem gebeeten, en zoeken zynen dood.’ |
|