Om zigtbaar zich den sterveling te toonen,
Zo dienstig om onze oogen te verschoonen,
Bedekkende onder 't loos versiersel 't geen 't gezigt
Zou hindren door te sterk een licht.
Bij uitneemendheid waren de Bevalligheden de Beschermgodessen der schoole van Socrates. Reede in den eersten bloem zijner jeugd, door haar bezield, beproefde Socrates haar in marmer te verbeelden; en dat hij 'er in geslaagd hebbe, laat zich bereids daar uit vermoeden, dat de Atheniënzers dit eenige werk van zijne kunst waardig vonden, om het in den voorhof van hunnen burg eene plaats onder meesterstukken te geeven. Speuzippus, Platoos navolger, richtte de Bevalligheden in de gehoorzaal op, daar ze uit den mond zijns meesters gesproken hadden. En welken sterveling zijn ze ooit gunstiger geweest dan den beminnenswaardigen Xenophon, hem, die de waare trekken der zedelijke Bevalligheden in zijne werken zo volmaakt uitdrukt; en in zijne gedachten en bevindingen, gelijk in zijne schrijfwijze, waarheid, eenvoudigheid en ongesmukte aanminnigheid zo onverbeterlijk vereenigd heeft?
Aan de Bevalligheden offerde bij de Grieken, wie behaagen wilde; en 'er was een tijd te Athene, dat de staatsman en de veldheer haaren bijstand even zo nodig had, als de geringste werktuigkunstenaar. De tooverij der Bevalligheden, die over alles, wat Aleibiades deed en zeide, uitgegooten was, gaf zijnen gebreken zelven eene bekoorlijkheid, die de deugden van anderen verdonkerde. Behoeven wij ons te verwonderen, dat door haaren invloed eene Aspasia bekwaam werd, om Griekenland in Perikles te beheerschen, en in Sokrates te onderrichten?’
De Heer Wieland weidt daarop breeder uit, over den invloed der Bevalligheden in die dagen, en schetst ons derzelver heerschappij in 't tijdsverloop van Perikles tot Alexander; doch ons bestek wederhoudt ons hem in dat alles te volgen; des wy ons bepaalen tot het slot zyner voorstellinge, daar hy ons onder 't oog brengt, hoe ook de deugd zelve onder haare heerschappye staa.
‘De Epaminondassen en de Scipioos offerden haar niet minder, dan de Menanders en Aristippen. Ook aan de bedrijven, het karakter en het leven van een wijs en goed man - het welk (gelijk Sokrates plag te zeggen) gelijk een volmaakt tafereel een schoon geheel moet weezen, moeten de Bevalligheden dat voorkomen van dwanglooze ligtheid, dien glans der volmaaking geeven, die hen meer tot geschenken der natuur, dan tot werken der kunst, te maaken schijnt. Deeze Bevalligheid was het, die der deugd van Kato van Utika ontbrak, en enkel de afweezigheid derzelve is, het geen aan zo veele andere gewaan-